|
1 Koning Nebukadnezar aan alle volken, natiën en talen die op de hele aarde wonen: Moge uw vrede toenemen. |
1 Koning Nebukadnessar aan alle volken, natien en talen, die op de gehele aarde wonen: uw vrede zij groot! |
1 König Nebukadnezar allen Völkern, Leuten und Zungen: Gott gebe euch viel Friede! |
2 Het behaagt mij de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft, te kennen te geven. |
2 Het heeft mij behaagd de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft te verkondigen; |
2 Ich sehe es für gut an, daß ich verkündige die Zeichen und Wunder, so Gott der Höchste an mir getan hat. |
3 Hoe groot zijn Zijn tekenen en hoe machtig Zijn wonderen! Zijn Koninkrijk is een eeuwig Koninkrijk en Zijn heerschappij is van generatie op generatie. |
3 Hoe groot zijn zijn tekenen en hoe machtig zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en zijn heerschappij van geslacht tot geslacht! |
3 Denn seine Zeichen sind groß, und seine Wunder sind mächtig; und sein Reich ist ein ewiges Reich, und seine HERRSChaft währet für und für. |
4 Ik, Nebukadnezar, leefde zorgeloos in mijn huis en in welstand in mijn paleis. |
4 Ik, Nebukadnessar, bevond mij rustig in mijn huis en in goede welstand in mijn paleis; |
4 Ich, Nebukadnezar, da ich gute Ruhe hatte in meinem Hause, und es wohl stund auf meiner Burg, |
5 Ik zag echter een droom die mij bevreesd maakte, en de gedachten die ik op mijn bed kreeg en de visioenen die mij voor ogen kwamen, verschrikten mij. |
5 Daar zag ik een droom, die mij verschrikte; en droombeelden op mijn legerstede en gezichten die mij voor ogen kwamen, verontrustten mij! |
5 sah ich einen Traum und erschrak, und die Gedanken, die ich auf meinem Bette hatte über dem Gesichte, so ich gesehen hatte, betrübten mich. |
6 Daarom werd door mij bevel gegeven al de wijzen van Babel bij mij te brengen, opdat zij mij de uitleg van de droom zouden laten weten. |
6 Toen werd door mij bevel gegeven, dat men al de wijzen van Babel tot mij zou brengen, opdat zij mij de uitlegging van de droom zouden bekendmaken. |
6 Und ich befahl, daß alle Weisen zu Babel vor mich heraufgebracht würden, daß sie mir sageten, was der Traum bedeutete. |
7 Toen traden de magiërs, de bezweerders, de Chaldeeën en de toekomstvoorspellers binnen, en ik vertelde de droom in hun tegenwoordigheid, maar zij konden mij de uitleg ervan niet laten weten. |
7 Daarop kwamen de geleerden, de bezweerders, de Chaldeeen en de waarzeggers, en ik vertelde hun de droom, maar zij konden mij zijn uitlegging niet bekendmaken. |
7 Da brachte man herauf die Sternseher, Weisen, Chaldäer und Wahrsager, und ich erzählte den Traum vor ihnen; aber sie konnten mir nicht sagen, was er bedeutete, |
8 Totdat ten slotte Daniël – zijn naam is Beltsazar, naar de naam van mijn god – bij mij binnentrad, in wie ook de geest van de heilige goden is. Ik vertelde in tegenwoordigheid van hem de droom: |
8 Doch ten laatste kwam tot mij Daniel, naar de naam van mijn god Beltesassar genoemd, in wie de geest der heilige goden woont, en ik vertelde hem de droom: |
8 bis zuletzt Daniel vor mich kam, welcher Beltsazar heißt, nach dem Namen meines Gottes, der den Geist der heiligen Götter hat. Und ich erzählte vor ihm den Traum: |
9 Beltsazar, hoofd van de magiërs, aangezien ik weet dat de geest van de heilige goden in u is en dat geen enkele verborgenheid voor u te moeilijk is, vertel mij de visioenen van mijn droom, die ik gezien heb, te weten de uitleg ervan. |
9 Beltesassar, gij hoofd der geleerden, van wie ik weet, dat de geest der heilige goden in u woont, en dat geen enkele verborgenheid u moeite veroorzaakt, vertel mij de gezichten van mijn droom die ik gezien heb, namelijk de uitlegging daarvan. |
9 Beltsazar, du Oberster unter den Sternsehern, welchen ich weiß, daß du den Geist der heiligen Götter hast und dir nichts verborgen ist, sage das Gesicht meines Traums, den ich gesehen habe, und was er bedeutet. |
10 De visioenen nu die mij op mijn bed voor ogen kwamen, waren deze: Ik keek toe, en zie, een boom, midden op de aarde, groot was zijn hoogte. |
