|
1 De HEERE sprak tot Mozes: |
1 De Here sprak tot Mozes: |
1 Und der HERR redete mit Mose und sprach: |
2 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Als een persoon zondigt door een onopzettelijke overtreding van enig gebod van de HEERE, iets wat niet gedaan mag worden, maar wat hij toch doet tegen één van de geboden |
2 Spreek tot de Israelieten: Wanneer iemand zonder opzet zondigt in een van de dingen die de Here verboden heeft te doen, en een daarvan doet, |
2 Rede mit den Kindern Israel und sprich: Wenn eine SeeLE sündigen würde aus Versehen an irgend einem Gebot des HERRN, das sie nicht tun sollte, |
3 – ook als de priester, de gezalfde, gezondigd heeft, zodat het volk schuldig wordt – dan moet hij voor zijn zonde, die hij begaan heeft, als zondoffer aan de HEERE een jonge stier aanbieden – het jong van een rund – zonder enig gebrek. |
3 Dan zal, indien de gezalfde priester zonde gedaan en daardoor het volk in schuld gebracht heeft, hij voor de zonde die hij begaan heeft, een jonge, gave stier de Here tot een zondoffer brengen. |
3 nämlich so ein Priester, der gesalbet ist, sündigen würde, daß er das Volk ärgerte: der soll für seine Sünde, die er getan hat, einen jungen Farren bringen, der ohne Wandel sei, dem HERRN zum Sündopfer. |
4 Dan moet hij de jonge stier bij de ingang van de tent van ontmoeting voor het aangezicht van de HEERE brengen, zijn hand op de kop van de jonge stier leggen en de jonge stier slachten voor het aangezicht van de HEERE. |
4 Hij zal de stier naar de ingang van de tent der samenkomst brengen voor het aangezicht des Heren, zijn hand op de kop van de stier leggen en de stier slachten voor het aangezicht des Heren. |
4 Und soll den Farren vor die Tür der Hütte des Stifts bringen, vor den HERRN, und seine Hand auf desselben Haupt legen und schlachten vor dem HERRN. |
5 Vervolgens moet de priester, de gezalfde, een deel van het bloed van de jonge stier nemen en het naar de tent van ontmoeting brengen. |
5 De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier nemen en dat brengen naar de tent der samenkomst. |
5 Und der Priester, der gesalbet ist, soll des Farren Bluts nehmen und in die Hütte des Stifts bringen. |
6 Dan moet de priester zijn vinger in het bloed dopen en een deel van het bloed moet hij zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE, namelijk vóór het voorhangsel van het heilige. |
6 De priester zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des Heren, voor het voorhangsel van het heiligdom. |
6 Und soll seinen Finger in das Blut tunken und damit siebenmal sprengen vor dem HERRN, vor dem Vorhang im Heiligen. |
7 En de priester moet een deel van het bloed strijken op de horens van het altaar voor het geurige reukwerk, dat in de tent van ontmoeting staat voor het aangezicht van de HEERE. En hij moet al het overige bloed van de jonge stier uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. |
7 En de priester zal van het bloed strijken aan de horens van het reukaltaar, dat voor het aangezicht des Heren staat in de tent der samenkomst; al het [overige] bloed van de stier zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat. |
7 Und soll desselben Bluts tun auf die Hörner des Räuchaltars, der vor dem HERRN in der Hütte des Stifts stehet, und alles Blut gießen an den Boden des Brandopferaltars, der vor der Tür der Hütte des Stifts stehet. |
8 Verder moet hij al het vet van de jonge stier van het zondoffer omhoogheffen, het vet dat de ingewanden bedekt en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, |
8 En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij eruit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; |
8 Und alles Fett des Sündopfers soll er heben, nämlich das Fett am Eingeweide, |
9 dan de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, tegen de lendenen aan, en de kwab aan de lever, die hij tegelijk met de nieren moet verwijderen, |
9 En de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen, |
9 die zwo Nieren mit dem Fett, das dran ist, an den Lenden, und das Netz über der Leber, an den Nieren abgerissen, |
10 net zoals het van het rund van het dankoffer omhooggeheven wordt. De priester moet dat vervolgens op het brandofferaltaar in rook laten opgaan. |
10 Zoals het weggenomen wordt van het rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook doen opgaan op het brandofferaltaar. |
