Daniël 3
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Koning Nebukadnezar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig el was, en zijn breedte zes el. Hij richtte het op in het dal Dura, in het gewest Babel. 1 Koning Nebukadnessar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig en de breedte zes el bedroeg; hij stelde het op in de vlakte Dura in het gewest Babel. 1 Op een dag gaf koning Nebukadnessar opdracht een gouden beeld te maken, zestig el hoog en zes el breed, en hij liet het opstellen in de provincie Babel, in de vlakte van Dura.
2 En koning Nebukadnezar stuurde een boodschap om de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden, de raadsheren, de schatbewaarders, de rechters, de magistraten en al de autoriteiten van de gewesten te verzamelen, om naar de inwijding van het beeld te komen dat koning Nebukadnezar had opgericht. 2 En koning Nebukadnessar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht. 2 Vervolgens ontbood hij de satrapen, stadhouders, gouverneurs, staatsraden, schatbewaarders, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies; ze moesten de inwijding bijwonen van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.
3 Toen kwamen de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden, de raadsheren, de schatbewaarders, de rechters, de magistraten en al de autoriteiten van de gewesten bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnezar had laten oprichten. En zij stonden voor het beeld dat Nebukadnezar had opgericht. 3 Toen kwamen de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht, en zij stelden zich op voor het beeld dat Nebukadnessar had opgericht. 3 De satrapen, stadhouders, gouverneurs, staatsraden, schatbewaarders, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies kwamen bijeen om het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht in te wijden. Ze stelden zich op voor het door Nebukadnessar opgerichte beeld.
4 En een heraut riep met kracht: Men zegt u aan, volken, natiën en talen: 4 En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natien en talen: 4 Een heraut riep met luide stem: ‘Volken en naties, welke taal u ook spreekt, luister naar dit bevel.
5 Op het moment dat u het geluid hoort van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moet u neervallen en het gouden beeld aanbidden dat koning Nebukadnezar heeft opgericht. 5 Zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnessar heeft opgericht; 5 Zodra u de muziek hoort van hoorn, panfluit, lier, luit, harp, dubbelfluit en andere instrumenten, valt u op uw knieën neer en buigt u in aanbidding voor het gouden beeld dat koning Nebukadnessar heeft opgericht.
6 Wie niet neervalt en aanbidt, zal op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven worden geworpen. 6 En ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden. 6 Wie niet neerknielt en buigt, zal onmiddellijk in een brandende oven worden gegooid.’
7 Daarom, zodra al de volken het geluid hoorden van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, en allerlei muziekinstrumenten, vielen op datzelfde tijdstip alle volken, natiën en talen neer, en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnezar had opgericht. 7 Derhalve wierpen alle volken, natien en tongen zich ter aarde, zodra zij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp en allerlei soort van muziekinstrumenten hoorden, en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht. 7 En dus knielden alle volken en naties, welke taal zij ook spraken, zodra ze de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, harp en andere instrumenten hoorden, en bogen zij in aanbidding voor het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.
8 Daarom kwamen op datzelfde tijdstip Chaldeeuwse mannen naar voren, die de Joden openlijk beschuldigden. 8 Terzelfder tijd traden Chaldeeuwse mannen met een beschuldiging dienaangaande tegen de Judeeers naar voren. 8 Enkele Chaldeeën namen de gelegenheid te baat om de Judeeërs te beschuldigen. Zij traden naar voren
9 Zij namen het woord en zeiden tegen koning Nebukadnezar: O koning, leef in eeuwigheid! 9 Zij namen het woord en zeiden tot koning Nebukadnessar: O koning, leef in eeuwigheid! 9 en zeiden tegen koning Nebukadnessar: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid!
