|
1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek. |
1 In dien tijd zal de grote vorst Michaël, die uw volk voorstaat, zich opmaken; want het zal zulk een droevige tijd zijn, als er nog niet geweest is, sedert er een volk bestond, tot op dezen tijd toe; doch in dien tijd zal uw volk verlost worden, allen die in het boek geschreven staan. |
1 Te dien tijde zal Michael, de grote vorst, die uw volksgenoten beschermt, optreden, en zal een tijd van benauwdheid aanbreken, zoals er nooit geweest is sedert een volk bestaan heeft tot dien tijd toe; maar te dien tijde zal uw volk ontkomen, namelijk zovelen in het boek staan opgeschreven. |
1 Te dien tijde zal Michael opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. |
1 Zur selbigen Zeit wird der große Fürst Michael, der für dein Volk stehet, sich aufmachen. Denn es wird eine solche trübselige Zeit sein, als sie nicht gewesen ist, seit daß Leute gewesen sind, bis auf dieselbige Zeit. Zur selbigen Zeit wird dein Volk errettet werden, alle, die im Buch geschrieben stehen. |
2 En velen van hen die slapen in het stof van de aarde, zullen ontwaken, sommigen tot eeuwig leven, anderen tot smaad, tot eeuwig afgrijzen. |
2 En velen dergenen, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, sommigen tot een eeuwig leven en sommigen tot eeuwige versmaadheid en schande. |
2 En velen van hen die in de aarde des stofs slapen zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven, genen tot schande en eeuwig afgrijzen. |
2 Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. |
2 Und viele, so unter der Erde schlafen liegen, werden aufwachen, etliche zum ewigen Leben, etliche zur ewigen Schmach und Schande. |
3 De verstandigen zullen blinken als de glans van het hemelgewelf, en zij die er velen rechtvaardigen, als de sterren, voor eeuwig en altijd. |
3 De leeraars nu zullen lichten als des hemels glans en die velen tot gerechtigheid geleid hebben als de sterren altoos en eeuwiglijk. |
3 En de kundigen zullen schitteren als het uitspansel, en zij die de schare tot gerechtigheid hebben geleid als de sterren, voor eeuwig en altoos. |
3 En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. |
3 Die Lehrer aber werden leuchten wie des Himmels Glanz und die, so viele zur Gerechtigkeit weisen, wie die Sterne immer und ewiglich. |
4 Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velen zullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen. |
4 En nu, Daniël, verberg deze woorden en verzegel dit geschrift, tot op den laatsten tijd, dan zullen velen het onderzoeken en grote wijsheid daarin vinden. |
4 En gij, Daniël, verberg deze woorden en verzegel het geschrift tot den eindtijd; dan zullen velen gaan onderzoeken en zal de kennis vermeerderen. |
4 Maar gij, Daniel, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. |
4 Und nun, Daniel, verbirg diese Worte und versiegele diese Schrift bis auf die letzte Zeit, so werden viele drüber kommen und großen Verstand finden. |
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier. |
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden nog twee anderen, de een op dezen oever der rivier en de ander op genen oever. |
5 En ik, Daniël, zag toe, en zie, daar stonden twee anderen, de een aan dezen de ander aan genen oever van den stroom, |
5 En ik, Daniel, zag en zie, daar stonden twee anderen, de een aan deze oever van de rivier, en de ander aan gene oever der rivier, |
5 Und ich, Daniel, sah, und siehe, es stunden zween andere da, einer an diesem Ufer des Wassers, der andere an jenem Ufer. |
6 De één zei tegen de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het nog voordat er een einde komt aan deze wonderlijke dingen? |
6 En hij sprak tot den man, met linnen bekleed, die boven op het water was: Hoelang zal het duren, tot deze wonderbare dingen een einde zullen hebben? |
6 en iemand zeide tot den in linnen gekleeden man die boven het water van den stroom stond: Hoelang zal het duren voordat het einde dier verwonderlijke dingen daar is? |
6 En de een zeide tot de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond: hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen? |
6 Und er sprach zu dem in leinenen Kleidern, der oben am Wasser stund: Wann will's denn ein Ende sein mit solchen Wundern? |
7 Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen. |
