|
1 De HEERE sprak tot Mozes: |
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeg gende: |
1 De Heer sprak tot Mozes: |
1 De Here sprak tot Mozes: |
1 De HEER zei tegen Mozes: |
2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, zullen de personen die aan de HEERE gewijd zijn, tegen een door u bepaalde waarde vrijgekocht worden. |
2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer iemand den Heer een bijzondere gelofte doet, alzo dat hij zichzelven ene schatting oplegt, zo zal dit de schatting zijn. |
2 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: |
2 Spreek tot de Israelieten en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, naar uw schatting van personen voor de Here, |
2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand de HEER de tegenwaarde van een mensenleven belooft, |
3 Als de door u bepaalde waarde een man van twintig jaar tot zestig jaar betreft, dan is de door u bepaalde waarde vijftig sikkel zilver, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. |
3 Een man, van twintig jaar oud tot in het zestigste jaar, zult gij schatting op vijftig zilveren sikkels, naar den sikkel des heiligdoms; |
3 Wanneer iemand bij gelofte, naar schatting, mensen aan den Heer wijdt, dan zal dit de schatting zijn: een man tussen de twintig en de zestig jaar zal geschat worden op vijftig sikkelen zilver--heilige sikkelen; |
3 Dan zal uw schatting zijn voor iemand van het mannelijk geslacht van twintig tot zestig jaar; uw schatting zal zijn vijftig sikkels zilver, naar de heilige sikkel; |
3 worden de volgende bedragen berekend: Het vaste bedrag voor een man tussen de twintig en de zestig jaar is vijftig sjekel zilver, berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom. |
4 Maar als het een vrouw betreft, is de door u bepaalde waarde dertig sikkel. |
4 en ene vrouw zult gij schatten op dertig sikkels. |
4 is het een vrouw, dan zal zij op dertig sikkelen geschat worden. |
4 Maar indien het iemand van het vrouwelijk geslacht is, dan zal uw schatting dertig sikkels zijn. |
4 Voor een vrouw geldt een bedrag van dertig sjekel. |
5 Is het iemand tussen vijf jaar en twintig jaar, dan is de door u bepaalde waarde voor een man twintig sikkel en voor een vrouw tien sikkel. |
5 Van vijf jaar oud tot twintig jaar, zult gij hem schatten op twintig sikkels, als het een man is, maar ene vrouw op tien sikkels. |
5 Is hij tussen de vijf en de twintig jaar, dan zal hij, indien het een knaap is, op twintig, is het een meisje; op tien sikkelen geschat worden. |
5 Indien het iemand is van vijf tot twintig jaar, dan zal uw schatting zijn voor iemand van het mannelijk geslacht twintig sikkels en voor iemand van het vrouwelijk geslacht tien sikkels. |
5 Gaat het om iemand tussen de vijf en de twintig jaar, dan geldt er een bedrag van twintig sjekel voor een jongen en tien voor een meisje. |
6 Is het een kind van een maand tot vijf jaar, dan is de door u bepaalde waarde bij een man vijf sikkel zilver en de door u bepaalde waarde bij een vrouw drie sikkel zilver. |
6 Van een maand oud tot vijf jaar, zult gij hem schatten op vijf sikkels zilver, als het een man is, maar ene vrouw op drie sikkels zilver. |
6 Is hij tussen de maand en de vijf jaar, dan zal hij geschat worden, de knaap op vijf sikkelen zilver, het meisje op drie. |
6 Indien het een kind is van een maand tot vijf jaar, dan zal uw schatting zijn voor een van het mannelijk geslacht vijf sikkels zilver en voor een van het vrouwelijk geslacht drie sikkels zilver. |
6 Bij kinderen tussen één maand en vijf jaar geldt er een bedrag van vijf sjekel voor een jongen en drie voor een meisje. |
7 En is het iemand van zestig jaar oud of daarboven, is het een man, dan is de door u bepaalde waarde vijftien sikkel en voor een vrouw tien sikkel. |
7 Maar is hij zestig jaar oud en daarboven, zo zult gij hem schatten op vijftien sikkels, als het een man is, maar ene vrouw op tien sikkels. |
7 Is hij van zestig jaar en daarboven, dan zal hij, indien het een man is, geschat worden op vijftien, is het een vrouw, op tien sikkelen. |
7 Indien het iemand is van zestig jaar of daarboven, indien het iemand van het mannelijk geslacht is, dan zal uw schatting zijn vijftien sikkels, en voor iemand van het vrouwelijk geslacht tien sikkels. |
