|
1 Dit heeft de Heere HEERE mij laten zien, en zie: een korf met zomervruchten. |
1 De Heere Heere toonde mij een gezicht en zie, er stond een korf met fruit. |
1 Dit heeft de Heere God mij getoond: Er was een korf met ooft. En hij zeide: Wat ziet gij, Amos? Ik zeide: Een korf met ooft. |
1 Aldus deed de Here Here mij aanschouwen: Zie, een korf met rijpe vruchten. |
1 Le Seigneur, l'Eternel, m'envoya cette vision. Voici, c'était une corbeille de fruits. |
2 Toen zei Hij: Wat ziet u, Amos? Ik zei: Een korf met zomervruchten. Daarop zei de HEERE tegen mij: Het einde is gekomen voor Mijn volk Israël: Ik zal het niet langer voorbijgaan. |
2 En Hij sprak: Wat ziet gij, Amos? En ik antwoordde: Een korf met fruit. Toen sprak de Heer tot mij: Het einde is gekomen voor mijn volk Israël, Ik zal het niet meer voorbijgaan. |
2 En de Heer zeide tot mij: Het einde is ophanden voor mijn volk Israel; ik zal het niet meer voorbijgaan. |
2 Toen zeide Hij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een korf met rijpe vruchten. Daarop zeide de Here tot mij: Rijp is het einde voor Israel, mijn volk. Ik zal het voortaan niet meer sparen. |
2 Il dit: Que vois-tu, Amos? Je répondis: Une corbeille de fruits. Et l'Eternel me dit: La fin est venue pour mon peuple d'Israël; Je ne lui pardonnerai plus. |
3 De tempelliederen zullen klagend klinken op die dag, spreekt de Heere HEERE. Talrijk zullen de dode lichamen zijn. Op elke plaats werpt men ze zwijgend weg. |
3 En de liederen in het paleis zullen te dien tijde in jammerklachten verkeerd worden, spreekt de Heere Heere: vele dode lichamen zullen er liggen aan alle plaatsen, die men heimelijk zal wegdragen. |
3 Te dien dage zullen de zangeressen van het paleis weeklagen, spreekt de Heere God; talrijk zijn de lijken, alom liggen zij weggeworpen. |
3 De tempelzangen worden tot weeklacht op die dag, luidt het woord van de Here Here. Talrijk zijn de lijken! Allerwegen werpt Hij ze neder! Stil! |
3 En ce jour-là, les chants du palais seront des gémissements, Dit le Seigneur, l'Eternel; On jettera partout en silence une multitude de cadavres. |
4 Hoor dit, u, die de armen vertrapt, en erop uit bent om de zachtmoedigen van het land weg te doen, |
4 Hoort dit, gij die de armen onderdrukt en de ellendigen in het land verderft, |
4 Hoort dit, gij die de armen tepletterslaat, de schamele lieden onderdrukt, |
4 Hoort dit, gij die fel zijt op de arme, om de weerlozen des lands te vernietigen, |
4 Ecoutez ceci, vous qui dévorez l'indigent, Et qui ruinez les malheureux du pays! |
5 door te zeggen: Wanneer is de nieuwemaansdag voorbij, zodat wij graan kunnen verkopen? En de sabbat, zodat wij de korenschuren kunnen openen? U maakt de efa kleiner, de sikkel groter, en u bedriegt met valse weegschalen. |
5 zeggende: Wanneer zal dan de nieuwemaan voorbij zijn, dat wij graan verkopen, en de sabbat, dat wij koren kunnen slijten en de efa verkleinen en den sikkel vergroten en de weegschaal vervalsen; |
5 zeggend: Wanneer is de nieuwemaan voorbij, dat wij koorn kunnen verkopen, de sabbat, dat wij ons pakhuis kunnen ontsluiten? --die een te kleine maat gebruikt en een te zwaar gewicht, en valse schalen maakt, |
5 Denkend: Wanneer is de nieuwe maan voorbij, dat wij koren kunnen verkopen, en de sabbat, dat wij graan te koop kunnen bieden, met verkleining van de efa, met vergroting van de sikkel, met bedrieglijk gebruik van een valse weegschaal, |
