|
1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht van de Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk van de Chaldeeën, |
1 In het eerste jaar van Daríus, den zoon van Ahasveros, uit den stam der Meden, die koning werd over het koninkrijk der Chaldeën; |
1 In het eerste jaar van Darius, den zoon van Xerxes, uit het kroost der Meden, die over het rijk der Chaldeen koning gemaakt was, |
1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeen; |
1 La première année de Darius, fils d'Assuérus, de la race des Mèdes, lequel était devenu roi du royaume des Chaldéens, |
2 in het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken het aantal jaren op waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was: zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan. |
2 in het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken het getal der jaren op, van welke de Heer gesproken had tot den profeet Jeremia, dat Jeruzalem zeventig jaren woest zou liggen. |
2 in het eerste jaar dan van zijn regering, vestigde ik, Daniël, mijn aandacht op het in de boeken opgegeven aantal jaren gedurende welke, volgens het woord des Heeren tot den profeet Jeremia, Jeruzalem in puin zou liggen, zeventig jaren. |
2 In het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniel, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des Heren tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen. |
2 la première année de son règne, moi, Daniel, je vis par les livres qu'il devait s'écouler soixante-dix ans pour les ruines de Jérusalem, d'après le nombre des années dont l'Eternel avait parlé à Jérémie, le prophète. |
3 Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as. |
3 En ik keerde mij tot God den Heer, om te bidden en te smeken, met vasten, in zak en as; |
3 Ik wendde mijn gelaat tot den Heere God om in vasten, rouwkleed en as gebed en smeking uit te storten. |
3 En ik richtte mijn aangezicht tot de Here God om te bidden en te smeken, in vasten en in zak en as. |
3 Je tournai ma face vers le Seigneur Dieu, afin de recourir à la prière et aux supplications, en jeûnant et en prenant le sac et la cendre. |
4 Ik bad tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis en zei: Och Heere, grote en ontzagwekkende God, Die Zich houdt aan het verbond en de goedertierenheid ten aanzien van hen die Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, |
4 en ik bad tot den Heer mijnen God en deed schuldbelijdenis en sprak: Ach Heer, Gij grote en geduchte God, Gij, die het verbond en de genade houdt aan hen, die U liefhebben en uwe geboden onderhouden: |
4 Ik bad dan tot den Heer, mijn God, en legde deze schuldbekentenis af: Ach, Heer, grote en geduchte God, die het verbond en de goedertierenheid handhaaft voor hen die hem liefhebben en zijn geboden onderhouden. |
4 En ik bad tot de Here, mijn God, en deed schuldbelijdenis en zeide: Ach Here, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en uw geboden bewaren; |
4 Je priai l'Eternel, mon Dieu, et je lui fis cette confession: Seigneur, Dieu grand et redoutable, toi qui gardes ton alliance et qui fais miséricorde à ceux qui t'aiment et qui observent tes commandements! |
5 wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen. |
5 wij hebben gezondigd en onrecht gedaan, wij zijn goddeloos geweest en afvallig geworden, wij zijn van uwe geboden en rechten afgeweken; |
5 Wij hebben gezondigd en slecht gehandeld, hebben kwaad bedreven en ons oproerig gedragen, zijn afgeweken van uw geboden en inzettingen, |
5 Wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn wederspannig geweest; wij zijn afgeweken van uw geboden en van uw verordeningen, |
5 Nous avons péché, nous avons commis l'iniquité, nous avons été méchants et rebelles, nous nous sommes détournés de tes commandements et de tes ordonnances. |
6 Wij hebben niet geluisterd naar Uw dienaren, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot heel de bevolking van het land. |
6 wij hoorden niet naar uwe knechten de profeten, die in uwen naam spraken tot onze koningen, vorsten en vaders en tot het ganse volk in het land. |