10 U, o koning, hebt zelf bevel gegeven dat iedereen die het geluid zou horen van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moest neervallen en het gouden beeld aanbidden, 10 Gij, o koning, hebt bevel gegeven, dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zich ter aarde werpen zal en het gouden beeld aanbidden, 10 U hebt bevolen dat iedereen die de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, harp, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op zijn knieën moet neervallen en het gouden beeld moet aanbidden,
11 en dat wie niet zou neervallen en aanbidden, midden in de brandende vuuroven zou worden geworpen. 11 En dat ieder die zich niet ter aarde nederwerpt en aanbidt, in de brandende vuuroven zal geworpen worden. 11 en dat ieder die weigert in een brandende oven moet worden gegooid.
12 Nu zijn er Joodse mannen die u over het bestuur van het gewest Babel hebt aangesteld, namelijk Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Deze mannen hebben op uw bevel, o koning, geen acht geslagen. Uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat u hebt opgericht, aanbidden zij niet. 12 Er zijn Judeese mannen, aan wie gij het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen: Sadrak, Mesak en Abednego; deze mannen hebben zich aan u, o koning, niet gestoord: uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden zij niet. 12 Er zijn enkele Judese mannen aan wie u het bestuur over de provincie Babel hebt opgedragen, Sadrach, Mesach en Abednego. Deze mannen storen zich niet aan uw bevel, majesteit. Ze vereren uw goden niet en buigen niet voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’
13 Toen beval Nebukadnezar in woede en grimmigheid dat men Sadrach, Mesach en Abed-Nego moest halen. Vervolgens werden deze mannen bij de koning gebracht. 13 Daarop gebood Nebukadnessar in toorn en grimmigheid Sadrak, Mesak en Abednego te halen. Toen die mannen voor de koning gebracht waren, 13 Nebukadnessar barstte in woede uit en beval Sadrach, Mesach en Abednego bij hem te brengen. Toen de mannen voor de koning waren geleid,
14 Nebukadnezar antwoordde en zei tegen hen: Is het waar, Sadrach, Mesach en Abed-Nego, dat u mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet aanbidt? 14 Nam Nebukadnessar het woord en zeide tot hen: Is het met opzet, Sadrak, Mesak en Abednego, dat gij mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet wilt aanbidden? 14 voer Nebukadnessar uit: ‘Is het waar, Sadrach, Mesach en Abednego, dat jullie mijn goden niet vereren en niet willen neerknielen voor het gouden beeld dat ik heb opgericht?
15 Nu dan, als u bereid bent op het moment dat u het geluid van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten hoort, neer te vallen en het beeld te aanbidden dat ik gemaakt heb, dan is het goed, maar als u het niet aanbidt, dan zult u op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven worden geworpen. En wie is dan de god die u uit mijn handen kan verlossen? 15 Nu dan, indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb... maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden? 15 Luister goed, als jullie je bereid tonen om, zodra je de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, harp, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op je knieën te vallen en in aanbidding te buigen voor het beeld dat ik gemaakt heb ... Maar weigeren jullie te buigen, dan worden jullie onmiddellijk in een brandende oven gegooid. En welke god zal jullie dan uit mijn handen kunnen redden?’
16 Sadrach, Mesach en Abed-Nego antwoordden en zeiden tegen koning Nebukadnezar: Wij hoeven u hierop geen antwoord te geven. 16 Toen antwoordden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. 16 Sadrach, Mesach en Abednego zeiden hierop tegen koning Nebukadnessar: ‘Wij vinden het niet nodig uw vraag te beantwoorden,
17 Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen. 17 Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; 17 want als de God die wij vereren in staat is ons te redden uit een brandende oven en uit uw handen, dan zal Hij ons redden.
18 En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden. 18 Maar zelfs indien niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden. 18 Zo niet, weet dan, majesteit, dat wij uw goden niet vereren, noch buigen voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’
19 Toen werd Nebukadnezar met grimmigheid vervuld, en zijn gelaatsuitdrukking tegenover Sadrach, Mesach en Abed-Nego veranderde. Hij nam het woord en zei dat men de oven zevenmaal heter moest stoken dan men gewoon was hem te stoken. 19 Toen werd Nebukadnessar vervuld met gramschap, en zijn gelaatsuitdrukking veranderde tegen Sadrak, Mesak en Abednego; hij antwoordde en gebood, dat men de oven zevenmaal heter zou stoken dan gewoonlijk, 19 Nebukadnessar werd razend, en met een van woede vertrokken gezicht keek hij Sadrach, Mesach en Abednego aan. Hij gaf opdracht de oven zevenmaal heter op te stoken dan men gewoonlijk deed.