10 Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; |
10 Dies ist aber das Gesicht, das ich gesehen habe auf meinem Bette: Siehe, es stund ein Baum mitten im Lande, der war sehr hoch, |
11 De boom werd groot en sterk, zijn hoogte reikte tot de hemel en hij was te zien tot aan het einde van heel de aarde. |
11 Die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel, en hij was te zien tot aan het einde der gehele aarde; |
11 groß und dick; seine Höhe reichte bis in Himmel und breitete sich aus bis ans Ende des ganzen Landes. |
12 Zijn loof was prachtig en zijn vruchten waren talrijk, er zat voedsel aan voor allen. Onder hem vonden de dieren van het veld schaduw en de vogels in de lucht verbleven in zijn takken. Alle vlees werd door hem gevoed. |
12 Zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen; onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte des hemels, en al wat leeft werd door hem gevoed. |
12 Seine Äste waren schön und trugen viel Früchte, davon alles zu essen hatte. Alle Tiere auf dem Felde fanden Schatten unter ihm, und die Vögel unter dem Himmel saßen auf seinen Ästen, und alles Fleisch nährete sich von ihm. |
13 In de visioenen die mij op mijn bed voor ogen kwamen, keek ik toe, en zie, een wachter, namelijk een heilige, daalde neer uit de hemel. |
13 Ik zag in de gezichten die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, en zie, een wachter, een heilige, daalde uit de hemel neer; |
13 Und ich sah ein Gesicht auf meinem Bette, und siehe, ein heiliger Wächter fuhr vom Himmel herab, |
14 Hij riep met kracht en zei het volgende: Houw die boom om, kap zijn takken, stroop zijn loof af, verstrooi zijn vruchten, zodat de dieren er vanonder wegvluchten en de vogels van zijn takken. |
14 Hij riep luide en sprak aldus: Houwt de boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten; het gedierte vliede van onder hem weg en het gevogelte uit zijn takken; |
14 der rief überlaut und sprach also: Hauet den Baum um und behauet ihm die Äste und streifet ihm das Laub ab und zerstreuet seine Früchte, daß die Tiere, so unter ihm liegen, weglaufen, und die Vögel von seinen Zweigen fliehen. |
15 Maar laat de stam met zijn wortels in de aarde, en wel in een ijzeren en bronzen band, in het jonge gras van het veld. Laat hem bevochtigd worden door de dauw van de hemel en laat zijn deel, samen met de dieren, in het gras van de aarde zijn. |
15 Laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld; en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd en hij hebbe met het gedierte zijn deel aan het gras der aarde; |
15 Doch laß den Stock mit seinen Wurzeln in der Erde bleiben; er aber soll in eisernen und ehernen Ketten auf dem Felde im Grase gehen; er soll unter dem Tau des Himmels liegen und naß werden und soll sich weiden mit den Tieren von den Kräutern der Erde. |
16 Laat zijn hart worden veranderd, zodat het niet meer dat van een mens is, laat hem het hart van een dier worden gegeven. Laten er zeven tijden over hem voorbijgaan. |
16 Zijn hart worde veranderd zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan. |
16 Und das menschliche Herz soll von ihm genommen und ein viehisch Herz ihm gegeben werden, bis daß sieben Zeiten über ihm um sind. |
17 Dit bevel berust op het besluit van de wachters en dit verzoek op het woord van de heiligen, opdat de levenden erkennen dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van mensen, en dat geeft aan wie Hij wil, en daarover zelfs de laagste onder de mensen aanstelt. |
17 Dit bevel berust op het besluit der wachters en deze zaak op het woord der heiligen, opdat de levenden mogen weten, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil, ja, zelfs de nederigste onder de mensen daarin aanstelt. |
17 Solches ist im Rat der Wächter beschlossen und im Gespräch der Heiligen beratschlaget, auf daß die Lebendigen erkennen, daß der Höchste Gewalt hat über der Menschen Königreiche und gibt sie, wem er will, und erhöhet die Niedrigen zu denselbigen. |