7 En ik luisterde naar dien man, met linnen bekleed, die boven op het water was, en hij hief zijne rechter [hand] en linkerhand op naar den hemel en zwoer bij Hem, die eeuwig leeft, dat het een tijd en twee tijden en een halven tijd zou duren; en als de verstrooiing van het heilige volk een einde zou hebben, dat dan dit alles voleindigd zou worden. |
7 En ik hoorde den in linnen gekleeden man die boven het water van den stroom stond spreken, terwijl hij zijn rechter [hand] en zijn linkerhand ten hemel hief en bij den Eeuwiglevende zwoer: Een tijdmaat, tijdmaten en een halve; zodra het met de verplettering der macht van het heilig volk ten einde loopt, zullen al deze dingen aflopen. |
7 Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechterhand en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. |
7 Und ich hörete zu dem in leinenen Kleidern, der oben am Wasser stund; und er hub seine rechte und linke Hand auf gen Himmel und schwur bei dem, so ewiglich lebet, daß es eine Zeit und etliche Zeiten und eine halbe Zeit währen soll; und wenn die Zerstreuung des heiligen Volks ein Ende hat, soll solches alles geschehen. |
8 Ik echter, ik hoorde het wel, maar ik begreep het niet. En ik zei: Mijn Heere, wat zal het einde hiervan zijn? |
8 En ik hoorde dit, maar ik verstond het niet, en zeide: Mijn Heer, hoe zal het daarna gaan? |
8 Ik hoorde dit wel, maar begreep het niet, en zeide: Heer, waarop lopen deze dingen uit? |
8 Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? |
8 Und ich hörete es: aber ich verstund es nicht und sprach: Mein HERR, was wird danach werden? |
9 Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. |
9 Maar hij sprak: Ga heen, Daniël; want het is verborgen en verzegeld tot op den laatsten tijd. |
9 En hij zeide: Ga, Daniël; want verborgen en verzegeld blijven deze dingen tot den eindtijd. |
9 Doch hij zeide: Ga heen, Daniel, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. |
9 Er aber sprach: Gehe hin, Daniel; denn es ist verborgen und versiegelt bis auf die letzte Zeit. |
10 Velen zullen gereinigd, zuiver wit gemaakt en gelouterd worden. De goddelozen echter zullen goddeloos handelen en geen enkele van de goddelozen zal het begrijpen, maar de verstandigen zullen het begrijpen. |
10 Velen zullen gereinigd, gelouterd en beproefd worden; en de goddelozen zullen een goddeloos gedrag houden, en de goddelozen zullen het niet achten, maar de verstandigen zullen het achten. |
10 Velen zullen zich laten louteren, reinigen, zuiveren, maar goddelozen zullen goddeloos handelen; geen der goddelozen zal inzicht verkrijgen, maar de kundigen wel. |
10 Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. |
10 Viele werden gereiniget, geläutert und bewähret werden; und die Gottlosen werden gottlos Wesen führen, und die Gottlosen werden's nicht achten; aber die Verständigen werden's achten. |
11 Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen. |
11 En van dien tijd af, dat het dagelijks offer weggedaan en er een gruwel der verwoesting geplaatst wordt, zullen duizend tweehonderd en negentig dagen zijn. |
11 En van den tijd waarop het dagelijks offer afgeschaft en de ontzettende gruwel opgericht zal zijn zullen twaalfhonderd negentig dagen verlopen. |
11 En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd en negentig dagen; |
11 Und von der Zeit an, wenn das tägliche Opfer abgetan und ein Greuel der Wüstung dargesetzt wird, sind tausend zweihundert und neunzig Tage: |
12 Welzalig is hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig dagen bereikt. |
12 Welgelukzalig is hij, die verbeidt en bereikt duizend driehonderd vijfendertig dagen. |
12 Welgelukzalig wie blijft hopen en de dertienhonderd vijf en dertig dagen bereikt! |
12 Welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt. |
12 Wohl dem, der da erwartet und erreichet tausend dreihundert und fünfunddreißig Tage! |
13 Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen. |
13 Maar gij, Daniël, ga heen, totdat het einde komt, en rust, om op te staan tot uw deel aan het einde der dagen. |
13 En gij, ga naar het einde; gij zult rusten en opstaan tot het voor u bestemde aan het einde der dagen. |
13 Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen. |
13 Du aber, Daniel, gehe hin, bis das Ende komme, und ruhe, daß du aufstehest in deinem Teil am Ende der Tage! |