|
1 Koning Belsazar richtte een groot feestmaal aan voor zijn duizend machthebbers, en in tegenwoordigheid van die duizend dronk hij wijn. |
1 Koning Belsassar richtte een grote maaltijd aan voor zijn machthebbers, duizend in getal; en in tegenwoordigheid van die duizend was hij aan het wijndrinken. |
1 Le roi Belschatsar donna un grand festin à ses grands au nombre de mille, et il but du vin en leur présence. |
2 Onder invloed van de wijn beval Belsazar dat men de gouden en zilveren voorwerpen moest halen die zijn vader Nebukadnezar had weggehaald uit de tempel in Jeruzalem, opdat de koning, zijn machthebbers, zijn vrouwen en bijvrouwen eruit zouden drinken. |
2 Belsassar beval bij het genot van de wijn, dat men het gouden en zilveren gerei zou brengen, dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem had weggevoerd, opdat de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en zijn bijvrouwen daaruit zouden drinken. |
2 Belschatsar, quand il eut goûté au vin, fit apporter les vases d'or et d'argent que son père Nebucadnetsar avait enlevés du temple de Jérusalem, afin que le roi et ses grands, ses femmes et ses concubines, s'en servissent pour boire. |
3 Toen haalde men de gouden voorwerpen die men uit de tempel, het huis van God, in Jeruzalem had weggehaald, en de koning, zijn machthebbers, zijn vrouwen en bijvrouwen dronken eruit. |
3 Daarop bracht men het gouden gerei dat uit de tempel, het huis Gods te Jeruzalem, was weggevoerd, en de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en zijn bijvrouwen, dronken daaruit; |
3 Alors on apporta les vases d'or qui avaient été enlevés du temple, de la maison de Dieu à Jérusalem; et le roi et ses grands, ses femmes et ses concubines, s'en servirent pour boire. |
4 Zij dronken wijn en prezen hun goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen. |
4 Zij dronken wijn en roemden de goden van goud en zilver, koper, ijzer, hout en steen. |
4 Ils burent du vin, et ils louèrent les dieux d'or, d'argent, d'airain, de fer, de bois et de pierre. |
5 Op hetzelfde ogenblik kwamen er vingers van een mensenhand tevoorschijn, die op het pleisterwerk van de wand van het koninklijk paleis schreven, tegenover de kandelaar, en de koning zag het gedeelte van de hand die schreef. |
5 Terzelfder tijd verschenen vingers van een mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven, en de koning zag de rug van de hand, die aan het schrijven was. |
5 En ce moment, apparurent les doigts d'une main d'homme, et ils écrivirent, en face du chandelier, sur la chaux de la muraille du palais royal. Le roi vit cette extrémité de main qui écrivait. |
6 Toen veranderde de gelaatskleur van de koning, zijn gedachten verschrikten hem, zijn heupgewrichten verslapten en zijn knieën knikten. |
6 Toen verschoot de koning van kleur, en zijn gedachten verontrustten hem, zijn heupgewrichten werden los en zijn knieen stieten tegen elkaar. |
6 Alors le roi changea de couleur, et ses pensées le troublèrent; les jointures de ses reins se relâchèrent, et ses genoux se heurtèrent l'un contre l'autre. |
7 En de koning riep met kracht dat men de bezweerders, de Chaldeeën en de toekomstvoorspellers moest laten binnentreden. De koning nam het woord en zei tegen de wijzen van Babel: Iedereen die dit schrift kan lezen en mij de uitleg ervan te kennen kan geven, zal gekleed worden in purper, met een gouden keten om zijn hals, en hij zal als derde in het koninkrijk heersen. |
7 En de koning riep met luider stem, dat men de bezweerders, Chaldeeen en waarzeggers zou doen komen. De koning nam het woord en zeide tot de wijzen van Babel: Ieder die dit schrift kan lezen en mij de uitlegging daarvan kan te kennen geven, zal met purper bekleed worden, een gouden keten zal om zijn hals gehangen worden, en hij zal als de derde in het koninkrijk heersen. |
7 Le roi cria avec force qu'on fît venir les astrologues, les Chaldéens et les devins; et le roi prit la parole et dit aux sages de Babylone: Quiconque lira cette écriture et m'en donnera l'explication sera revêtu de pourpre, portera un collier d'or à son cou, et aura la troisième place dans le gouvernement du royaume. |
8 Toen traden al de wijzen van de koning binnen, maar zij waren niet in staat het schrift te lezen of de uitleg ervan aan de koning te laten weten. |