7 Bij mensen van zestig jaar en ouder geldt er een bedrag van vijftien sjekel voor een man en tien voor een vrouw. |
8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde te betalen, dan moet men hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen. Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik is, moet de priester zijn waarde bepalen. |
8 Maar is hij te arm voor zulk ene schatting, zo zal hij zich voor den priester stellen, en de priester zal hem schatten; hij zal hem schatten naardat de hand desgenen, die de belofte gedaan heeft, verdienen kan. |
8 Is hij te arm om de schatting op te brengen, dan zal hij den beloofden persoon voor den priester plaatsen, en deze hem schatten: naar het vermogen van dengene die de gelofte afgelegd heeft zal de priester hem schatten. |
8 Maar indien hij te arm is om uw schatting te betalen, dan zal men hem voor de priester stellen, en de priester zal hem schatten; overeenkomstig het vermogen van hem die de gelofte deed, zal de priester hem schatten. |
8 Als degene die de gelofte heeft afgelegd zich het vastgestelde bedrag niet kan veroorloven, moet hij de persoon in kwestie aan de priester voorleiden. De priester stelt dan een ander bedrag voor, rekening houdend met wat degene die de gelofte heeft afgelegd zich kan veroorloven. |
9 En als het een dier is dat men als offergave aan de HEERE aanbiedt, dan zal alles wat hij ervan aan de HEERE geeft, heilig zijn. |
9 Maar is het een beest, dat men den Heer kan offeren: al wat men van dien aard den Heer gewijd heeft, is heilig. |
9 Indien de gelofte een dier geldt van de soort waarvan men een offer aan den Heer brengt, dan zal alwat hij van die soort aan den Heer geeft zelf heilig zijn. |
9 En indien het vee is, waarvan men de Here een offergave brengt, dan zal alles wat men daarvan de Here geeft, heilig zijn. |
9 Wanneer iemand een of ander dier dat als offer geschikt is aan de HEER belooft, is het heilig |
10 Hij mag het niet vervangen of omruilen, een goed voor een slecht dier, of een slecht voor een goed dier. En als hij toch een dier voor een ander dier omruilt, dan zal zowel het ene dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig zijn. |
10 Men zal het niet verwisselen noch verruilen, een goed voor een kwaad of een kwaad voor een goed; maar indien iemand het ene beest voor het andere verwisselt, zo zullen beide den Heer heilig zijn. |
10 Hij mag het verwisselen noch verruilen, geen beter voor een slechter, noch een slechter voor een beter; indien hij toch het ene dier met het andere verruilt, dan zal en het beloofde dier en dat waarmede het verruild is heilig zijn. |
10 Men zal het niet verwisselen noch verruilen, goed voor slecht of slecht voor goed. Maar indien men toch een stuk vee voor een ander verruilt, dan zal dit zowel als het daarvoor verruilde heilig zijn. |
10 en mag hij het niet meer omruilen. Hij mag niet een goed dier omruilen voor een slecht of een slecht dier voor een goed, en als hij dat toch doet, zijn ze beide heilig. |
11 En als het een onrein dier betreft – welk dan ook – dat men niet aan de HEERE als offergave mag aanbieden, dan moet hij het dier vóór de priester plaatsen. |
11 Maar is het dier onrein, zodat men het den Heer niet offeren mag, zo zal men dat voor den priester stellen; |
11 Indien hij het een of ander onrein dier, van een soort waaruit men geen offer aan den Heer brengt, beloofd heeft, dan zal hij het dier voor den priester plaatsen, |
11 Indien het enig stuk onrein vee is, waarvan men de Here geen offergave mag brengen, dan zal men dat dier voor de priester stellen, |
11 Wanneer iemand een onrein dier, dat niet als offer geschikt is, aan de HEER belooft, moet hij het dier ter keuring aan de priester voorleiden, |
12 Vervolgens moet de priester de waarde ervan bepalen al naargelang het goed of slecht is. Volgens de door u bepaalde waarde, priester, zo is het. |
12 en de priester zal het schatten, of het goed of kwaad is, en bij de schatting des priesters zal het blijven. |
12 en de priester zal het schatten, of het veel of weinig waard is; zoals de priester het schat, zo zal het zijn. |