18 Deze droom heb ik, koning Nebukadnezar, gezien. En u, Beltsazar, vertel de uitleg ervan, omdat geen van al de wijzen van mijn koninkrijk mij de uitleg ervan heeft kunnen laten weten. U bent er wel toe in staat, want de geest van de heilige goden is in u. |
18 Deze droom heb ik, koning Nebukadnessar, gezien; gij nu, Beltesassar, zeg mij de uitlegging, omdat alle wijzen uit mijn koninkrijk mij de uitlegging niet kunnen bekendmaken; doch gij zijt ertoe in staat, daar de geest der heilige goden in u woont. |
18 Solchen Traum habe ich, König Nebukadnezar, gesehen. Du aber, Beltsazar, sage, was er bedeute; denn alle Weisen in meinem Königreich können mir nicht anzeigen, was er bedeute; du aber kannst es wohl, denn der Geist der heiligen Götter ist bei dir. |
19 Toen stond Daniël – zijn naam is Beltsazar – een ogenblik verbijsterd. Zijn gedachten verschrikten hem. De koning antwoordde en zei: Beltsazar, laten de droom en de uitleg ervan u niet verschrikken. Beltsazar antwoordde en zei: Mijn heer, moge de droom overkomen wie u haten en de uitleg ervan uw tegenstanders. |
19 Toen stond Daniel, wiens naam Beltesassar is, voor een ogenblik verbijsterd en zijn gedachten verontrustten hem. De koning zeide: Beltesassar, laat de droom en de uitlegging u niet verontrusten. Beltesassar antwoordde: Mijn heer, moge de droom hun gelden, die u haten, en zijn uitlegging uw tegenstanders. |
19 Da entsetzte sich Daniel, der sonst Beltsazar heißt, bei einer Stunde lang, und seine Gedanken betrübten ihn. Aber der König sprach: Beltsazar, laß dich den Traum und seine Deutung nicht betrüben! Beltsazar fing an und sprach: Ach, mein HERR, daß der Traum deinen Feinden und seine Deutung deinen Widerwärtigen gälte! |
20 De boom die u gezien hebt – hij was groot en sterk geworden, zijn hoogte reikte tot aan de hemel en hij was te zien over heel de aarde, |
20 De boom die gij gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot de hemel reikte en die over de gehele aarde te zien was, |
20 Der Baum, den du gesehen hast, daß er groß und dick war und seine Höhe an den Himmel reichte und breitete sich über das ganze Land, |
21 zijn loof was prachtig en zijn vruchten talrijk, er zat voedsel aan voor allen, de dieren van het veld verbleven eronder en de vogels in de lucht nestelden in zijn takken – |
21 Welks loof schoon en welks vrucht zo overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welke het gedierte des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde; |
21 und seine Äste schön und seiner Früchte viel, davon alles zu essen hatte, und die Tiere auf dem Felde unter ihm wohneten, und die Vögel des Himmels auf seinen Ästen saßen: |
22 dat bent u, o koning, u die groot en sterk bent geworden. Want uw grootheid is zo toegenomen dat zij reikt tot de hemel, en uw heerschappij reikt tot het einde van de aarde. |
22 Dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan de hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde. |
22 das bist du, König der du so groß und mächtig bist; denn deine Macht ist groß und reichet an den Himmel, und deine Gewalt langet bis an der Welt Ende. |
23 Dat nu de koning een wachter, namelijk een heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zei: Houw deze boom om, vernietig hem, maar laat de stam met zijn wortels in de aarde, en wel in een ijzeren en bronzen band, in het jonge gras van het veld; laat hem bevochtigd worden door de dauw van de hemel en laat zijn deel met de dieren van het veld zijn, totdat er zeven tijden over hem voorbij zijn gegaan – |
23 Dat nu de koning een wachter, een heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zeide: Houwt de boom om en vernietigt hem, laat evenwel zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld, en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd, en zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan. |
23 Daß aber der König einen heiligen Wächter gesehen hat vom Himmel herabfahren und sagen: Hauet den Baum um und verderbet ihn, doch den Stock mit seinen Wurzeln laßt in der Erde bleiben; er aber soll in eisernen und ehernen Ketten auf dem Felde im Grase gehen und unter dem Tau des Himmels liegen und naß werden und sich mit den Tieren auf dem Felde weiden, bis über ihm sieben Zeiten um sind: |
