Daniël 12
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek. 1 Te dien tijde zal Michael opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. 1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de kinderen van je volk terzijde staat. Het zal een tijd van verdrukking zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan. In die tijd zal je volk worden gered: allen die in het boek zijn opgetekend.
2 En velen van hen die slapen in het stof van de aarde, zullen ontwaken, sommigen tot eeuwig leven, anderen tot smaad, tot eeuwig afgrijzen. 2 Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. 2 Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd.
3 De verstandigen zullen blinken als de glans van het hemelgewelf, en zij die er velen rechtvaardigen, als de sterren, voor eeuwig en altijd. 3 En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. 3 De verlichten zullen stralen als het fonkelende hemelgewelf, en degenen die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altijd.
4 Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velen zullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen. 4 Maar gij, Daniel, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. 4 Maar houd deze woorden geheim, Daniël, en verzegel het boek tot de eindtijd. Velen zullen op zoek gaan en de kennis zal toenemen.’
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier. 5 En ik, Daniel, zag en zie, daar stonden twee anderen, de een aan deze oever van de rivier, en de ander aan gene oever der rivier, 5 Toen zag ik, Daniël, twee anderen staan, de ene aan deze oever van de rivier, de andere aan de overkant.
6 De één zei tegen de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het nog voordat er een einde komt aan deze wonderlijke dingen? 6 En de een zeide tot de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond: hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen? 6 Een van hen zei tegen de in linnen geklede man die zich boven het water van de rivier bevond: ‘Hoe lang duurt het voordat deze wonderbaarlijke gebeurtenissen ten einde zijn?’
7 Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen. 7 Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechterhand en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. 7 Daarop hoorde ik de in linnen geklede man die zich boven het water van de rivier bevond spreken. Hij hief beide handen op naar de hemel en zwoer bij de eeuwig Levende: ‘Eén tijd, een dubbele en een halve tijd: wanneer de macht van het heilige volk niet langer verbrijzeld zal worden, dan zullen al deze dingen zich hebben voltrokken.’
8 Ik echter, ik hoorde het wel, maar ik begreep het niet. En ik zei: Mijn Heere, wat zal het einde hiervan zijn? 8 Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? 8 Ik hoorde het, maar begreep het niet en zei: ‘Mijn heer, hoe zal dit alles aflopen?’
9 Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. 9 Doch hij zeide: Ga heen, Daniel, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. 9 Maar hij zei: ‘Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd.
10 Velen zullen gereinigd, zuiver wit gemaakt en gelouterd worden. De goddelozen echter zullen goddeloos handelen en geen enkele van de goddelozen zal het begrijpen, maar de verstandigen zullen het begrijpen. 10 Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. 10 Velen zullen zich laten reinigen, zuiveren en louteren, maar de wettelozen zullen wetteloos handelen; en geen van de wettelozen zal het begrijpen, maar de verlichten zullen het wel begrijpen.
11 Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen. 11 En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd en negentig dagen; 11 En vanaf het moment dat het dagelijks offer wordt afgeschaft en een verwoesting brengend afgodsbeeld is opgericht, zullen er twaalfhonderdnegentig dagen verstrijken.
12 Welzalig is hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig dagen bereikt. 12 Welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt. 12 Gelukkig is de mens die blijft wachten tot er dertienhonderdvijfendertig dagen voorbij zijn.
13 Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen. 13 Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen. 13 Maar jij, ga het einde tegemoet. Je zult te ruste gaan en aan het einde van de dagen opstaan om het lot te ontvangen dat jou is toebedeeld.’