12 En de priester zal het schatten naar dat het goed of slecht is; zoals de priester het schat, zal het zijn. |
12 die zal bepalen hoeveel het waard is. De uitspraak van de priester is bindend. |
13 Als hij het toch wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel ervan aan de door u bepaalde waarde toevoegen. |
13 Maar wil iemand dat lossen, die zal het vijfde deel boven de schatting geven. |
13 Wil men het lossen dan zal men bij het bedrag der schatting een vijfde voegen. |
13 En indien men het toch wil lossen, dan zal men een vijfde deel bij de geschatte waarde voegen. |
13 Als de persoon in kwestie zijn gelofte wil afkopen, moet hij het vastgestelde bedrag betalen, vermeerderd met een vijfde. |
14 Wanneer nu iemand zijn huis geheiligd heeft, zodat het heilig is voor de HEERE, dan moet de priester de waarde ervan bepalen, al naargelang het goed of slecht is. Zoals de priester de waarde ervan bepaald heeft, zo staat het vast. |
14 Wanneer iemand zijn huis heiligt, opdat het den Heer heilig zij, zo zal de priester het schatten, of het goed of kwaad is; en naardat de priester het schat, zal het gelden. |
14 Wanneer iemand zijn huis aan den Heer heiligt, dan zal de priester het schatten, of het veel of weinig waard is; op den prijs waarop de priester het schat zal het staan. |
14 Wanneer iemand zijn huis heiligt als iets heiligs voor de Here, dan zal de priester het schatten, naar dat het goed of slecht is; zoals de priester het schat, zo zal het vaststaan. |
14 Wanneer iemand zijn huis als heilige gave aan de HEER opdraagt, moet de priester bepalen hoeveel het waard is. De uitspraak van de priester is bindend. |
15 En als hij die het huis geheiligd heeft, het wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen, en het zal weer van hem zijn. |
15 Maar indien hij, die het geheiligd heeft, het wil lossen, zo zal hij het vijfde deel van het geld, boven hetgeen waarop het geschat is, daarbij geven; zo zal het weder het zijne worden. |
15 Wil dan hij die zijn huis geheiligd heeft het lossen, dan zal hij het vijfde deel van het bedrag der schatting er bijvoegen, en zo zal het weder zijn eigendom worden. |
15 Maar indien hij, die geheiligd heeft, zijn huis wil lossen, zal hij een vijfde deel van het geld van de geschatte waarde daarbij voegen; dan zal het van hem zijn. |
15 Als degene die het huis als heilige gave heeft opgedragen zijn gelofte wil afkopen, moet hij het vastgestelde bedrag betalen, vermeerderd met een vijfde. Dan is het huis weer van hem. |
16 En als iemand een deel van de akker die hij bezit, aan de HEERE geheiligd heeft, dan moet de door u bepaalde waarde in overeenstemming zijn met het benodigde zaaigoed ervoor, vijftig sikkel zilver per homer gerstezaad. |
16 Wanneer iemand een stuk des akkers van zijn erfgoed den Heer heiligt, zo zal de schatting zijn naar gelang hij opbrengt: brengt hij een homer gerst op, zo zal hij vijftig sikkels zilver gelden. |
16 Heiligt iemand een stuk land van zijn erfgoed aan den Heer, zo zal het geschat worden naar de hoeveelheid zaad die het vereist; een stuk dat een ton gerst ter bezaaiing eist op vijftig zilverlingen. |
16 Indien iemand een deel van zijn grondbezit de Here heiligt, dan zal uw schatting zijn overeenkomstig het daarin gezaaide: een homer zaaisel van gerst op vijftig sikkels zilver. |
16 Wanneer iemand een stuk grond uit eigen bezit heiligt door het aan de HEER op te dragen, wordt de waarde daarvan bepaald aan de hand van het voor die akker benodigde zaaigoed: vijftig sjekel zilver per ezelslast gerst. |
17 Als hij zijn akker vanaf het jubeljaar geheiligd heeft, staat het volgens de door u bepaalde waarde vast. |
17 En heiligt hij zijnen akker van het jubeljaar af, zo zal hij naar zijne waarde geven; |
17 Indien hij in het jubeljaar zijn akker heiligt, zal deze op het bedrag der schatting staan; |
17 Indien hij van het jubeljaar af zijn akker heiligt, zal het op de geschatte waarde blijven staan. |
17 Als hij het stuk grond met ingang van het jubeljaar heiligt, geldt de vastgestelde waarde. |
18 Maar als hij zijn akker na het jubeljaar geheiligd heeft, dan moet de priester voor hem het bedrag berekenen overeenkomstig de jaren die nog overgebleven zijn tot het jubeljaar. Dat moet vervolgens van de door u bepaalde waarde afgetrokken worden. |