10 gleichwie er's hebet vom Ochsen im Dankopfer; und soll's anzünden auf dem Brandopferaltar. |
11 Maar de huid van de jonge stier en al zijn vlees, met zijn kop en met zijn poten, en zijn ingewanden en zijn mest, |
11 En de huid van de stier en al zijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn ingewanden en zijn mest, |
11 Aber das Fell des Farren mit allem Fleisch, samt dem Kopf, und Schenkel und das Eingeweide und den Mist, |
12 dus heel de jonge stier, moet hij naar buiten brengen, tot buiten het kamp, naar een reine plaats, naar de stortplaats van de as. Dan moet hij hem op hout met vuur verbranden. Op de stortplaats van de as moet hij verbrand worden. |
12 Alles van de stier zal hij buiten de legerplaats brengen, op een reine plek, waar men de as stort, en hij zal hem op een houtvuur verbranden; op de plaats waar de as wordt uitgestort, zal hij verbrand worden. |
12 das soll er alles hinausführen außer dem Lager an eine reine Stätte, da man die Asche hinschüttet, und soll's verbrennen auf dem Holz mit Feuer. |
13 Als echter heel de gemeenschap van Israël zonder opzet gezondigd heeft en de zaak voor de ogen van de gemeente verborgen is gebleven, en zij iets gedaan hebben tegen enig gebod van de HEERE, wat niet gedaan mag worden, en dus schuldig zijn geworden, |
13 Indien de gehele vergadering Israels zonder opzet zonde gedaan heeft, en dit voor de ogen der gemeente verborgen is gebleven, en zij tegen een van al de geboden des Heren iets gedaan heeft, dat niet gedaan mocht worden, en dus schuldig geworden is, |
13 Wenn es eine ganze Gemeine in Israel versehen würde, und die Tat vor ihren Augen verborgen wäre, daß sie irgend wider ein Gebot des HERRN getan hätten, das sie nicht tun sollten, und sich also verschuldeten, |
14 en als de zonde die zij daartegen begaan hebben, bekend is geworden, dan moet de gemeente een jonge stier – het jong van een rund – als zondoffer aanbieden en die vóór de tent van ontmoeting brengen. |
14 Dan zal de gemeente, wanneer de zonde die zij begaan heeft, haar bekend geworden is, een jonge stier ten zondoffer brengen en zij zal die leiden voor de tent der samenkomst. |
14 und danach ihrer Sünde inne würden, die sie getan hätten: sollen sie einen jungen Farren darbringen zum Sündopfer und vor die Tür der Hütte des Stifts stellen. |
15 Vervolgens moeten de oudsten van de gemeenschap hun handen op de kop van de jonge stier leggen, voor het aangezicht van de HEERE. Daarna moet men de jonge stier slachten voor het aangezicht van de HEERE. |
15 En de oudsten der vergadering zullen hun handen op de kop van de stier leggen voor het aangezicht des Heren, en men zal de stier voor het aangezicht des Heren slachten. |
15 Und die Ältesten von der Gemeine sollen ihre Hände auf sein Haupt legen vor dem HERRN und den Farren schlachten vor dem HERRN. |
16 Dan moet de priester, de gezalfde, een deel van het bloed van de jonge stier naar de tent van ontmoeting brengen. |
16 De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier in de tent der samenkomst brengen, |
16 Und der Priester, der gesalbet ist, soll des Bluts vom Farren in die Hütte des Stifts bringen |
17 En de priester moet zijn vinger in een deel van het bloed dopen en dat zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE, namelijk vóór het voorhangsel. |
17 En die priester zal zijn vinger in het bloed dopen en zevenmaal voor het aangezicht des Heren voor het voorhangsel sprenkelen. |
17 und mit seinem Finger drein tunken und siebenmal sprengen vor dem HERRN, vor dem Vorhang. |
18 Een deel van het bloed moet hij dan op de horens van het altaar strijken dat voor het aangezicht van de HEERE is, in de tent van ontmoeting. En al het overige bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. |
18 En een deel van het bloed zal hij strijken aan de horens van het altaar, dat voor het aangezicht des Heren in de tent der samenkomst staat; al het overige bloed zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat. |
18 Und soll des Bluts auf die Hörner des Altars tun, der vor dem HERRN stehet in der Hütte des Stifts, und alles andere Blut an den Boden des Brandopferaltars gießen, der vor der Tür der Hütte des Stifts stehet. |
19 Verder moet hij ook al zijn vet eruit omhoogheffen en op het altaar in rook laten opgaan. |
19 En al het vet zal hij eruit nemen en op het altaar in rook doen opgaan. |