6 en hebben niet gehoord naar uw dienaren de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, vorsten en vaderen, en tot de gehele bevolking des lands. |
6 En wij hebben niet geluisterd naar uw knechten, de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot het ganse volk des lands. |
6 Nous n'avons pas écouté tes serviteurs, les prophètes, qui ont parlé en ton nom à nos rois, à nos chefs, à nos pères, et à tout le peuple du pays. |
7 Bij U, Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de schaamte op het gezicht – zo is het heden ten dage bij de mannen van Juda, bij de inwoners van Jeruzalem en bij heel Israël, bij hen die dichtbij zijn en die ver weg zijn, in alle landen waarheen U hen verdreven hebt om hun trouwbreuk, die zij tegenover U gepleegd hebben. |
7 Gij, Heer, zijt rechtvaardig, maar wij moeten ons schamen; gelijk het gaat met de mannen van Juda, met die van Jeruzalem en met geheel Israël, beiden, die nabij en die verre zijn, in alle landen waarheen Gij hen verstoten hebt wegens hunne misdaad, welke zij tegen U begaan hebben. |
7 Aan uw zijde is, Heer, het recht; ons deel is een schaamrood aangezicht, zoals wij heden hebben, wij, Judeers, inwoners van Jeruzalem, en alle Israelieten, hetzij zij nabij of veraf zijn, in alle landen waarheen gij hen verstrooid hebt, omdat zij zich vergrepen hadden aan u. |
7 Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israel, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. |
7 A toi, Seigneur, est la justice, et à nous la confusion de face, en ce jour, aux hommes de Juda, aux habitants de Jérusalem, et à tout Israël, à ceux qui sont près et à ceux qui sont loin, dans tous les pays où tu les as chassés à cause des infidélités dont ils se sont rendus coupables envers toi. |
8 Heere, bij ons staat de schaamte op het gezicht, bij onze koningen, bij onze vorsten, bij onze vaderen, omdat wij tegen U gezondigd hebben. |
8 Ja Heer, wij, onze koningen, onze vorsten en onze vaders moeten ons schamen, omdat wij tegen U gezondigd hebben. |
8 Ja, Heer, ons deel is een schaamrood aangezicht, van onze koningen, vorsten en vaderen, van ons, die gezondigd hebben tegen u. |
8 Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen U gezondigd. |
8 Seigneur, à nous la confusion de face, à nos rois, à nos chefs, et à nos pères, parce que nous avons péché contre toi. |
9 De Heere, onze God, is vol barmhartigheid en menigvuldige vergeving, hoewel wij tegen Hem in opstand zijn gekomen. |
9 Maar bij U, Heer onze God, is barmhartigheid en vergeving, ofschoon wij afvallig zijn geworden; |
9 Bij den Heer onzen God is erbarming en vergeving; want wij zijn tegen u oproerig geweest |
9 Bij de Here, onze God, is barmhartigheid en vergeving, hoewel wij tegen Hem wederspannig zijn geweest, |
9 Auprès du Seigneur, notre Dieu, la miséricorde et le pardon, car nous avons été rebelles envers lui. |
10 Wij hebben niet geluisterd naar de stem van de HEERE, onze God, om volgens Zijn wetten te wandelen, die Hij ons gegeven heeft door de hand van Zijn dienaren, de profeten. |
10 wij hoorden niet naar de stem van den Heer onzen God, om te wandelen naar zijne wet, die Hij ons voorlegde door zijne knechten, de profeten. |
10 en hebben niet geluisterd naar den Heer, onzen God, om te wandelen in zijn wetten, die hij ons voorgelegd heeft door zijn dienaren de profeten. |
10 Niet geluisterd hebben naar de stem van de Here, onze God, en niet gewandeld hebben naar de wetten die Hij ons gegeven heeft door de dienst van zijn knechten, de profeten. |
10 Nous n'avons pas écouté la voix de l'Eternel, notre Dieu, pour suivre ses lois qu'il avait mises devant nous par ses serviteurs, les prophètes. |
11 Maar heel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem. Daarom is over ons de vervloeking en de eed uitgegoten die beschreven is in de wet van Mozes, de dienaar van God, want wij hebben tegen Hem gezondigd. |
11 Ja geheel Israël overtrad uwe wet en zij weken af, dat zij naar uwe stem niet hoorden; daarom treft ons ook de vloek en eed, die geschreven staat in de wet van Mozes, den knecht Gods, omdat wij tegen Hem gezondigd hebben; |