18 maar heeft hij hem na het jubeljaar geheiligd, zo zal de priester hem berekenen naar de overige jaren tot het jubeljaar, en daarnaar minder schatten. |
18 indien hij na het jubeljaar zijn akker heiligt, dan zal de priester hem den prijs berekenen naar het aantal jaren die tot het volgend jubeljaar verlopen moeten, en daarnaar zal de schatting verminderd worden. |
18 Maar indien hij na het jubeljaar zijn akker heiligt, zal de priester hem het geld berekenen overeenkomstig de jaren die nog overblijven tot het jubeljaar, en het zal van de geschatte waarde afgetrokken worden. |
18 Als hij het na het jubeljaar heiligt, berekent de priester voor hem het bedrag aan de hand van het aantal jaren dat rest tot aan het volgende jubeljaar en is de vastgestelde waarde dus lager. |
19 Als hij die de akker geheiligd heeft, die toch wil vrijkopen, dan moet hij een vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen. Dan is deze weer voor hem. |
19 Maar wil hij, die hem geheiligd heeft, den akker lossen, zo zal hij het vijfde deel van het geld, boven hetgeen waarop hij geschat is, daarbij geven; zo zal hij de zijne worden. |
19 Indien hij die den akker geheiligd heeft dien wil lossen, dan zal hij het vijfde deel van het bedrag der schatting er bijvoegen; zo zal hij zijn eigendom blijven. |
19 En indien hij, die de akker geheiligd heeft, erop staat die te lossen, dan zal hij een vijfde deel van het geld van de geschatte waarde daar bijvoegen, en die akker zal de zijne blijven. |
19 Als degene die het stuk grond als heilige gave heeft opgedragen zijn gelofte wil afkopen, moet hij het vastgestelde bedrag betalen, vermeerderd met een vijfde. Dan valt het hem weer toe. |
20 Maar als hij de akker niet vrijkoopt en als hij de akker aan een andere man verkoopt, dan mag deze niet meer vrijgekocht worden. |
20 Doch wil hij hem niet lossen, maar verkoopt hij hem aan een ander, zo zal hij niet meer gelost worden; |
20 Indien hij den akker niet lost en hem verkoopt aan een ander, dan mag hij later niet meer gelost worden, |
20 Maar indien hij de akker niet lost, of indien hij de akker aan iemand anders verkocht heeft, dan kan die niet meer gelost worden, |
20 Maar als hij het stuk grond verkoopt zonder zijn gelofte te hebben afgekocht, kan het niet meer worden ingelost. |
21 De akker zal, wanneer deze in het jubeljaar vrijkomt, heilig zijn voor de HEERE, als een met de ban aan Hem gewijde akker. Het bezit ervan komt de priester toe. |
21 maar deze akker, als hij in het jubeljaar loskomt, zal den Heer heilig zijn als een verbannen akker; en hij zal het erfgoed des priesters zijn. |
21 maar wordt, wanneer hij in het jubeljaar vrijkomt, heilig aan den Heer, evenals een met den banvloek belegde akker: aan den priester zal zijn erfgoed ten deel vallen. |
21 Maar de akker zal, wanneer die in het jubeljaar vrijkomt, de Here heilig zijn, gelijk een akker, die onder de ban ligt; de priester zal hem in bezit hebben. |
21 Het vervalt dan in het jubeljaar onherroepelijk als heilige gave aan de HEER; het wordt eigendom van de priester. |
22 Als iemand aan de HEERE een akker geheiligd heeft die hij gekocht heeft en die niet afkomstig is van een akker die hij al in bezit had, |
22 Ook als iemand een akker, dien hij gekocht heeft, en die niet zijn erfgoed is, den Heer heiligt, |
22 Indien iemand een door hem gekochten akker, die niet tot zijn erfgoed behoort, aan den Heer heiligt, |
22 En indien hij een akker, die hij gekocht heeft, die niet tot zijn grondbezit behoorde, de Here heiligt, |
22 Wanneer iemand een stuk grond dat hij gekocht heeft en dat hem dus niet als erfbezit toebehoort, heiligt door het aan de HEER op te dragen, |
23 dan moet de priester hem het totaalbedrag berekenen van de door u bepaalde waarde tot het jubeljaar. Hij moet dan op die dag de door u bepaalde waarde afdragen als heilig voor de HEERE. |
23 zo zal de priester dien berekenen, wat hij geldt tot aan het jubeljaar; en hij zal op dien dag die schatting geven, opdat hij den Heer heilig zij. |
23 dan zal de priester hem het bedrag der schatting tot het jubeljaar berekenen, en hij dit op dienzelfden dag geven, als iets dat heilig is aan den Heer. |