19 Alles sein Fett aber soll er heben und auf dem Altar anzünden. |
20 Hij moet dan met de jonge stier doen net zoals hij met de jonge stier van het zondoffer gedaan heeft. Zo moet hij ermee doen. Zo zal de priester voor hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. |
20 En met de stier zal hij doen, zoals hij met de stier van het zondoffer gedaan heeft, zo zal hij daarmee doen. Zo zal de priester over hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. |
20 Und soll mit dem Farren tun, wie er mit dem Farren des Sündopfers getan hat. Und soll also der Priester sie versöhnen, so wird's ihnen vergeben. |
21 Vervolgens moet hij de jonge stier naar buiten brengen, tot buiten het kamp, en hem verbranden, net zoals hij de eerste jonge stier verbrand heeft. Het is een zondoffer van de gemeente. |
21 En hij zal de stier buiten de legerplaats brengen en hem verbranden, zoals hij de eerste stier verbrand heeft. Dit is het zondoffer der gemeente. |
21 Und soll den Farren außer dem Lager führen und verbrennen wie er den vorigen Farren verbrannt hat. Das soll das Sündopfer der Gemeine sein. |
22 Als een leider gezondigd heeft en zonder opzet tegen een van alle geboden van de HEERE zijn God iets gedaan heeft wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is, |
22 Als een vorst gezondigd heeft en zonder opzet tegen een van al de geboden van de Here, zijn God, iets gedaan heeft dat niet gedaan mocht worden, en dus schuldig geworden is, |
22 Wenn aber ein Fürst sündiget und irgend wider des HERRN, seines Gottes, Gebot tut, das er nicht tun sollte, und versiehet es, daß er sich verschuldet, |
23 of als zijn zonde, die hij daartegen begaan heeft, hem later bekendgemaakt wordt, dan moet hij zijn offergave brengen: een geitenbok, een mannetje zonder enig gebrek. |
23 Dan zal hij, als hem de zonde die hij begaan heeft, bekend geworden is, als zijn offergave een geitebok brengen, een gaaf dier van het mannelijk geslacht. |
23 und wird seiner Sünde inne, die er getan hat: der soll zum Opfer bringen einen Ziegenbock ohne Wandel; |
24 Dan moet hij zijn hand op de kop van de bok leggen en hem slachten op de plaats waar men het brandoffer slacht voor het aangezicht van de HEERE. Het is een zondoffer. |
24 Hij zal zijn hand op de kop van de bok leggen en hem slachten op de plaats waar men ook het brandoffer voor het aangezicht des Heren pleegt te slachten; een zondoffer is het. |
24 und seine Hand auf des Bocks Haupt legen und ihn schlachten an der Stätte, da man die Brandopfer schlachtet vor dem HERRN. Das sei ein Sündopfer. |
25 Vervolgens moet de priester met zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en het op de horens van het brandofferaltaar strijken. Hij moet het overige bloed aan de voet van het brandofferaltaar uitgieten. |
25 En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en dat strijken aan de horens van het brandofferaltaar; het overige bloed zal hij aan de voet van het brandofferaltaar uitgieten. |
25 Da soll denn der Priester des Bluts von dem Sündopfer nehmen mit seinem Finger und auf die Hörner des Brandopferaltars tun und das andere Blut an den Boden des Brandopferaltars gießen. |
26 Verder moet hij al het vet ervan op het altaar in rook laten opgaan, net zoals het vet van het dankoffer. Zo zal de priester voor hem verzoening van zijn zonden doen, en het zal hem vergeven worden. |
26 Maar al het vet zal hij op het altaar in rook doen opgaan, zoals het vet van het vredeoffer. Zo zal de priester over hem verzoening doen voor zijn zonde, en het zal hem vergeven worden. |
26 Aber alles sein Fett soll er auf dem Altar anzünden, gleichwie das Fett des Dankopfers. Und soll also der Priester seine Sünde versöhnen, so wird's ihm vergeben. |
27 Als één persoon uit de bevolking van het land zonder opzet gezondigd heeft omdat hij iets gedaan heeft tegen een van de geboden van de HEERE, iets wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is geworden, |
27 Indien iemand uit het volk des lands zonder opzet gezondigd heeft door een van de dingen te doen, die de Here verboden heeft, en dus schuldig geworden is, |
27 Wenn es aber eine SeeLE vom gemeinen Volk versiehet und sündiget, daß sie irgend wider der Gebote des HERRN eines tut, das sie nicht tun sollte, und sich also verschuldet, |