5 Vous dites: Quand la nouvelle lune sera-t-elle passée, Afin que nous vendions du blé? Quand finira le sabbat, afin que nous ouvrions les greniers? Nous diminuerons l'épha, nous augmenterons le prix, Nous falsifierons les balances pour tromper; |
6 U koopt de geringen voor geld, en de armen voor een paar schoenen. En u zegt: Wij verkopen het kaf van het koren. |
6 dat wij de armen voor geld kunnen kopen en de behoeftigen voor een schoeisel en kaf voor koren verkopen? |
6 die om een geldschuld behoeftigen koopt, een arme om een paar schoenen. |
6 Ten einde de geringen te kopen voor geld en de arme om een paar schoenen; en wij verkopen afval voor graan! |
6 Puis nous achèterons les misérables pour de l'argent, Et le pauvre pour une paire de souliers, Et nous vendrons la criblure du froment. |
7 De HEERE heeft gezworen bij de trots van Jakob: Nooit zal Ik al hun daden vergeten! |
7 De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jakob: Voorwaar, Ik zal hunne werken in eeuwigheid niet vergeten. |
7 De Heer heeft gezworen bij Jakobs hoogheid: In eeuwigheid zal ik geen hunner werken vergeten. -- |
7 Gezworen heeft de Here bij Jakobs heerlijkheid: Voorwaar, Ik zal in eeuwigheid niet een van hun daden vergeten! |
7 L'Eternel l'a juré par la gloire de Jacob: Je n'oublierai jamais aucune de leurs oeuvres. |
8 Zou hierom het land niet sidderen, zodat elke inwoner rouw bedrijft, omdat het in zijn geheel stijgt als de Nijl, stijgt en wegzinkt als de rivier van Egypte? |
8 Zou om dit alles niet het land moeten beven en alwie daarin woont moeten treuren? Ja, het zal geheel als in een stroom worden verzwolgen, weggevoerd en overstroomd als door de rivier van Egypte. |
8 Zou hiervan het land niet beven, niet rouw bedrijven alwie er in woont? Zou het niet gans en al rijzen als de Nijl, en dalen als de stroom van Egypte? |
8 Zou hiervan de aarde niet beven, zodat al wie erop woont rouw bedrijft? Zou ze niet geheel en al oprijzen als de Nijl en opgezweept worden en weder inzinken als de rivier van Egypte? |
8 Le pays, à cause d'elles, ne sera-t-il pas ébranlé, Et tous ses habitants ne seront-ils pas dans le deuil? Le pays montera tout entier comme le fleuve, Il se soulèvera et s'affaissera comme le fleuve d'Egypte. |
9 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon midden op de dag zal laten ondergaan; op klaarlichte dag zal Ik het land duister maken. |
9 In dien tijd, spreekt de Heere Heere, zal Ik de zon op den middag doen ondergaan en het land bij lichten dag doen duister worden; |
9 Te dien dage, spreekt de Heere God, doe ik de zon op den middag ondergaan, en verduister ik voor de aarde overdag het licht; |
9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here Here, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten. |
9 En ce jour-là, dit le Seigneur, l'Eternel, Je ferai coucher le soleil à midi, Et j'obscurcirai la terre en plein jour; |
10 Ik zal uw feesten in rouw veranderen, al uw liederen in klaagzangen; om alle heupen zal Ik een rouwgewaad aanbrengen, elk hoofd zal kaal zijn, omdat Ik het land in rouw dompel als over een enig kind, en wat ervan overblijft zal zijn als een bittere dag. |
10 Ik zal uwe feesten in treurgezang en al uwe liederen in weeklacht veranderen, Ik zal om alle lendenen den zak brengen en alle hoofden kaal maken en zal hun een rouw beschikken, gelijk men over een enigen zoon heeft, en zij zullen een jammerlijk einde nemen. |