23 Zal de priester hem het bedrag van de geschatte waarde tot het jubeljaar berekenen, en hij zal deze geschatte waarde op die dag geven, als iets heiligs voor de Here. |
23 berekent de priester voor hem de waarde tot aan het eerstvolgende jubeljaar. Dit bedrag moet nog diezelfde dag als heilige gave aan de HEER worden afgedragen. |
24 In het jubeljaar komt de akker weer terug aan hem van wie hij die gekocht heeft, aan hem die het land in bezit had. |
24 Maar in het jubeljaar zal hij weder aan dengene, komen, van wien hij hem gekocht heeft, opdat hij zijn erfgoed in het land zij. |
24 In het jubeljaar zal die akker wederkeren tot dengene van wien hij hem gekocht heeft, tot wiens erfgoed hij behoorde. |
24 In het jubeljaar komt die akker terug aan hem van wie hij hem gekocht heeft, aan hem die het land oorspronkelijk in bezit had. |
24 In het jubeljaar valt het land weer terug aan degene die het verkocht had, aan wie het als erfbezit toebehoort. |
25 Alle door u te bepalen waarden moeten overeenkomstig de sikkel van het heiligdom zijn. De sikkel is twintig gera waard. |
25 Al uwe schatting zal geschieden naar den sikkel des heiligdoms; een sikkel nu doet twintig gera. |
25 Iedere schatting zal uitgedrukt worden in heilige sikkelen, elk van twintig gera's. |
25 En al de geschatte waarde zal naar de heilige sikkel zijn: twintig gera zal die sikkel zijn. |
25 Alle waarden worden berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel. |
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerste voor de HEERE onder het vee geboren wordt, dat mag niemand heiligen. Of het nu een rund is, of een schaap, het is voor de HEERE bestemd. |
26 Het eerstgeborene onder het vee, dat den Heer reeds toebehoort, zal niemand den Heer heiligen, hetzij een os of schaap; want het is des Heren. |
26 Maar het eerstgeborene van een dier, hetwelk als zoodanig den Heer behoort, zal door niemand geheiligd worden: hetzij een rund hetzij een stuk kleinvee, het behoort aan den Heer. |
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerstgeborene de Here toebehoort onder het vee, zal niemand heiligen, hetzij een rund, hetzij een stuk kleinvee, het is van de Here. |
26 Bij dit alles gelden de volgende restricties: Het eerste jong van een dier uit de veestapel behoort als zodanig de HEER toe en kan niet als heilige gave aan Hem worden opgedragen. Als het een rund, schaap of geit is, is het voor de HEER bestemd, |
27 Maar als het van een onrein dier is, moet hij het vrijkopen tegen de door u bepaalde waarde en het vijfde deel ervan eraan toevoegen. En als het niet vrijgekocht wordt, dan kan het verkocht worden tegen de door u bepaalde waarde. |
27 Maar is aan het beest iets onreins, zo zal men het lossen naar zijne waarde, en het vijfde deel daarenboven geven; en wil men het niet lossen, zo verkope men het naar zijne waarde. |
27 Is het een onrein dier, dan zal men het naar schatting loskopen en het vijfde deel van het bedrag er bijvoegen; indien het niet gelost wordt, dan moet het naar schatting verkocht worden. |
27 Maar indien het van een stuk onrein vee is, dan zal men het naar de geschatte waarde loskopen en het vijfde deel daarvan erbij voegen, en indien het niet gelost wordt, dan zal het verkocht worden naar de geschatte waarde. |
27 als het een onrein dier is, kan het worden vrijgekocht tegen betaling van de vastgestelde waarde, vermeerderd met een vijfde. Wanneer het niet wordt vrijgekocht, moet het voor het vastgestelde bedrag worden verkocht. |
28 Niets echter van wat iemand door de ban aan de HEERE gewijd heeft, van alles wat hij bezit, van mens of dier, of van de akker die hij bezit, mag verkocht of vrijgekocht worden. Alles wat door de ban gewijd is, is voor de HEERE allerheiligst. |
28 Men zal niets, dat verbannen is, hetwelk iemand den Heer verbant van al wat het zijne is, hetzij mens, beest of erfakker, verkopen noch lossen; want al wat verbannen is, is den Heer het allerheiligste. |
28 Maar alwat iemand met den ban belegt en zo aan den Heer heiligt, van alwat hij bezit, mens, vee of erfakker, dat zal noch verkocht noch gelost worden; al het met den ban belegde is hoogheilig aan den Heer. |