20 Enkele mannen, de sterkste mannen uit zijn leger, beval hij dat zij Sadrach, Mesach en Abed-Nego moesten binden om hen in de brandende vuuroven te werpen. 20 En aan enige mannen, van de sterksten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrak, Mesak en Abednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen. 20 En hij beval enkele van de sterkste mannen uit zijn leger om Sadrach, Mesach en Abednego te knevelen en in de brandende oven te gooien.
21 Toen werden deze mannen gebonden in hun mantels, hun broeken, hun mutsen en hun andere kleren, en zij wierpen hen midden in de brandende vuuroven. 21 Toen werden die mannen gebonden, met hun mantels, broeken, mutsen en overige klederen aan, en in de brandende vuuroven geworpen. 21 De mannen werden gekneveld en met kleren en al, met jassen, broeken en mutsen, in de brandende oven gegooid.
22 Omdat het woord van de koning zo dwingend was en de oven uitzonderlijk heet gestookt was, hebben de vlammen van het vuur deze mannen die Sadrach, Mesach en Abed-Nego naar boven brachten, gedood. 22 Omdat nu het bevel des konings streng was en de oven bovenmatig was opgestookt, doodde de vlam van het vuur de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven gebracht hadden. 22 Omdat het bevel van de koning strikt was opgevolgd en de oven uitzonderlijk heet was gestookt, werden de mannen die Sadrach, Mesach en Abednego naar boven brachten door de uitslaande vlammen gedood.
23 Maar toen deze drie mannen – Sadrach, Mesach en Abed-Nego – gebonden midden in de brandende vuuroven gevallen waren, 23 En die drie mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, vielen gebonden in de brandende vuuroven. 23 De drie, Sadrach, Mesach en Abednego, vielen gekneveld in de laaiende oven.
24 sloeg koning Nebukadnezar de schrik om het hart. Haastig stond hij op, nam het woord en zei tegen zijn raadslieden: Hebben wij niet drie mannen gebonden midden in het vuur geworpen? Zij antwoordden en zeiden tegen de koning: Jazeker, o koning! 24 Toen schrok koning Nebukadnessar en stond ijlings op; hij nam het woord en zeide tot zijn raadsheren: Hebben wij niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen? Zij antwoordden de koning: Zeker, o koning. 24 Toen sloeg de schrik koning Nebukadnessar om het hart. Hij stond haastig op en zei tegen zijn raadsheren: ‘Wij hebben toch drie geknevelde mannen in het vuur gegooid?’ Zij antwoordden: ‘Zeker, majesteit.’
25 Hij antwoordde en zei: Zie, ik zie vier mannen midden in het vuur vrij rondlopen! Zij hebben geen letsel en de aanblik van de vierde lijkt op die van een zoon van de goden. 25 Hij zeide: Zie, ik zie vier mannen vrij wandelen midden in het vuur, en zij hebben geen letsel, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van een zoon der goden! 25 Hij vervolgde: ‘Maar ik zie vier mannen vrij rondlopen in het vuur. Ze zijn ongedeerd en de vierde lijkt op een godenzoon!’
26 Toen kwam Nebukadnezar in de nabijheid van de deur van de brandende vuuroven. Hij nam het woord en zei: Sadrach, Mesach en Abed-Nego, dienaren van de allerhoogste God, ga naar buiten en kom hier! Daarop gingen Sadrach, Mesach en Abed-Nego uit het midden van het vuur. 26 Toen trad Nebukadnessar op de deur van de brandende vuuroven toe; hij nam het woord en zeide: Sadrak, Mesak en Abednego, gij dienaars van de allerhoogste God, treedt naar buiten en komt hier! Toen kwamen Sadrak, Mesak en Abednego uit het vuur. 26 Nebukadnessar liep naar de deur van de brandende oven en riep: ‘Sadrach, Mesach en Abednego, dienaren van de allerhoogste God, kom naar buiten, kom hier!’ Toen kwamen Sadrach, Mesach en Abednego uit de vlammen naar buiten.