11 Ja, gans Israel heeft zijn wet overtreden en is afgeweken door niet naar u te luisteren. Zo is over ons de vloek en eed uitgestort, geschreven in de wet van Mozes, den dienaar Gods, omdat wij tegen hem gezondigd hebben, |
11 Ja, geheel Israel heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar uw stem. Daarom is over ons uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen Hem gezondigd. |
11 Tout Israël a transgressé ta loi, et s'est détourné pour ne pas écouter ta voix. Alors se sont répandues sur nous les malédictions et les imprécations qui sont écrites dans la loi de Moïse, serviteur de Dieu, parce que nous avons péché contre Dieu. |
12 Hij heeft Zijn woorden bevestigd die Hij gesproken heeft tegen ons en tegen onze richters die ons leiding gaven, door over ons een groot onheil te brengen, dat zich onder heel de hemel nergens heeft voorgedaan zoals zich dat in Jeruzalem voorgedaan heeft. |
12 en Hij heeft zijne woorden gehouden, die Hij tegen ons gesproken heeft en tegen onze rechters, die ons zouden richten, dat Hij over ons zulk een groot ongeluk heeft doen komen, zodat nimmer onder den gehelen hemel geschied is gelijk aan Jeruzalem is geschied. |
12 en hij deed zijn woord gestand, hetwelk hij over ons en de bestierders die ons bestierd hebben uitgesproken heeft, door groten rampspoed over ons te brengen, welks gelijke niet geweest is onder den gansen hemel, zoals die in Jeruzalem is geweest; |
12 En Hij heeft de woorden bevestigd, die Hij gesproken had over ons en over onze regeerders, die ons bestuurden, door zulk een groot onheil over ons te brengen, als er nergens geweest is onder de ganse hemel, behalve in Jeruzalem. |
12 Il a accompli les paroles qu'il avait prononcées contre nous et contre nos chefs qui nous ont gouvernés, il a fait venir sur nous une grande calamité, et il n'en est jamais arrivé sous le ciel entier une semblable à celle qui est arrivée à Jérusalem. |
13 Zoals het beschreven is in de wet van Mozes, is al dat onheil over ons gekomen. Wij hebben het aangezicht van de HEERE, onze God, niet getracht gunstig te stemmen door ons af te keren van onze ongerechtigheden en verstandig met Uw waarheid om te gaan. |
13 Gelijk geschreven staat in de wet van Mozes, zo is al dat ongeluk over ons gekomen; wij baden ook niet voor den Heer, onzen God, opdat wij ons van onze zonden mochten bekeren en achtgeven op uwe waarheid. |
13 gelijk geschreven is in de wet van Mozes--al die rampspoed trof ons, en wij hebben den Heer onzen God niet vermurwd door ons te bekeren van onze overtredingen en inzicht te tonen in uw waarachtigheid. |
13 Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de Here, onze God, niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op uw waarheid. |
13 Comme cela est écrit dans la loi de Moïse, toute cette calamité est venue sur nous; et nous n'avons pas imploré l'Eternel, notre Dieu, nous ne nous sommes pas détournés de nos iniquités, nous n'avons pas été attentifs à ta vérité. |
14 Daarom heeft de HEERE over het onheil gewaakt en heeft Hij het over ons gebracht. Want de HEERE, onze God, is rechtvaardig in al Zijn werken die Hij gedaan heeft, aangezien wij naar Zijn stem niet geluisterd hebben. |
14 Daarom is de Heer ook ontwaakt om dit ongeluk over ons te brengen; want de Heer, onze God, is rechtvaardig in al zijne werken, die Hij doet, maar wij hoorden naar zijne stem niet. |
14 Daarom was de Heer wakker om den rampspoed over ons te brengen; want de Heer, onze God, is rechtvaardig bij alwat hij doet, en wij hebben naar hem niet geluisterd. |
14 Daarom was de Here wakker om het onheil over ons te brengen; want de Here, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem. |
14 L'Eternel a veillé sur cette calamité, et l'a fait venir sur nous; car l'Eternel, notre Dieu, est juste dans toutes les choses qu'il a faites, mais nous n'avons pas écouté sa voix. |
15 Nu dan, Heere, onze God, U, Die Uw volk met sterke hand uit het land Egypte geleid hebt en U een Naam gemaakt hebt zoals hij heden ten dage is – wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. |