28 Niets echter van hetgeen iemand de Here door de ban wijdt, uit al wat hij bezit, van mens of vee, of zijn grondbezit, zal verkocht worden of gelost: alles wat onder de ban ligt, dat is allerheiligst voor de Here. |
28 Wanneer iemand iets uit zijn bezit onvoorwaardelijk aan de HEER heeft gewijd, of het nu slaven, vee of grond betreft, rust er een ban op. Het kan dan niet worden verkocht en de gelofte kan niet worden afgekocht. Alles wat onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, is allerheiligst. |
29 Niets van wat door de ban gewijd is, dat door mensen door de ban gewijd is, mag vrijgekocht worden. Het moet zeker gedood worden. |
29 Men zal ook geen verbannen mens lossen, maar hij zal den dood sterven. |
29 Geen mens die met den ban belegd is zal losgekocht worden; hij moet zeker worden ter dood gebracht. |
29 Niets, dat met de ban geslagen is, dat door de ban getroffen is onder de mensen, kan losgekocht worden; het zal zeker ter dood gebracht worden. |
29 Wanneer een mens eenmaal onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, kan hij niet worden vrijgekocht; hij moet ter dood gebracht worden. |
30 Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de vruchten aan de bomen, zijn voor de HEERE bestemd. Ze zijn heilig voor de HEERE. |
30 Alle tienden in het land, zo van het zaad des lands als van de vruchten der bomen, zijn voor den Heer, en zij zullen den Heer heilig zijn. |
30 Ook is elk tiend van het land, zowel van het gezaaide als van de boomvruchten, 's Heeren eigendom; het is heilig aan den Heer. |
30 Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig. |
30 Van de opbrengst van het land, zowel de gewassen op de akkers als de vruchten aan de bomen, is een tiende als heilige gave voor de HEER bestemd. |
31 Maar als iemand toch een deel van zijn tienden vrijkoopt, moet hij het vijfde deel ervan daaraan toevoegen. |
31 Maar wil iemand zijne tienden lossen, die zal het vijfde deel daarenboven geven. |
31 En indien iemand iets van zijn tiend lost, zal hij er het vijfde deel der waarde bijvoegen. |
31 Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen. |
31 Wanneer iemand een deel van zijn tiende wil afkopen, wordt de afkoopsom met een vijfde vermeerderd. |
32 En alle tienden van runderen en kleinvee, van alles wat bij de telling onder de staf doorgaat, het tiende is heilig voor de HEERE. |
32 En alle tienden van runderen en schapen, en wat onder den herdersstaf gaat, dat is een heilig tiende voor den Heer. |
32 Daarenboven alle tienden van runderen of kleinvee, van alwat onder den staf doorgaat: elk tiende stuk zal aan den Heer heilig zijn. |
32 En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn. |
32 Van runderen, geiten en schapen is elk tiende dier dat bij de telling de herdersstaf passeert een heilige gave voor de HEER. |
33 Men mag niet onderzoeken of het goed is of slecht, en men mag het niet omruilen. Als men het toch omruilt, dan is zowel dit dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig. Ze mogen niet vrijgekocht worden. |
33 Men zal niet vragen, of het goed of kwaad is, men zal het ook niet verwisselen; maar indien iemand het verwisselt, zo zal het beide heilig zijn en niet gelost worden. |
33 Men zal niet een beter of slechter dier uitzoeken, noch het verruilen; indien men het toch verruilt, dan wordt en het tiende dier en dat waarmede het verruild is heilig; gelost kan het niet worden. |
33 Men zal niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden. |
33 Daarbij mag niet naar kwaliteit gekeken worden en mogen geen dieren worden omgewisseld. Als iemand toch een dier voor een ander omruilt, zijn ze beide heilig. Deze dieren kunnen ook niet worden vrijgekocht.”’ |
34 Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï. |
34 Dit zijn de geboden, die de Heer door Mozes gebood aan de kinderen Israëls op den berg Sinaï. |
34 Dit zijn de geboden die de Heer Mozes voor de Israelieten op den berg Sinai gegeven heeft. |
34 Dit zijn de geboden, die de Here Mozes gegeven heeft voor de Israelieten op de berg Sinai. |
34 Tot zover de geboden die de HEER op de Sinai bij monde van Mozes aan de Israëlieten heeft opgelegd. |