27 Toen kwamen de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden en de raadslieden van de koning bijeen. Zij zagen aan deze mannen dat het vuur geen vat had gekregen op hun lichaam: het haar van hun hoofd was niet geschroeid, en hun mantels waren niet verteerd, ja, er hing zelfs geen brandlucht aan hen. 27 En de stadhouders, de oversten, de landvoogden en de raadsheren des konings kwamen bijeen; zij zagen, dat het vuur geen macht had gehad over de lichamen van deze mannen, dat hun hoofdhaar niet was geschroeid, dat hun mantels ongeschonden gebleven waren, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was. 27 De satrapen, stadhouders, gouverneurs en raadsheren van de koning drongen naar voren. Ze bekeken de mannen en zagen dat het vuur geen vat had gekregen op hun lichaam. Geen haar op hun hoofd was verschroeid, hun jassen waren nog heel, er hing zelfs geen brandlucht om hen heen.
28 Nebukadnezar nam het woord en zei: Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, Die Zijn engel heeft gezonden en Zijn dienaren heeft verlost, die op Hem hebben vertrouwd, het bevel van de koning hebben weerstaan en hun lichaam hebben overgegeven, omdat zij geen enkele god wilden vereren of aanbidden dan hún God. 28 Nebukadnessar hief aan en zeide: Geloofd zij de God van Sadrak, Mesak en Abednego! Hij heeft zijn engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten, het bevel des konings hebben overtreden, en hun lichamen prijsgegeven, omdat zij geen enkele god willen vereren of aanbidden dan alleen hun God. 28 Nebukadnessar nam het woord. Hij zei: ‘Geprezen zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego, die zijn engel heeft gezonden en zijn dienaren gered. Zij hebben op Hem vertrouwd, zij hebben het bevel van de koning genegeerd en hun lichaam prijsgegeven, omdat zij voor geen andere dan hun eigen God willen neerknielen of buigen.
29 Daarom wordt door mij een bevel uitgevaardigd dat elk volk, elke natie of taal die lasterlijke dingen zegt over de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, in stukken zal worden gehouwen en dat zijn huis tot een mesthoop zal worden gemaakt, want er is geen andere god die zo redden kan. 29 Daarom wordt door mij een gebod uitgevaardigd, dat ieder, tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behore, die enig oneerbiedig woord spreekt tegen de God van Sadrak, Mesak en Abednego, in stukken gehouwen en dat zijn huis tot een puinhoop gemaakt zal worden, omdat er geen andere god is, die zo verlossen kan. 29 Daarom vaardig ik het bevel uit dat eenieder, van welk volk, welke natie of taal ook, die zich oneerbiedig uitlaat over de God van Sadrach, Mesach en Abednego, in stukken wordt gehakt en dat zijn huis in puin wordt gelegd, want er is geen god die kan redden als deze.’
30 Toen maakte de koning Sadrach, Mesach en Abed-Nego voorspoedig in het gewest Babel. 30 Toen bewees de koning Sadrak, Mesak en Abednego bijzondere gunst, in het gewest Babel. 30 Vervolgens gaf de koning Sadrach, Mesach en Abednego een hogere positie in de provincie Babel.
    31 Koning Nebukadnessar aan alle volken en naties, welke taal zij ook spreken en waar ter wereld zij ook wonen: moge uw voorspoed groot zijn!
    32 Het heeft mij behaagd de tekenen die de allerhoogste God mij heeft gegeven en de wonderen die Hij heeft gedaan, bekend te maken.
    33 Hoe groots zijn zijn tekenen, hoe machtig zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en zijn heerschappij duurt van generatie tot generatie voort!