15 En nu, Heer, onze God, Gij, die uw volk uit Egypteland gevoerd hebt met een sterke hand en U een naam hebt gemaakt, gelijk hij nu is: ja, wij hebben gezondigd en zijn goddeloos geweest. |
15 Nu dan, Heer onze God, die uw volk met sterke hand uit Egypteland uitgeleid en uzelf een groten naam gemaakt hebt, wij hebben gezondigd en kwaad bedreven. |
15 Nu dan, Here, onze God, die uw volk uit het land Egypte hebt geleid met een sterke hand en U een naam hebt gemaakt, gelijk heden ten dage; wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. |
15 Et maintenant, Seigneur, notre Dieu, toi qui as fait sortir ton peuple du pays d'Egypte par ta main puissante, et qui t'es fait un nom comme il l'est aujourd'hui, nous avons péché, nous avons commis l'iniquité. |
16 Heere, laten toch Uw toorn en Uw grimmigheid zich afwenden van Uw stad Jeruzalem, Uw heilige berg, op grond van al Uw gerechtigheden, want om onze zonden en om de ongerechtigheden van onze vaderen zijn Jeruzalem en Uw volk tot smaad geworden voor allen die ons omringen. |
16 Ach Heer, om al uwe gerechtigheid, wend toch uwen toorn en uwe grimmigheid af van uwe stad Jeruzalem en van uwen heiligen berg; want wegens onze zonden en de misdaad onzer vaderen draagt Jeruzalem en uw volk versmaadheid bij allen, die rondom ons zijn. |
16 Heer, laat toch naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw gramschap wijken van uw stad Jeruzalem, uw heiligen berg; want om onze zonden en de overtredingen onzer vaderen is Jeruzalem en uw volk ten smaad voor allen die ons omringen. |
16 Here, mogen naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw grimmigheid zich toch afwenden van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg; want om onze zonden en om de ongerechtigheden onzer vaderen zijn Jeruzalem en uw volk tot een smaad geworden voor allen om ons heen. |
16 Seigneur, selon ta grande miséricorde, que ta colère et ta fureur se détournent de ta ville de Jérusalem, de ta montagne sainte; car, à cause de nos péchés et des iniquités de nos pères, Jérusalem et ton peuple sont en opprobre à tous ceux qui nous entourent. |
17 Nu dan, onze God, luister naar het gebed van Uw dienaar en naar zijn smeekbeden. Doe, omwille van de Heere, Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is. |
17 En nu, o onze God, hoor het gebed uws knechts en zijne smeekingen en zie uw heiligdom, dat verwoest is, genadig aan, om des Heren wil. |
17 Hoor dan, onze God, naar het gebed en de smeking van uw dienaar, en laat uw aangezicht stralen over uw verwoest heiligdom, ter wille uwer dienaren, o Heer. |
17 Nu dan, hoor, o onze God, naar het gebed van uw knecht en naar zijn smeking en doe uw aangezicht lichten over uw verwoest heiligdom, om des Heren wil. |
17 Maintenant donc, ô notre Dieu, écoute la prière et les supplications de ton serviteur, et, pour l'amour du Seigneur, fais briller ta face sur ton sanctuaire dévasté! |
18 Neig Uw oor, mijn God, en hoor! Open Uw ogen om onze verwoestingen en de stad te zien waarover Uw Naam is uitgeroepen, want wij werpen onze smeekbeden niet voor U neer op grond van onze gerechtigheden, maar op grond van Uw grote barmhartigheid. |
18 Neig uwe oren, o mijn God, en hoor; open uwe ogen en zie, hoe wij verwoest zijn en de stad, die naar uwen naam genoemd is; want wij liggen met ons gebed voor U niet op onze gerechtigheid, maar op uwe grote barmhartigheid. |
18 Neig, mijn God, uw oor en luister, open uw ogen en zie naar onzen verwoesten toestand, en naar de stad waarover uw naam uitgeroepen is; want wij leggen onze smeking voor u neder, niet op grond van onze goede werken, maar op grond van uw grote barmhartigheid. |
18 Neig, mijn God, uw oor en hoor; open uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden. |
18 Mon Dieu, prête l'oreille et écoute! ouvre les yeux et regarde nos ruines, regarde la ville sur laquelle ton nom est invoqué! Car ce n'est pas à cause de notre justice que nous te présentons nos supplications, c'est à cause de tes grandes compassions. |
