Amos 8
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Dit heeft de Heere HEERE mij laten zien, en zie: een korf met zomervruchten. 1 Aldus deed de Here Here mij aanschouwen: Zie, een korf met rijpe vruchten. 1 Dit heeft God, de HEER, mij laten zien: Ik zag een mand met rijp fruit.
2 Toen zei Hij: Wat ziet u, Amos? Ik zei: Een korf met zomervruchten. Daarop zei de HEERE tegen mij: Het einde is gekomen voor Mijn volk Israël: Ik zal het niet langer voorbijgaan. 2 Toen zeide Hij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een korf met rijpe vruchten. Daarop zeide de Here tot mij: Rijp is het einde voor Israel, mijn volk. Ik zal het voortaan niet meer sparen. 2 En de HEER vroeg mij: ‘Wat zie je, Amos?’ Ik antwoordde: ‘Een mand met rijp fruit.’ Toen zei de HEER: ‘Weldra zal de tijd rijp zijn, Ik zal mijn volk Israël niet langer sparen.
3 De tempelliederen zullen klagend klinken op die dag, spreekt de Heere HEERE. Talrijk zullen de dode lichamen zijn. Op elke plaats werpt men ze zwijgend weg. 3 De tempelzangen worden tot weeklacht op die dag, luidt het woord van de Here Here. Talrijk zijn de lijken! Allerwegen werpt Hij ze neder! Stil! 3 Op die dag zal er in de tempel alleen nog gejammer klinken’ – spreekt God, de HEER  –, ‘overal liggen lijken, overal zijn ze neergeworpen. – Wees stil!’
4 Hoor dit, u, die de armen vertrapt, en erop uit bent om de zachtmoedigen van het land weg te doen, 4 Hoort dit, gij die fel zijt op de arme, om de weerlozen des lands te vernietigen, 4 Jullie die de armen kwaad willen berokkenen en uit zijn op de ondergang van de machtelozen van dit land, luister!
5 door te zeggen: Wanneer is de nieuwemaansdag voorbij, zodat wij graan kunnen verkopen? En de sabbat, zodat wij de korenschuren kunnen openen? U maakt de efa kleiner, de sikkel groter, en u bedriegt met valse weegschalen. 5 Denkend: Wanneer is de nieuwe maan voorbij, dat wij koren kunnen verkopen, en de sabbat, dat wij graan te koop kunnen bieden, met verkleining van de efa, met vergroting van de sikkel, met bedrieglijk gebruik van een valse weegschaal, 5 Jullie zeggen: ‘Wanneer is de dag van de nieuwemaan voorbij, zodat we weer koren kunnen verkopen? Wanneer de sabbat, zodat we weer graan kunnen verhandelen?’ Jullie maken de efa kleiner, jullie maken de sjekel zwaarder en jullie knoeien met de weegschaal.
6 U koopt de geringen voor geld, en de armen voor een paar schoenen. En u zegt: Wij verkopen het kaf van het koren. 6 Ten einde de geringen te kopen voor geld en de arme om een paar schoenen; en wij verkopen afval voor graan! 6 Jullie kopen de zwakken voor een handvol zilver, de armen voor een paar sandalen, en jullie zeggen: ‘Ook het kaf verkopen we als graan!’
7 De HEERE heeft gezworen bij de trots van Jakob: Nooit zal Ik al hun daden vergeten! 7 Gezworen heeft de Here bij Jakobs heerlijkheid: Voorwaar, Ik zal in eeuwigheid niet een van hun daden vergeten! 7 Dit zweert de HEER bij de trots van Jakobs volk: Nooit zal Ik een van jullie daden vergeten.
8 Zou hierom het land niet sidderen, zodat elke inwoner rouw bedrijft, omdat het in zijn geheel stijgt als de Nijl, stijgt en wegzinkt als de rivier van Egypte? 8 Zou hiervan de aarde niet beven, zodat al wie erop woont rouw bedrijft? Zou ze niet geheel en al oprijzen als de Nijl en opgezweept worden en weder inzinken als de rivier van Egypte? 8 Daarom zal de aarde beven, en al wat erop leeft gaat in rouw gehuld. Ze zal in haar geheel omhoogkomen, zoals de Nijl; ze zal kolken en weer wegzinken, zoals de rivier van Egypte.
9 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon midden op de dag zal laten ondergaan; op klaarlichte dag zal Ik het land duister maken. 9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here Here, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten. 9 Op die dag – spreekt God, de HEER  – zal Ik op het middaguur de zon doen ondergaan, en het land verduisteren op klaarlichte dag.
10 Ik zal uw feesten in rouw veranderen, al uw liederen in klaagzangen; om alle heupen zal Ik een rouwgewaad aanbrengen, elk hoofd zal kaal zijn, omdat Ik het land in rouw dompel als over een enig kind, en wat ervan overblijft zal zijn als een bittere dag. 10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het einde ervan als een bittere dag. 10 Ik verander jullie feesten in rouw, jullie liederen in klaagzangen; om jullie heupen gord Ik een rouwkleed, en jullie hoofden scheer Ik kaal. Jullie zullen treuren als om de dood van een enig kind, en die dag zal eindigen in bitterheid.
11 Zie, er komen dagen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik honger in het land zal zenden; geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om de woorden van de HEERE te horen. 11 Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Here Here, dat Ik een honger in het land zal zenden. Geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des Heren te horen. 11 Weet dat de dagen komen – spreekt God, de HEER  – dat Ik het land zal laten hongeren. Het zal geen honger zijn naar brood of dorst naar water, maar naar de woorden van de HEER.
12 Dan dolen zij van zee tot zee, van noord tot oost trekken zij rond, om het woord van de HEERE te zoeken, maar zij zullen het niet vinden. 12 Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken het woord des Heren; maar vinden zullen zij het niet. 12 Het volk zal zwerven van de ene zee naar de andere, en dwalen van het noorden naar het oosten om de woorden van de HEER te zoeken, maar ze zullen die niet vinden.
13 Op die dag zullen zij van dorst versmachten, de mooie meisjes en de jonge mannen, 13 Te dien dage zullen de schone maagden en de strijdbare jongelingen in onmacht vallen van dorst, 13 Mooie meisjes en flinke jongens zullen op die dag van dorst bezwijken.
14 zij die zweren bij de schuld van Samaria, en zeggen: Zo waar uw god van Dan leeft, en de pelgrimstocht naar Berseba leeft! Zij zullen vallen en niet meer opstaan. 14 Die zweren bij wat de schuld van Samaria is, die zeggen: Zo waar uw god leeft, o Dan! en: Zo waar de bedevaart naar Berseba leeft! Ja, zij zullen vallen en niet weer opstaan. 14 Zij die zweren bij de zonde van Samaria, bij de god van Dan en de pelgrimstocht naar Berseba, zij zullen vallen en niet meer opstaan.