8 Toen waren al de wijzen des konings, die gekomen waren, niet in staat het schrift te lezen en de uitlegging daarvan de koning bekend te maken. |
8 Tous les sages du roi entrèrent; mais ils ne purent pas lire l'écriture et en donner au roi l'explication. |
9 Toen werd koning Belsazar zeer verschrikt, en zijn gelaatskleur veranderde. Ook zijn machthebbers raakten in verwarring. |
9 Daarop werd koning Belsassar ten zeerste ontsteld en hij verschoot van kleur; ook zijn machthebbers waren ontzet. |
9 Sur quoi le roi Belschatsar, fut très effrayé, il changea de couleur, et ses grands furent consternés. |
10 Naar aanleiding van de woorden van de koning en zijn machthebbers trad de koningin het huis binnen waar de maaltijd plaatsvond. De koningin antwoordde en zei: O koning, leef in eeuwigheid. Laten uw gedachten u niet verschrikken en laat uw gelaatskleur niet veranderen. |
10 Naar aanleiding van de woorden van de koning en zijn machthebbers trad de koningin de feestzaal binnen. De koningin nam het woord en zeide: O, koning leef in eeuwigheid! Laten uw gedachten u niet verontrusten, en uw kleur verschiete niet: |
10 La reine, à cause des paroles du roi et de ses grands, entra dans la salle du festin, et prit ainsi la parole: O roi, vis éternellement! Que tes pensées ne te troublent pas, et que ton visage ne change pas de couleur! |
11 Er is een man in uw koninkrijk in wie de geest van de heilige goden is, want in de dagen van uw vader is bij hem licht, verstand en wijsheid gevonden, zoals de wijsheid van goden. Daarom stelde koning Nebukadnezar, uw vader, hem aan als hoofd van de magiërs, de bezweerders, de Chaldeeën en de toekomstvoorspellers – uw eigen vader, o koning! |
11 Er is een man in uw koninkrijk, in wie de geest der heilige goden woont, en in wie in de dagen van uw vader verlichting, verstand en wijsheid, als de wijsheid der goden, gevonden werd; hem heeft koning Nebukadnessar, uw vader tot hoofd der geleerden, bezweerders, Chaldeeen en waarzeggers aangesteld. Uw vader, o koning. |
11 Il y a dans ton royaume un homme qui a en lui l'esprit des dieux saints; et du temps de ton père, on trouva chez lui des lumières, de l'intelligence, et une sagesse semblable à la sagesse des dieux. Aussi le roi Nebucadnetsar, ton père, le roi, ton père, l'établit chef des magiciens, des astrologues, des Chaldéens, des devins, |
12 Want er werden een uitzonderlijke geest, kennis en verstand om dromen uit te leggen, onthulling van raadsels en ontwarring van knopen in hem gevonden, namelijk in Daniël, die de koning de naam Beltsazar had gegeven. Laat nu Daniël geroepen worden, zodat hij de uitleg ervan te kennen zal geven. |
12 Omdat dan een uitnemende geest en kennis en verstand, uitlegging van dromen, onthulling van verborgenheden en ontwarring van knopen in hem gevonden wordt, in Daniel, aan wie de koning de naam Beltesassar gegeven heeft, laat dan nu Daniel geroepen worden en hij zal de uitlegging te kennen geven. |
12 parce qu'on trouva chez lui, chez Daniel, nommé par le roi Beltschatsar, un esprit supérieur, de la science et de l'intelligence, la faculté d'interpréter les songes, d'expliquer les énigmes, et de résoudre les questions difficiles. Que Daniel soit donc appelé, et il donnera l'explication. |
13 Toen werd Daniël bij de koning gebracht. De koning nam het woord en zei tegen Daniël: Bent u die Daniël, een van de ballingen uit Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda hierheen heeft gebracht? |
13 Toen werd Daniel tot de koning gebracht. De koning nam het woord en zeide tot Daniel: Zijt gij die Daniel, die tot de ballingen van Juda behoort, welke de koning, mijn vader, uit Juda heeft weggevoerd? |
13 Alors Daniel fut introduit devant le roi. Le roi prit la parole et dit à Daniel: Es-tu ce Daniel, l'un des captifs de Juda, que le roi, mon père, a amenés de Juda? |
14 Ik heb namelijk over u gehoord dat de geest van goden in u is, en dat in u licht, verstand en uitzonderlijke wijsheid gevonden worden. |
14 Nu, ik heb van u gehoord, dat de geest der goden in u woont, en dat verlichting, verstand en wijsheid in bijzondere mate in u gevonden worden. |