24 dit is de uitleg ervan, o koning, en het is een besluit van de Allerhoogste dat mijn heer de koning overkomt: |
24 Dit is de uitlegging, o koning, en dit is het besluit des Allerhoogsten over mijn heer, de koning: |
24 das ist die Deutung, HERR König, und solcher Rat des Höchsten gehet über meinen HERRN König. |
25 Men zal u namelijk uit de mensenwereld verstoten, en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven, zoals aan runderen, en u zult bevochtigd worden door de dauw van de hemel. Zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. |
25 Men zal u verstoten uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf zal wezen bij het gedierte des velds; men zal u gras te eten geven als de runderen en u door de dauw des hemels laten bevochtigen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. |
25 Man wird dich von den Leuten verstoßen, und mußt bei den Tieren auf dem Felde bleiben; und man wird dich Gras essen lassen wie die Ochsen; und wirst unter dem Tau des Himmels liegen und naß werden, bis über dir sieben Zeiten um sind, auf daß du erkennest, daß der Höchste Gewalt hat über der Menschen Königreiche und gibt sie, wem er will. |
26 Dat er ook gezegd is dat men de stam met de wortels van de boom moest laten staan – uw koningschap zal bestendig zijn nadat u erkend zult hebben dat de God van de hemel de Heerser is. |
26 Dat men echter zeide de wortelstomp van de boom te laten staan, betekent: uw koningschap zal bestendig zijn van het ogenblik af, dat gij erkent, dat de hemel de heerschappij heeft. |
26 Daß aber gesagt ist, man solle dennoch den Stock mit seinen Wurzeln des Baums bleiben lassen: dein Königreich soll dir bleiben, wenn du erkannt hast die Gewalt im Himmel. |
27 Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: breek met uw zonden door gerechtigheid te betrachten en met uw ongerechtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen. Misschien zal er dan verlenging van uw voorspoed zijn. |
27 Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: doe uw zonden teniet door rechtvaardigheid en uw ongerechtigheden door erbarming jegens ellendigen; of er misschien verlenging van uw rust wezen moge. |
27 Darum, HERR König, laß dir meinen Rat gefallen und mache dich los von deinen Sünden durch Gerechtigkeit und ledig von deiner Missetat durch Wohltat an den Armen, so wird er Geduld haben mit deinen Sünden. |
28 Dit alles overkwam koning Nebukadnezar. |
28 Dit alles overkwam koning Nebukadnessar. |
28 Dies alles widerfuhr dem Könige Nebukadnezar. |
29 Na verloop van twaalf maanden was hij aan het wandelen op het dak van het koninklijk paleis van Babel. |
29 Na verloop van twaalf maanden, toen hij aan het wandelen was op het koninklijk paleis in Babel, |
29 Denn nach zwölf Monden, da der König auf der königlichen Burg zu Babel ging, |
30 De koning nam het woord en zei: Is dit niet het grote Babel, dat ik als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit? |
30 Nam de koning het woord en zeide: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonstede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit? |
30 hub er an und sprach: Das ist die große Babel, die ich erbauet habe zum königlichen Hause durch meine große Macht, zu Ehren meiner HERRLIchkeit. |
31 Dit woord was nog in de mond van de koning of er klonk een stem vanuit de hemel: U, koning Nebukadnezar, wordt aangezegd: Het koningschap is van u weggegaan! |
31 Nog was dat woord in des konings mond, toen er een stem nederklonk uit de hemel: U wordt aangezegd, o koning Nebukadnessar: het koningschap is van u geweken, |
31 Ehe der König diese Worte ausgeredet hatte, fiel eine Stimme vom Himmel: Dir, König Nebukadnezar, wird gesagt: Dein Königreich soll dir genommen werden, |
32 Men zal u uit de mensenwereld verstoten en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven zoals aan de runderen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. |
32 Men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als aan de runderen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. |
