|
1 U mag voor uzelf geen afgoden maken, u mag voor uzelf geen beeld of gewijde steen oprichten en u mag in uw land geen gebeeldhouwde steen zetten om u daarvoor neer te buigen, want Ik ben de HEERE, uw God. |
1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de Here, uw God. |
1 Vous ne vous ferez point d'idoles, vous ne vous élèverez ni image taillée ni statue, et vous ne placerez dans votre pays aucune pierre ornée de figures, pour vous prosterner devant elle; car je suis l'Eternel, votre Dieu. |
2 Mijn sabbatten moet u in acht nemen, en voor Mijn heiligdom moet u eerbied hebben. Ik ben de HEERE. |
2 Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de Here. |
2 Vous observerez mes sabbats, et vous révérerez mon sanctuaire. Je suis l'Eternel. |
3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt, |
3 Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, |
3 Si vous suivez mes lois, si vous gardez mes commandements et les mettez en pratique, |
4 dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven. |
4 Dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht draagt; |
4 je vous enverrai des pluies en leur saison, la terre donnera ses produits, et les arbres des champs donneront leurs fruits. |
5 Dan zal de dorstijd bij u tot de wijnoogst duren, en de wijnoogst zal tot de zaaitijd duren. U zult uw brood tot verzadiging toe eten en onbezorgd in uw land wonen. |
5 De dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen. |
5 A peine aurez-vous battu le blé que vous toucherez à la vendange, et la vendange atteindra les semailles; vous mangerez votre pain à satiété, et vous habiterez en sécurité dans votre pays. |
6 Ik zal vrede in het land geven, zodat u kunt slapen zonder dat iemand u schrik aanjaagt. Ik zal de wilde dieren uit het land wegdoen en geen zwaard zal meer door uw land gaan. |
6 En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren. |
6 Je mettrai la paix dans le pays, et personne ne troublera votre sommeil; je ferai disparaître du pays les bêtes féroces, et l'épée ne passera point par votre pays. |
7 U zult uw vijanden achtervolgen en zij zullen door het zwaard vóór u neervallen. |
7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. |
7 Vous poursuivrez vos ennemis, et ils tomberont devant vous par l'épée. |
8 Vijf van u zullen er honderd achtervolgen, en honderd van u zullen er tienduizend achtervolgen. Uw vijanden zullen door het zwaard vóór u neervallen. |
8 Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. |
8 Cinq d'entre vous en poursuivront cent, et cent d'entre vous en poursuivront dix mille, et vos ennemis tomberont devant vous par l'épée. |
9 Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met u bevestigen. |
9 En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken, en Ik zal mijn verbond met u bevestigen. |
9 Je me tournerai vers vous, je vous rendrai féconds et je vous multiplierai, et je maintiendrai mon alliance avec vous. |
10 Terwijl u nog van de oude oogst van het oude jaar eet, kunt u de oude oogst al wegdoen vanwege de nieuwe. |
10 En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten, en het overjarige zult gij voor het nieuwe moeten wegdoen. |
10 Vous mangerez des anciennes récoltes, et vous sortirez les vieilles pour faire place aux nouvelles. |
11 Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u walgen. |
11 En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, |
11 J'établirai ma demeure au milieu de vous, et mon âme ne vous aura point en horreur. |
12 Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn. |
12 Maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn. |
12 Je marcherai au milieu de vous, je serai votre Dieu, et vous serez mon peuple. |
13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft, zodat u niet meer hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u rechtop laten gaan. |
13 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan. |
13 Je suis l'Eternel, votre Dieu, qui vous ai fait sortir du pays d'Egypte, qui vous ai tirés de la servitude; j'ai brisé les liens de votre joug, et je vous ai fait marcher la tête levée. |
14 Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet, |
14 Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, |
14 Mais si vous ne m'écoutez point et ne mettez point en pratique tous ces commandements, |
15 als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken, |
15 Indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, |
15 si vous méprisez mes lois, et si votre âme a en horreur mes ordonnances, en sorte que vous ne pratiquiez point tous mes commandements et que vous rompiez mon alliance, |
16 dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering en koorts, die uw ogen doen bezwijken en uw leven doen wegkwijnen. U zult uw zaad voor niets zaaien, want uw vijanden zullen het opeten. |
16 Dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw vijanden zullen het eten. |
16 voici alors ce que je vous ferai. J'enverrai sur vous la terreur, la consomption et la fièvre, qui rendront vos yeux languissants et votre âme souffrante; et vous sèmerez en vain vos semences: vos ennemis les dévoreront. |
