|
1 En ik, ik stond in het eerste jaar van Darius, de Mediër, hem terzijde als steun en toeverlaat. |
1 Ik echter, ik stond in het eerste jaar van Darius de Meder hem tot een helper en toevlucht. |
1 Denn ich stund auch bei ihm im ersten Jahr Darius, des Meders, daß ich ihm hülfe und ihn stärkete. |
2 Nu zal ik u dan de waarheid bekendmaken. Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië aan de macht komen, en de vierde zal grotere rijkdom verwerven dan alle anderen. Als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk Griekenland. |
2 Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzie opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. |
2 Und nun will ich dir anzeigen, was gewiß geschehen soll. Siehe, es werden noch drei Könige in Persien stehen; der vierte aber wird größern Reichtum haben denn alle andern; und wenn er in seinem Reichtum am mächtigsten ist, wird er alles wider das Königreich in Griechenland erregen. |
3 Daarna zal er een machtige koning aan de macht komen, die met grote heerschappij zal heersen en zal handelen naar eigen goeddunken. |
3 En er zal een heldhaftige koning opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt. |
3 Danach wird ein mächtiger König aufstehen und mit großer Macht herrschen, und was er will, wird er ausrichten. |
4 Zodra hij echter aan de macht komt, zal zijn koninkrijk verbroken worden en opgedeeld worden naar de vier windstreken van de hemel, maar niet voor zijn nakomelingen en niet overeenkomstig de heerschappij waarmee hij had geheerst, want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en zal zijn voor anderen dan voor hen. |
4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen. |
4 Und wenn er aufs höchste kommen ist, wird sein Reich zerbrechen und sich in die vier Winde des Himmels zerteilen, nicht auf seine Nachkommen, auch nicht mit solcher Macht, wie seine gewesen ist; denn sein Reich wird ausgerottet und Fremden zuteil werden. |
5 Dan zal de koning van het zuiden sterk worden, maar een van zijn vorsten zal sterker worden dan hij en heersen. Zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. |
5 Dan zal de koning van het Zuiden sterk worden, maar een van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen en heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. |
5 Und der König gegen Mittag, welcher ist seiner Fürsten einer, wird mächtig werden; aber gegen ihn wird einer auch mächtig sein und herrschen, welches HERRSChaft wird groß sein. |
6 Na verloop van jaren zullen zij een verbintenis met elkaar aangaan. De dochter van de koning van het zuiden zal naar de koning van het noorden komen om een billijke overeenkomst aan te gaan. Zij zal echter geen kracht in haar arm meer overhebben, en ook hij zal niet standhouden, evenmin zijn arm. Zíj zal overgeleverd worden, evenals zij die haar gebracht hebben, hij die haar verwekt heeft en hij die haar in die tijden versterkt heeft. |
6 En na verloop van jaren zullen zij zich verbinden: de dochter van de koning van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden om een vergelijk te treffen, maar zij zal de sterkte van haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht standhouden; zij zal worden prijsgegeven, zo ook degenen die haar brachten, hij die haar verwekte, en hij die haar verwierf. |
6 Nach etlichen Jahren aber werden sie sich miteinander befreunden; und die Tochter des Königs gegen Mittag wird kommen zum Könige gegen Mitternacht, Einigkeit zu machen. Aber sie wird nicht bleiben bei der Macht des Arms, dazu ihr Same auch nicht stehen bleiben, sondern sie wird übergeben samt denen, die sie gebracht haben, und mit dem Kinde und dem, der sie eine Weile mächtig gemacht hatte. |
7 Maar uit de loot van haar wortels zal er iemand in zijn plaats aan de macht komen. Hij zal met het leger komen en de vesting van de koning van het noorden binnentrekken, tegen hen optreden en hen onderwerpen. |
7 En in die tijden zal een spruit uit haar wortels in zijn plaats oprijzen, en deze zal oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden binnentrekken, en zegevierend daartegen optreden. |
7 Es wird aber der Zweige einer von ihrem Stamm aufkommen, der wird kommen mit Heereskraft und dem Könige gegen Mitternacht in seine Feste fallen; und wird's, ausrichten und siegen. |