32 und man wird dich von den Leuten verstoßen, und sollst bei den Tieren, so auf dem Felde gehen, bleiben; Gras wird man dich essen lassen, wie Ochsen, bis daß über dir sieben Zeiten um sind, auf daß du erkennest, daß der Höchste Gewalt hat über der Menschen Königreiche und gibt sie, wem er will. |
33 Op hetzelfde ogenblik werd dat woord over Nebukadnezar voltrokken. Hij werd uit de mensenwereld verstoten, hij at gras zoals runderen, en zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat zijn haar zo lang werd als de veren van arenden en zijn nagels als die van vogels. |
33 Op hetzelfde ogenblik ging dat woord aan Nebukadnessar in vervulling, en hij werd uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als de runderen en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat zijn haar lang werd als [de] [veren] der arenden en zijn nagels als die der vogels. |
33 Von Stund an ward das Wort vollbracht über Nebukadnezar, und er ward von den Leuten verstoßen und er aß Gras wie Ochsen, und sein Leib lag unter dem Tau des Himmels und ward naß, bis sein Haar wuchs, so groß als Adlersfedern, und seine Nägel wie Vogelklauen wurden. |
34 Na verloop van die dagen sloeg ík, Nebukadnezar, mijn ogen op naar de hemel, want mijn verstand kwam in mij terug, en ik loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte Hem Die eeuwig leeft. Zijn heerschappij is immers een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van generatie op generatie. |
34 Maar na verloop van de gestelde tijd sloeg ik, Nebukadnessar, mijn ogen op naar de hemel, en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde en verheerlijkte ik de eeuwig Levende, omdat zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn koningschap van geslacht tot geslacht. |
34 Nach dieser Zeit hub ich, Nebukadnezar, meine Augen auf gen Himmel und kam wieder zur Vernunft und lobte den Höchsten. Ich preisete und ehrete den, so ewiglich lebet, des Gewalt ewig ist und sein Reich für und für währet, |
35 Al de bewoners van de aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn wil met de legermacht in de hemel en de bewoners van de aarde. Er is niemand die Zijn hand kan wegslaan of tegen Hem kan zeggen: Wat doet U? |
35 Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil met het heer des hemels en de bewoners der aarde: en niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij? |
35 gegen welchen alle, so auf Erden wohnen, als nichts zu rechnen sind. Er macht es, wie er will, beide, mit den Kräften im Himmel und mit denen, so auf Erden wohnen; und niemand kann seiner Hand wehren noch zu ihm sagen: Was machst du? |
36 Op datzelfde tijdstip kwam mijn verstand weer in mij terug. Ook kwamen, tot eer van mijn koninkrijk, mijn majesteit en mijn waardigheid weer op mij terug. Mijn raadslieden en machthebbers maakten hun opwachting bij mij. Ik ben in mijn koningschap hersteld. Mij werd zelfs uitzonderlijke grootheid verleend. |
36 Terzelfder tijd, dat mijn verstand in mij terugkeerde, keerden ook, tot roem van mijn koningschap, mijn majesteit en mijn luister tot mij terug; mijn raadsheren en machthebbers zochten mij weer op, ik werd in mijn koningschap hersteld, ja, grotere heerlijkheid dan vroeger werd mij geschonken. |
36 Zur selbigen Zeit kam ich wieder zur Vernunft, auch zu meinen königlichen Ehren, zu meiner HERRLIchkeit und zu meiner Gestalt. Und meine Räte und Gewaltigen suchten mich; und ward wieder in mein Königreich gesetzt; und ich überkam noch größere HERRLIchkeit. |
37 Ik, Nebukadnezar, prijs, roem en verheerlijk nu de Hemelkoning, omdat al Zijn daden waarheid zijn en Zijn paden gerechtigheid: Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed hun weg gaan. |
37 Nu roem, verhef en verheerlijk ik, Nebukadnessar, de Koning des hemels, wiens werken alle waarheid en wiens paden recht zijn, en die hen die in hoogmoed wandelen, vermag te vernederen. |
37 Darum lobe ich, Nebukadnezar, und ehre und preise den König vom Himmel. Denn all sein Tun ist Wahrheit, und seine Wege sind recht; und wer stolz ist, den kann er demütigen. |