17 Ik zal Mijn aangezicht tegen u keren, zodat u door uw vijanden verslagen wordt. Zij die u haten, zullen over u heersen. U zult op de vlucht slaan, terwijl niemand u achtervolgt. |
17 Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt. |
17 Je tournerai ma face contre vous, et vous serez battus devant vos ennemis; ceux qui vous haïssent domineront sur vous, et vous fuirez sans que l'on vous poursuive. |
18 Als u dan ondanks dit alles nog niet naar Mij luistert, dan zal Ik u vanwege uw zonden zeven keer erger straffen. |
18 En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot zevenmaal toe, |
18 Si, malgré cela, vous ne m'écoutez point, je vous châtierai sept fois plus pour vos péchés. |
19 Ik zal de trots op uw eigen kracht breken. Ik zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als brons. |
19 En uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw land als koper. |
19 Je briserai l'orgueil de votre force, je rendrai votre ciel comme du fer, et votre terre comme de l'airain. |
20 Uw kracht zal voor niets verbruikt worden, uw land geeft zijn opbrengst niet en de bomen op het land geven hun vruchten niet. |
20 Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen. |
20 Votre force s'épuisera inutilement, votre terre ne donnera pas ses produits, et les arbres de la terre ne donneront pas leurs fruits. |
21 Als u dan tegen Mij blijft ingaan en niet naar Mij wilt luisteren, dan zal Ik u overeenkomstig uw zonden zeven keer harder slaan. |
21 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; |
21 Si vous me résistez et ne voulez point m'écouter, je vous frapperai sept fois plus selon vos péchés. |
22 Ik zal de dieren van het veld op u afsturen en die zullen u van kinderen beroven, uw vee uitroeien en u in aantal zó verminderen, dat uw wegen er verlaten bij liggen. |
22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. |
22 J'enverrai contre vous les animaux des champs, qui vous priveront de vos enfants, qui détruiront votre bétail, et qui vous réduiront à un petit nombre; et vos chemins seront déserts. |
23 En als u zich hierdoor nog niet laat bestraffen en tegen Mij blijft ingaan, |
23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, |
23 Si ces châtiments ne vous corrigent point et si vous me résistez, |
24 dan zal Ik Zelf ook tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer harder slaan. |
24 Dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden, |
24 je vous résisterai aussi et je vous frapperai sept fois plus pour vos péchés. |
25 Dan breng Ik het zwaard over u, dat de wraak van het verbond voltrekt. Wanneer u zich dan in uw steden verzamelt, zal Ik de pest in uw midden sturen. U zult in de hand van de vijand overgegeven worden. |
25 En over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. |
25 Je ferai venir contre vous l'épée, qui vengera mon alliance; quand vous vous rassemblerez dans vos villes, j'enverrai la peste au milieu de vous, et vous serez livrés aux mains de l'ennemi. |
26 Wanneer Ik het u aan brood laat ontbreken, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood in afgewogen hoeveelheden moeten teruggeven. U zult eten, maar niet verzadigd worden. |
26 Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. |
26 Lorsque je vous briserai le bâton du pain, dix femmes cuiront votre pain dans un seul four et rapporteront votre pain au poids; vous mangerez, et vous ne serez point rassasiés. |
27 Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan, |
27 En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, |
27 Si, malgré cela, vous ne m'écoutez point et si vous me résistez, |
28 dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer erger straffen. |
28 Dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, |
28 je vous résisterai aussi avec fureur et je vous châtierai sept fois plus pour vos péchés. |
29 U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten. |
29 En gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. |
29 Vous mangerez la chair de vos fils, et vous mangerez la chair de vos filles. |
30 Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. |
30 En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. |
30 Je détruirai vos hauts lieux, j'abattrai vos statues consacrées au soleil, je mettrai vos cadavres sur les cadavres de vos idoles, et mon âme vous aura en horreur. |
31 Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken. |
31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. |
31 Je réduirai vos villes en déserts, je ravagerai vos sanctuaires, et je ne respirerai plus l'odeur agréable de vos parfums. |
32 Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten. |
32 Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. |
32 Je dévasterai le pays, et vos ennemis qui l'habiteront en seront stupéfaits. |
33 Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop. |
33 Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. |
33 Je vous disperserai parmi les nations et je tirerai l'épée après vous. Votre pays sera dévasté, et vos villes seront désertes. |
34 Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbatsjaren. |
