|
1 Zegt tot uw broeders: Ammi, en tot uw zusters: Ruchama. |
1 Klaag uw moeder aan, klaag haar aan, want zij is Mijn vrouw niet en Ik ben haar Man niet. Laat zij haar hoererij van haar gezicht wegdoen, en haar overspel van tussen haar borsten. |
1 Dites à vos frères: Ammi! et à vos soeurs: Ruchama! |
2 Klaagt uw moeder aan, klaagt haar aan, want zij is mijn vrouw niet, en Ik ben haar man niet. Laat zij haar ontucht van haar gelaat verwijderen en haar overspel van haar boezem, |
2 Anders zal Ik haar naakt uitkleden, haar neerzetten als op haar geboortedag, haar maken als de woestijn, haar doen worden als een dor land en haar doen sterven van de dorst. |
2 Plaidez, plaidez contre votre mère, car elle n'est point ma femme, et je ne suis point son mari! Qu'elle ôte de sa face ses prostitutions, et de son sein ses adultères! |
3 Anders zal Ik haar naakt uitkleden en haar laten staan als ten dage toen zij geboren werd, haar maken als een woestijn, haar doen worden als een dor land, en haar doen sterven van dorst; |
3 Ook over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn. |
3 Sinon, je la dépouille à nu, je la mets comme au jour de sa naissance, je la rends semblable à un désert, à une terre aride, et je la fais mourir de soif; |
4 En over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij uit ontucht geboren zijn. |
4 Want hun moeder heeft hoererij bedreven; zij die van hen zwanger is geweest, heeft zich schandelijk gedragen. Zij zegt immers: Ik ga achter mijn minnaars aan; die geven mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank. |
4 et je n'aurai pas pitié de ses enfants, car ce sont des enfants de prostitution. |
5 Want hun moeder heeft ontucht bedreven; zij, die van hen zwanger geweest is heeft schandelijk gehandeld. Want zij zeide: Ik wil achter mijn minnaars aan gaan, die mij mijn brood en water, mijn wol en vlas, mijn olie en drank geven. |
5 Daarom, zie, Ik ga uw weg met dorens omheinen, Ik zal haar met een muur omgeven, zodat zij haar paden niet zal kunnen vinden. |
5 Leur mère s'est prostituée, celle qui les a conçus s'est déshonorée, car elle a dit: J'irai après mes amants, qui me donnent mon pain et mon eau, ma laine et mon lin, mon huile et ma boisson. |
6 Daarom, zie, Ik ga uw weg met doornen versperren, Ik ga tegen haar een muur oprichten, zodat zij haar paden niet vinden kan. |
6 Zij zal haar minnaars najagen, maar hen niet inhalen; hen zoeken, maar hen niet vinden. Dan zal zij zeggen: Ik ga, ik keer terug naar mijn vorige Man, want toen had ik het beter dan nu. |
6 C'est pourquoi voici, je vais fermer son chemin avec des épines et y élever un mur, afin qu'elle ne trouve plus ses sentiers. |
7 Dan zal zij haar minnaars nalopen, maar hen niet bereiken; hen zoeken, maar niet vinden. Dan zal zij zeggen: ik wil heengaan en terugkeren tot mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu. |
7 Zíj erkent echter niet dat Ik het ben Die haar het koren, de nieuwe wijn en de olie gegeven heb, dat Ik het zilver en het goud voor haar vermeerderd heb, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben. |
7 Elle poursuivra ses amants, et ne les atteindra pas; elle les cherchera, et ne les trouvera pas. Puis elle dira: J'irai, et je retournerai vers mon premier mari, car alors j'étais plus heureuse que maintenant. |
8 Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, die haar het koren, de most en de olie heb gegeven, die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baal gebruikt hebben. |
8 Daarom keer Ik terug en neem Ik Mijn koren weg op zijn tijd, en Mijn nieuwe wijn op de daarvoor vastgestelde tijd. Ik ruk Mijn wol en Mijn vlas weg, waarmee zij haar naaktheid moet bedekken. |
8 Elle n'a pas reconnu que c'était moi qui lui donnais le blé, le moût et l'huile; et l'on a consacré au service de Baal l'argent et l'or que je lui prodiguais. |
9 Daarom zal Ik mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen, en wegrukken mijn wol en mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken. |
9 Nu dan, Ik zal haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars, en niemand zal haar uit Mijn hand redden. |
9 C'est pourquoi je reprendrai mon blé en son temps et mon moût dans sa saison, et j'enlèverai ma laine et mon lin qui devaient couvrir sa nudité. |
10 Nu dan, Ik wil haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars en niemand zal haar uit mijn hand redden. |
10 Ik zal al haar vreugde doen ophouden, haar feesten, haar nieuwemaansdagen en haar sabbatten, ja, al haar feestdagen. |
10 Et maintenant je découvrirai sa honte aux yeux de ses amants, et nul ne la délivrera de ma main. |