19 Heere, luister. Heere, vergeef. Heere, sla er acht op en doe het, wacht niet langer – omwille van Uzelf, mijn God. Over Uw stad en over Uw volk is immers Uw Naam uitgeroepen. |
19 Ach Heer, hoor; ach Heer, wees genadig; ach Heer, merk op en doe het en vertoef niet, om uwszelfs wil, o mijn God; want uwe stad en uw volk zijn naar uwen naam genoemd. |
19 Heer, hoor toch! Heer, vergeef toch! Heer, luister toch! handel en stel niet uit, om uws zelfs wil, mijn God; want uw naam is uitgeroepen over uw stad en uw volk. |
19 O Here, hoor! o Here, vergeef! O Here, merk op! Treed handelend op; toef niet om uwszelfswil, mijn God, want uw naam is uitgeroepen over uw stad en over uw volk. |
19 Seigneur, écoute! Seigneur, pardonne! Seigneur, sois attentif! agis et ne tarde pas, par amour pour toi, ô mon Dieu! Car ton nom est invoqué sur ta ville et sur ton peuple. |
20 Terwijl ik nog sprak en bad, en belijdenis deed van mijn zonde en van de zonde van mijn volk Israël, en mijn smeekbede uitstortte voor het aangezicht van de HEERE, mijn God, omwille van de heilige berg van mijn God – |
20 Terwijl ik nog zo sprak en bad en mijne zonde en de zonde van mijn volk Israël bekende en met mijn gebed voor den Heer, mijnen God, lag, vanwege den heiligen berg mijns Gods; |
20 Nog sprak en bad ik, deed ik schuldbekentenis van mijn zonden en die van mijn volk Israel, en legde ik mijn smeking neer voor den Heer, mijn God, ten bate van den heiligen berg mijns Gods, |
20 Terwijl ik nog sprak en bad en mijn zonde en de zonde van mijn volk Israel beleed, en mijn smeking over de heilige berg mijns Gods uitstortte voor de Here, mijn God, - |
20 Je parlais encore, je priais, je confessais mon péché et le péché de mon peuple d'Israël, et je présentais mes supplications à l'Eternel, mon Dieu, en faveur de la sainte montagne de mon Dieu; |
21 terwijl ik mijn gebed nog uitsprak, kwam de man Gabriël, die ik in het begin in het visioen gezien had, snel aangevlogen en raakte mij aan, omstreeks de tijd van het avondoffer. |
21 terwijl ik nog sprak in mijn gebed, vloog tot mij de man Gabriël, dien ik voorheen gezien had in het gezicht, en raakte mij aan, omtrent den tijd van het avondoffer; |
21 nog was ik biddende, toen de man Gabriel, dien ik, van vermoeienis uitgeput, vroeger in het gezicht gezien had, omstreeks den tijd van het avondoffer naar mij toekwam. |
21 Terwijl ik nog sprak in het gebed, kwam de man Gabriel, die ik tevoren gezien had in het gezicht, in ijlende vlucht tot vlak bij mij op de tijd van het avondoffer. |
21 je parlais encore dans ma prière, quand l'homme, Gabriel, que j'avais vu précédemment dans une vision, s'approcha de moi d'un vol rapide, au moment de l'offrande du soir. |
22 Hij begon mij te onderwijzen en sprak met mij. Hij zei: Daniël, nu ben ik eropuit gegaan om u de betekenis te doen begrijpen. |
22 en hij onderrichtte mij en sprak tot mij en zeide: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u te onderrichten. |
22 Gekomen zijnde, sprak hij mij aldus aan: Daniël, nu ben ik gekomen om u een helder inzicht te geven. |
22 Daniel, nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven. |
22 Il m'instruisit, et s'entretint avec moi. Il me dit: Daniel, je suis venu maintenant pour ouvrir ton intelligence. |
23 Bij het begin van uw smeekbeden is er een woord uitgegaan en nu ben ik zelf gekomen om u dat te vertellen, want u bent zeer gewenst. Begrijp dan dit woord en krijg inzicht in het visioen. |
23 Want toen gij begont te bidden, ging dit bevel uit, en ik kom om het u te kennen te geven, want gij zijt een geliefde; geef dan nu acht op dit woord, opdat gij dit gezicht verstaat. |
23 Reeds toen gij begont te smeken, werd een woord uitgesproken, en ik ben gekomen om u hiervan mededeling te doen; want gij zijt een veelgeliefde. Let dan op het woord en krijg inzicht in de verschijning. |
23 Bij het begin van uw smeekbede is er een woord uitgegaan, en ik ben gekomen om het u mede te delen, want gij zijt zeer bemind. Let dus op het woord en sla acht op het gezicht. |