34 Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. |
34 Alors le pays jouira de ses sabbats, tout le temps qu'il sera dévasté et que vous serez dans le pays de vos ennemis; alors le pays se reposera, et jouira de ses sabbats. |
35 Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde. |
35 Al de tijd der verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin woondet. |
35 Tout le temps qu'il sera dévasté, il aura le repos qu'il n'avait pas eu dans vos sabbats, tandis que vous l'habitiez. |
36 En wie van u overgebleven zijn, zal Ik in de landen van hun vijanden angst inboezemen, zodat het geritsel van een opdwarrelend blaadje hen al opjagen zal. Zij zullen op de vlucht slaan alsof ze voor een zwaard op de vlucht slaan, en neervallen, terwijl niemand hen opjaagt. |
36 En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is. |
36 Je rendrai pusillanime le coeur de ceux d'entre vous qui survivront, dans les pays de leurs ennemis; le bruit d'une feuille agitée les poursuivra; ils fuiront comme on fuit devant l'épée, et ils tomberont sans qu'on les poursuive. |
37 Zij zullen over elkaar struikelen alsof ze zich voor een zwaard uit de voeten maken, terwijl niemand hen opjaagt. U zult geen stand kunnen houden tegen uw vijanden, |
37 En de een zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is, en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen houden. |
37 Ils se renverseront les uns sur les autres comme devant l'épée, sans qu'on les poursuive. Vous ne subsisterez point en présence de vos ennemis; |
38 maar u zult omkomen onder de heidenvolken en het land van uw vijanden zal u verslinden. |
38 En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren. |
38 vous périrez parmi les nations, et le pays de vos ennemis vous dévorera. |
39 En wie van u overgebleven zijn, zullen vanwege hun ongerechtigheid wegkwijnen in de landen van uw vijanden. Ja, ook vanwege de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen wegkwijnen. |
39 En wie van u overgebleven zijn, zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij, evenals dezen, wegkwijnen. |
39 Ceux d'entre vous qui survivront seront frappés de langueur pour leurs iniquités, dans les pays de leurs ennemis; ils seront aussi frappés de langueur pour les iniquités de leurs pères. |
40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan, |
40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmee zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen mij verzet hebben, |
40 Ils confesseront leurs iniquités et les iniquités de leurs pères, les transgressions qu'ils ont commises envers moi, et la résistance qu'ils m'ont opposée, |
41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid, |
41 (Ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden) of vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid, |
41 péchés à cause desquels moi aussi je leur résisterai et les mènerai dans le pays de leurs ennemis. Et alors leur coeur incirconcis s'humiliera, et ils paieront la dette de leurs iniquités. |
42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land. |
42 Dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. |
42 Je me souviendrai de mon alliance avec Jacob, je me souviendrai de mon alliance avec Isaac et de mon alliance avec Abraham, et je me souviendrai du pays. |
43 Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbatsjaren – het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde. |
43 Maar het land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden. |
43 Le pays sera abandonné par eux, et il jouira de ses sabbats pendant qu'il restera dévasté loin d'eux; et ils paieront la dette de leurs iniquités, parce qu'ils ont méprisé mes ordonnances et que leur âme a eu mes lois en horreur. |
44 Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen en Mijn verbond met hen te verbreken, want Ik ben de HEERE, hun God. |
44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de Here, hun God. |
44 Mais, lorsqu'ils seront dans le pays de leurs ennemis, je ne les rejetterai pourtant point, et je ne les aurai point en horreur jusqu'à les exterminer, jusqu'à rompre mon alliance avec eux; car je suis l'Eternel, leur Dieu. |
45 Ik zal ter wille van hen denken aan het verbond met de voorouders, die Ik voor de ogen van de heidenvolken uit het land Egypte geleid heb om hun tot een God te zijn. Ik ben de HEERE. |
45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de Here. |
45 Je me souviendrai en leur faveur de l'ancienne alliance, par laquelle je les ai fait sortir du pays d'Egypte, aux yeux des nations, pour être leur Dieu. Je suis l'Eternel. |
46 Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die de HEERE gegeven heeft, over de verhouding tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door de dienst van Mozes. |
46 Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de Here gegeven heeft tussen Zich en de Israelieten op de berg Sinai, door de dienst van Mozes. |
46 Tels sont les statuts, les ordonnances et les lois, que l'Eternel établit entre lui et les enfants d'Israël, sur la montagne de Sinaï, par Moïse. |