14 J'ai appris sur ton compte que tu as en toi l'esprit des dieux, et qu'on trouve chez toi des lumières, de l'intelligence, et une sagesse extraordinaire. |
15 Welnu, de wijzen en de bezweerders zijn bij mij gebracht om dit schrift te lezen en mij de uitleg ervan te laten weten, maar zij zijn niet in staat de uitleg van deze woorden te kennen te geven. |
15 En nu zijn tot mij gebracht de wijzen, de bezweerders, opdat zij dit schrift zouden lezen en mij de uitlegging daarvan zouden bekendmaken, maar zij zijn niet in staat de uitlegging van de woorden te kennen te geven; |
15 On vient d'amener devant moi les sages et les astrologues, afin qu'ils lussent cette écriture et m'en donnassent l'explication; mais ils n'ont pas pu donner l'explication des mots. |
16 Ik echter heb over u gehoord dat u uitleggingen kunt geven en knopen kunt ontwarren. Nu, als u het schrift kunt lezen en mij de uitleg ervan laat weten, zult u gekleed worden in purper, een gouden keten om uw hals krijgen, en zult u als derde heersen in het koninkrijk. |
16 Maar ik heb van u gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven en knopen ontwarren; nu dan, indien gij het schrift kunt lezen en mij de uitlegging daarvan kunt bekendmaken, dan zult gij met purper bekleed worden en een gouden keten zal om uw hals gehangen worden, en gij zult als de derde in het koninkrijk heersen. |
16 J'ai appris que tu peux donner des explications et résoudre des questions difficiles; maintenant, si tu peux lire cette écriture et m'en donner l'explication, tu seras revêtu de pourpre, tu porteras un collier d'or à ton cou, et tu auras la troisième place dans le gouvernement du royaume. |
17 Toen antwoordde Daniël en zei in de tegenwoordigheid van de koning: Houd uw geschenken voor uzelf, en geef uw beloningen aan een ander. Toch zal ik nu het schrift voor de koning lezen en de uitleg ervan zal ik hem laten weten. |
17 Daarop antwoordde Daniel de koning: Behoud uw geschenken, en schenk uw gaven aan een ander; nochtans zal ik het schrift voor de koning lezen en hem de uitlegging bekendmaken. |
17 Daniel répondit en présence du roi: Garde tes dons, et accorde à un autre tes présents; je lirai néanmoins l'écriture au roi, et je lui en donnerai l'explication. |
18 Wat u, o koning, betreft, de allerhoogste God heeft uw vader Nebukadnezar het koningschap, grootheid, eer en majesteit gegeven. |
18 O koning, God, de Allerhoogste, heeft uw vader Nebukadnessar koninklijke macht, grootheid, eer en majesteit geschonken, |
18 O roi, le Dieu suprême avait donné à Nebucadnetsar, ton père, l'empire, la grandeur, la gloire et la magnificence; |
19 Vanwege de grootheid die Hij hem had gegeven, beefden en sidderden alle volken, natiën en talen voor hem. Hij doodde wie hij wilde en hij liet in leven wie hij wilde. Hij verhoogde wie hij wilde en hij vernederde wie hij wilde. |
19 En ten gevolge van de grootheid die Hij hem geschonken had, leefden alle volken, natien en talen voor hem in vrees en beven; wie hij wilde, doodde hij, en wie hij wilde, liet hij leven; wie hij wilde, verhoogde hij, en wie hij wilde, vernederde hij. |
19 et à cause de la grandeur qu'il lui avait donnée, tous les peuples, les nations, les hommes de toutes langues étaient dans la crainte et tremblaient devant lui. Le roi faisait mourir ceux qu'il voulait, et il laissait la vie à ceux qu'il voulait; il élevait ceux qu'il voulait, et il abaissait ceux qu'il voulait. |
20 Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde in hoogmoed, werd hij van zijn koninklijke troon gestoten en heeft men hem zijn eer ontnomen. |
20 Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde, zodat hij overmoedig werd, is hij van zijn koninklijke troon gestoten, en heeft men de eer van hem weggenomen; |
20 Mais lorsque son coeur s'éleva et que son esprit s'endurcit jusqu'à l'arrogance, il fut précipité de son trône royal et dépouillé de sa gloire; |
21 Hij werd uit de mensenwereld verstoten, zijn hart werd gelijk aan dat van de dieren, zijn verblijf was bij de wilde ezels, men gaf hem gras te eten, zoals aan runderen, zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat hij erkende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over het koningschap van de mensen en daarover aanstelt wie Hij wil. |