28 of als zijn zonde die hij begaan heeft, hem later bekendgemaakt wordt, dan moet hij zijn offergave brengen: een geit, een vrouwtje zonder enig gebrek, voor zijn zonde, die hij begaan heeft. |
28 Dan zal hij, als hem de zonde die hij begaan heeft, bekend geworden is, voor de zonde die hij begaan heeft, als zijn offergave een geit, een gaaf dier van het vrouwelijk geslacht, brengen. |
28 und ihrer Sünde inne wird, die sie getan hat: die soll zum Opfer eine Ziege bringen ohne Wandel für die Sünde, die sie getan hat; |
29 Dan moet hij zijn hand op de kop van het zondoffer leggen, en men moet dat zondoffer slachten op de plaats van het brandoffer. |
29 Hij zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het zondoffer slachten op de plaats van het brandoffer. |
29 und soll ihre Hand auf des Sündopfers Haupt legen und schlachten an der Stätte des Brandopfers. |
30 Vervolgens moet de priester met zijn vinger een deel van haar bloed nemen en het op de horens strijken van het brandofferaltaar. En al haar overige bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. |
30 En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed nemen en het strijken aan de horens van het brandofferaltaar; al het overige bloed zal hij aan de voet van het altaar uitgieten. |
30 Und der Priester soll des Bluts mit seinem Finger nehmen und auf die Hörner des Altars des Brandopfers tun und alles Blut an des Altars Boden gießen. |
31 Verder moet hij al het vet ervan verwijderen, net zoals het vet van het dankoffer verwijderd wordt. En de priester moet het op het altaar in rook laten opgaan als een aangename geur voor de HEERE. Zo zal de priester verzoening voor hem doen, en het zal hem vergeven worden. |
31 Maar al het vet ervan zal hij wegnemen, zoals het vet bij het vredeoffer weggenomen wordt, en de priester zal het op het altaar in rook doen opgaan, tot een liefelijke reuk voor de Here. Zo zal de priester over hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. |
31 All sein Fett aber soll er abreißen, wie er das Fett des Dankopfers abgerissen hat, und soll's anzünden auf dem Altar zum süßen Geruch dem HERRN. Und soll also der Priester sie versöhnen, so wird's ihr vergeben. |
32 Als hij nu een lam brengt als zijn offergave voor een zondoffer, moet het een vrouwtje zijn dat hij brengt, zonder enig gebrek. |
32 Indien hij een schaap brengt als zijn offergave ten zondoffer, dan zal hij een gaaf dier van het vrouwelijk geslacht brengen. |
32 Wird er aber ein Schaf zum Sündopfer bringen, so bringe er, das eine Sie ist, ohne Wandel, |
33 Dan moet hij zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het slachten als een zondoffer op de plaats waar men het brandoffer slacht. |
33 Hij zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het slachten ten zondoffer op de plaats waar men het brandoffer pleegt te slachten. |
33 und lege seine Hand auf des Sündopfers Haupt und schlachte es zum Sündopfer an der Stätte, da man die Brandopfer schlachtet. |
34 Vervolgens moet de priester met zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en het op de horens van het brandofferaltaar strijken. En al zijn overige bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. |
34 En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en het strijken aan de horens van het brandofferaltaar; al het overige bloed zal hij aan de voet van het altaar uitgieten. |
34 Und der Priester soll des Bluts mit seinem Finger nehmen und auf die Hörner des Brandopferaltars tun und alles Blut an den Boden des Altars gießen. |
35 Verder moet hij al het vet ervan verwijderen, net zoals het vet verwijderd wordt van het lam van het dankoffer. De priester moet het op het altaar in rook laten opgaan, op de vuuroffers van de HEERE. Zo zal de priester verzoening voor hem doen over zijn zonde, die hij begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. |
35 Maar al het vet ervan zal hij wegnemen, zoals het vet van het schaap van het vredeoffer weggenomen wordt, en de priester zal het op het altaar in rook doen opgaan op de vuuroffers des Heren. Zo zal de priester over hem verzoening doen voor de zonde die hij begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. |
35 Aber all sein Fett soll er abreißen, wie er das Fett vom Schaf des Dankopfers abgerissen hat, und soll's auf dem Altar anzünden zum Feuer dem HERRN. Und soll also der Priester versöhnen seine Sünde, die er getan hat, so wird's ihm vergeben. |