10 dan verkeer ik uw feesten in rouw, en al uw liederen in klaagzangen, doe op elks lenden een rouwkleed komen, een kaalgeschoren plek op ieders hoofd; ik zal rouw veroorzaken als over een enigen zoon, den afloop maken tot een dag der bitterheid. |
10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het einde ervan als een bittere dag. |
10 Je changerai vos fêtes en deuil, Et tous vos chants en lamentations, Je couvrirai de sacs tous les reins, Et je rendrai chauves toutes les têtes; Je mettrai le pays dans le deuil comme pour un fils unique, Et sa fin sera comme un jour d'amertume. |
11 Zie, er komen dagen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik honger in het land zal zenden; geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om de woorden van de HEERE te horen. |
11 Zie, de tijd komt, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om het woord des Heren te horen; |
11 Zie, de dagen komen, spreekt de Heere God, dat ik een honger op het land afzend; een honger, niet naar brood, een dorst, niet naar water, maar naar het horen van 's Heeren woord. |
11 Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here Here, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des Heren te horen. |
11 Voici, les jours viennent, dit le Seigneur, l'Eternel, Où j'enverrai la famine dans le pays, Non pas la disette du pain et la soif de l'eau, Mais la faim et la soif d'entendre les paroles de l'Eternel. |
12 Dan dolen zij van zee tot zee, van noord tot oost trekken zij rond, om het woord van de HEERE te zoeken, maar zij zullen het niet vinden. |
12 dat zij heen en weder van de ene zee tot de andere, van het Noorden naar het Oosten zullen omlopen en het woord des Heren zoeken en toch niet vinden. |
12 Dan zwerft men van zee tot zee, doolt men rond van het noorden tot het oosten, zoekend naar het woord des Heeren, maar zonder het te vinden. |
12 Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken het woord des Heren; maar vinden zullen zij het niet. |
12 Ils seront alors errants d'une mer à l'autre, Du septentrion à l'orient, Ils iront çà et là pour chercher la parole de l'Eternel, Et ils ne la trouveront pas. |
13 Op die dag zullen zij van dorst versmachten, de mooie meisjes en de jonge mannen, |
13 In dien tijd zullen de schone jonge dochters en jongelingen versmachten van dorst; |
13 Te dien dage zullen de schone maagden en de jongelingen bezwijmen van dorst, |
13 Te dien dage zullen de schone maagden en de strijdbare jongelingen in onmacht vallen van dorst, |
13 En ce jour, les belles jeunes filles et les jeunes hommes mourront de soif. |
14 zij die zweren bij de schuld van Samaria, en zeggen: Zo waar uw god van Dan leeft, en de pelgrimstocht naar Berseba leeft! Zij zullen vallen en niet meer opstaan. |
14 die nu zweren bij den vloek van Samarië en zeggen: Zo waarachtig uw God van Dan leeft, en zo waarachtig de eredienst van Ber-Séba bestaat! Want zij zullen Zó vallen, dat zij niet weder kunnen opstaan. |
14 zij die zweren bij de schuld van Samarie en zeggen: Zo waar als, Dan! uw god leeft, en: Zo waar als uw put leeft, Bersjeba! Zij zullen vallen en niet meer opstaan. |
14 Die zweren bij wat de schuld van Samaria is, die zeggen: Zo waar uw god leeft, o Dan! en: Zo waar de bedevaart naar Berseba leeft! Ja, zij zullen vallen en niet weer opstaan. |
14 Ils jurent par le péché de Samarie, Et ils disent: Vive ton Dieu, Dan! Vive la voie de Beer-Schéba! Mais ils tomberont, et ne se relèveront plus. |