11 Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden. |
11 Ik zal haar wijnstok en haar vijgenboom verwoesten, waarvan zij zegt: Die vormen voor mij het hoerenloon dat mijn minnaars mij gegeven hebben. Maar Ik zal er een woud van maken en de dieren van het veld zullen ervan vreten. |
11 Je ferai cesser toute sa joie, ses fêtes, ses nouvelles lunes, ses sabbats et toutes ses solennités. |
12 Dan zal Ik haar wijnstok en haar vijgeboom verwoesten, waarvan zij zeide: Die zijn het loon, dat mijn minnaars mij gaven. Ik zal ze maken tot een woud, en het gedierte des velds zal ze afvreten. |
12 Ik zal haar de dagen van de Baäls vergelden, waarop zij reukoffers aan hen bracht. Zij tooide zich met haar ring en haar halssieraad en ging achter haar minnaars aan, maar Mij vergeet zij, spreekt de HEERE. |
12 Je ravagerai ses vignes et ses figuiers, dont elle disait: C'est le salaire que m'ont donné mes amants! Je les réduirai en une forêt, et les bêtes des champs les dévoreront. |
13 Zo zal Ik over haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baals het offer ontstak, zich tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij vergat, luidt het woord des Heren. |
13 Daarom, zie, Ikzelf ga haar lokken, haar de woestijn in leiden, en naar haar hart spreken. |
13 Je la châtierai pour les jours où elle encensait les Baals, où elle se paraît de ses anneaux et de ses colliers, allait après ses amants, et m'oubliait, dit l'Eternel. |
14 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. |
14 Ik zal haar daarvandaan haar wijngaarden geven, en het Dal van Achor tot een deur van hoop. Daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd, als op de dag dat zij wegtrok uit het land Egypte. |
14 C'est pourquoi voici, je veux l'attirer et la conduire au désert, et je parlerai à son coeur. |
15 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte. |
15 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE, dat u Mij zult noemen: mijn Man, en Mij niet meer zult noemen: mijn Baäl! |
15 Là, je lui donnerai ses vignes et la vallée d'Acor, comme une porte d'espérance, et là, elle chantera comme au temps de sa jeunesse, et comme au jour où elle remonta du pays d'Egypte. |
16 En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des Heren, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baal. |
16 Dan zal Ik de namen van de Baäls uit haar mond wegdoen en aan hun namen zal niet meer gedacht worden. |
16 En ce jour-là, dit l'Eternel, tu m'appelleras: Mon mari! et tu ne m'appelleras plus: Mon maître! |
17 Ja, Ik zal de namen der Baals verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. |
17 Ik zal voor hen een verbond sluiten op die dag met de dieren van het veld, met de vogels in de lucht en de kruipende dieren op de aarde. En boog, zwaard en strijd zal Ik van de aarde doen verdwijnen, en Ik zal hen onbezorgd doen neerliggen. |
17 J'ôterai de sa bouche les noms des Baals, afin qu'on ne les mentionne plus par leurs noms. |
18 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen. |
18 Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. |
18 En ce jour-là, je traiterai pour eux une alliance avec les bêtes des champs, les oiseaux du ciel et les reptiles de la terre, je briserai dans le pays l'arc, l'épée et la guerre, et je les ferai reposer avec sécurité. |
19 Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; |
19 In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen. |
19 Je serai ton fiancé pour toujours; je serai ton fiancé par la justice, la droiture, la grâce et la miséricorde; |
20 Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen. |
20 Op die dag zal het geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik zal verhoren. Ik zal de hemel verhoren en die zal de aarde verhoren. |
20 je serai ton fiancé par la fidélité, et tu reconnaîtras l'Eternel. |
21 Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren, |
21 Dan zal de aarde het koren, de nieuwe wijn en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren. |
21 En ce jour-là, j'exaucerai, dit l'Eternel, j'exaucerai les cieux, et ils exauceront la terre; |
22 En de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreel verhoren. |
22 En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen over Lo-Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi: U bent Mijn volk, en hij zal zeggen: Mijn God! |
22 la terre exaucera le blé, le moût et l'huile, et ils exauceront Jizreel. |
23 Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God! |
|
23 Je planterai pour moi Lo-Ruchama dans le pays, et je lui ferai miséricorde; je dirai à Lo-Ammi: Tu es mon peuple! et il répondra: Mon Dieu! |