21 Ja, uit de gemeenschap der mensen werd hij verstoten en zijn hart werd aan dat van de dieren gelijk, en bij de wilde ezels was zijn verblijfplaats; men gaf hem gras te eten als aan de runderen en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat hij erkende, dat God, de Allerhoogste, macht heeft over het koningschap der mensen en daarin aanstelt wie Hij wil. |
21 il fut chassé du milieu des enfants des hommes, son coeur devint semblable à celui des bêtes, et sa demeure fut avec les ânes sauvages; on lui donna comme aux boeufs de l'herbe à manger, et son corps fut trempé de la rosée du ciel, jusqu'à ce qu'il reconnût que le Dieu suprême domine sur le règne des hommes et qu'il le donne à qui il lui plaît. |
22 Wat u, Belsazar, zijn zoon, betreft, u hebt uw hart niet vernederd, hoewel u dit alles wist. |
22 Gij echter, zijn zoon Belsassar, hebt uw hart niet verootmoedigd, hoewel gij dit alles wist, |
22 Et toi, Belschatsar, son fils, tu n'as pas humilié ton coeur, quoique tu susses toutes ces choses. |
23 U hebt zich verheven tegen de Heere van de hemel, want de voorwerpen van Zijn huis heeft men bij u gebracht. En u, uw machthebbers, uw vrouwen en bijvrouwen hebben wijn eruit gedronken, en u hebt uw goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen geprezen, die niet kunnen zien en niet kunnen horen en geen kennis hebben. U hebt echter de God in Wiens hand uw adem is en aan Wie al uw paden toebehoren, niet verheerlijkt. |
23 Maar gij hebt u tegen de Heer des hemels verheven: men heeft het gerei uit zijn tempel voor u gebracht, en gij en uw machthebbers, uw gemalinnen en uw bijvrouwen hebben daaruit wijn gedronken; gij hebt de goden geroemd van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien of horen of kennis hebben, maar de God, in wiens hand uw adem is en die al uw paden beschikt, Hem hebt gij niet verheerlijkt. |
23 Tu t'es élevé contre le Seigneur des cieux; les vases de sa maison ont été apportés devant toi, et vous vous en êtes servis pour boire du vin, toi et tes grands, tes femmes et tes concubines; tu as loué les dieux d'argent, d'or, d'airain, de fer, de bois et de pierre, qui ne voient point, qui n'entendent point, et qui ne savent rien, et tu n'as pas glorifié le Dieu qui a dans sa main ton souffle et toutes tes voies. |
24 Daarom is door Hem het gedeelte van de hand gezonden en dit schrift geschreven. |
24 Toen is door Hem de rug van een hand gezonden en dat schrift geschreven. |
24 C'est pourquoi il a envoyé cette extrémité de main qui a tracé cette écriture. |
25 Dit is het schrift dat werd geschreven: MENE, MENE, TEKEL, UFARSIN. |
25 Dit is het schrift, dat geschreven is: Mene, mene, tekel ufarsin. |
25 Voici l'écriture qui a été tracée: Compté, compté, pesé, et divisé. |
26 Dit is de uitleg van deze woorden. MENE: God heeft de dagen van uw koningschap geteld en Hij heeft er een einde aan gemaakt. |
26 Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; |
26 Et voici l'explication de ces mots. Compté: Dieu a compté ton règne, et y a mis fin. |
27 TEKEL: u bent gewogen in de weegschaal en u bent te licht bevonden. |
27 Tekel: gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; |
27 Pesé: Tu as été pesé dans la balance, et tu as été trouvé léger. |
28 PERES: uw koninkrijk is verdeeld en het is aan de Meden en de Perzen gegeven. |
28 Peres: uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven. |
28 Divisé: Ton royaume sera divisé, et donné aux Mèdes et aux Perses. |
29 Toen beval Belsazar dat zij Daniël in purper moesten kleden, met een gouden keten om zijn hals, en dat zij van hem moesten uitroepen dat hij als derde in het koninkrijk zou heersen. |
29 Toen bekleedde men Daniel, op bevel van Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. |
29 Aussitôt Belschatsar donna des ordres, et l'on revêtit Daniel de pourpre, on lui mit au cou un collier d'or, et on publia qu'il aurait la troisième place dans le gouvernement du royaume. |
30 In diezelfde nacht werd Belsazar, de koning van de Chaldeeën, gedood. |
30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeen, gedood. |
30 Cette même nuit, Belschatsar, roi des Chaldéens, fut tué. |
|
|
31 Et Darius, le Mède, s'empara du royaume, étant âgé de soixante-deux ans. |