23 Lorsque tu as commencé à prier, la parole est sortie, et je viens pour te l'annoncer; car tu es un bien-aimé. Sois attentif à la parole, et comprends la vision! |
24 Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven. |
24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uwe heilige stad; dan zal de overtreding geweerd en de zonde verzegeld en de misdaad verzoend en de eeuwige gerechtigheid aangebracht en de gezichten en profetiën verzegeld en een allerheiligste gezalfd worden. |
24 Zeventig weken zijn vastgesteld voor uw volk en uw heilige stad; opdat de afval voltooid en de maat der zonden volgemaakt, de schuld verzoend en eeuwige gerechtigheid aangebracht, het gezicht van den profeet verzegeld en een allerheiligst voorwerp gezalfd worde. |
24 Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. |
24 Soixante-dix semaines ont été fixées sur ton peuple et sur ta ville sainte, pour faire cesser les transgressions et mettre fin aux péchés, pour expier l'iniquité et amener la justice éternelle, pour sceller la vision et le prophète, et pour oindre le Saint des saints. |
25 U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden. |
25 Zo weet nu en geef acht: van dien tijd af als het bevel uitgaat, dat Jeruzalem zal herbouwd worden, tot op den vorst Messias zijn zeven weken en tweeënzestig weken: dan zullen de straten en muren herbouwd worden, hoewel in een benauwden tijd. |
25 Gij moet dan weten en verstaan: van het ogenblik af waarop het woord uitgesproken is om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen, tot een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en twee en zestig weken lang zal het hersteld en herbouwd worden, met pleinen en wallen, maar in den druk der tijden. |
25 Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeenzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. |
25 Sache-le donc, et comprends! Depuis le moment où la parole a annoncé que Jérusalem sera rebâtie jusqu'à l'Oint, au Conducteur, il y a sept semaines; dans soixante-deux semaines, les places et les fossés seront rétablis, mais en des temps fâcheux. |
26 Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is. |
26 En na die tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden en niet meer zijn; en het volk van een vorst, die komen zal, zal de stad en het heiligdom verwoesten, dat het een einde zal nemen als door een vloed; en tot het einde van den strijd toe zal het woest blijven. |
26 En na die twee en zestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, zonderdat iemand hem redt. En de stad en het heiligdom zullen verdorven worden door het volk van een vorst die komen en wiens einde in den vloed zijn zal; en tot het einde is er oorlog, duurt het besluit dat verwoestingen zullen aangericht worden. |
26 En na de tweeenzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. |
26 Après les soixante-deux semaines, un Oint sera retranché, et il n'aura pas de successeur. Le peuple d'un chef qui viendra détruira la ville et le sanctuaire, et sa fin arrivera comme par une inondation; il est arrêté que les dévastations dureront jusqu'au terme de la guerre. |
27 Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste. |
27 En hij zal velen het verbond versterken ééne week lang; en midden in de week zal het slachtoffer en spijsoffer ophouden; en bij de vleugels zullen staan gruwelen der verwoesting, en het is besloten, totdat het vast besloten verderf zal uitgestort worden over de verwoesting. |
27 Hij zal een week lang met velen een innig verbond sluiten en op de helft dier week slacht [offer] en meeloffer doen ophouden, en in de plaats daarvan komt een ontzettende gruwel, totdat het voldongen en vastbesloten vonnis wordt voltrokken over het ontzettende. |
27 En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is |
27 Il fera une solide alliance avec plusieurs pour une semaine, et durant la moitié de la semaine il fera cesser le sacrifice et l'offrande; le dévastateur commettra les choses les plus abominables, jusqu'à ce que la ruine et ce qui a été résolu fondent sur le dévastateur. |