8 Ook zal hij hun goden met hun godenbeelden en met hun kostbare voorwerpen van zilver en goud als buit naar Egypte brengen, en zelf zal hij enige jaren standhouden tegen de koning van het noorden. |
8 Ja, zelfs hun goden met hun gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen, zilver en goud, zal hij als buit naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd tegen de koning van het Noorden onthouden, |
8 Auch wird er ihre Götter und Bilder samt den köstlichen Kleinoden, beide, silbernen und güldenen wegführen nach Ägypten und etliche Jahre vor dem Könige gegen Mitternacht wohl stehen bleiben. |
9 Zo zal de koning van het zuiden in het koninkrijk komen en hij zal weer naar zijn eigen land terugkeren. |
9 Daarna zal deze het koninkrijk van de koning van het Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren. |
9 Und wenn er durch desselbigen Königreich gezogen ist, wird er wiederum in sein Land ziehen. |
10 Dan zullen zijn zonen zich in de strijd mengen en een menigte grote legers verzamelen. Een van hen zal snel komen, het land overspoelen, doorkruisen en terugkomen, zich in de strijd mengen en tot zijn vesting doordringen. |
10 Dan zullen zijn zonen zich ten strijde rusten en een menigte grote legers verzamelen; een van hen zal tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen, en bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting. |
10 Aber seine Söhne werden erzürnen und große Heere zusammenbringen; und der eine wird kommen und wie eine Flut daherfahren und jenen wiederum vor seinen Festen reizen. |
11 De koning van het zuiden zal verbitterd worden. Hij zal uittrekken en tegen hem, de koning van het noorden, oorlog voeren. Ook die zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn hand worden gegeven. |
11 Dan zal de koning van het Zuiden verbitterd worden en uittrekken en strijden met de koning van het Noorden, en deze zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn macht worden overgegeven. |
11 Da wird der König gegen Mittag ergrimmen und ausziehen und mit dem Könige gegen Mitternacht streiten und wird solchen großen Haufen zusammenbringen, daß ihm jener Haufe wird in seine Hand gegeben. |
12 Wanneer die menigte zal zijn weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen. Tienduizenden zal hij neervellen, maar toch zal hij zich niet kunnen versterken, |
12 En wanneer die menigte is weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen; wel zal hij tienduizenden neervellen, maar toch niet sterk zijn. |
12 Und wird denselbigen Haufen wegführen. Des wird sich sein Herz erheben, daß er so viel tausend daniedergelegt hat; aber damit wird er sein nicht mächtig werden. |
13 want de koning van het noorden zal terugkomen; hij zal een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na verloop van tijd, na enkele jaren, zal hij snel met een groot leger en met een grote uitrusting komen. |
13 En opnieuw zal de koning van het Noorden een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hem oprukken met een groot leger en een geweldige tros. |
13 Denn der König gegen Mitternacht wird wiederum einen größern Haufen zusammenbringen, denn der vorige war; und nach etlichen Jahren wird er daherziehen mit großer Heereskraft und mit großem Gut. |
14 Ook zullen in die tijden velen opstaan tegen de koning van het zuiden. En de gewelddadigen uit uw volk zullen verheven worden om het visioen te bevestigen, maar zij zullen struikelen. |
14 In die tijden nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden; ook zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken, maar zij zullen struikelen. |
14 Und zur selbigen Zeit werden sich viele wider den König gegen Mittag setzen; auch werden sich etliche Abtrünnige aus deinem Volk erheben und die Weissagung erfüllen und werden fallen. |
15 Dan zal de koning van het noorden komen en hij zal een belegeringsdam opwerpen en versterkte steden innemen. De krachtige armen van het zuiden zullen geen stand houden, ook zijn keurtroepen niet. Ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. |
15 En de koning van het Noorden zal komen, een wal opwerpen en een versterkte stad innemen; de strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen, ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. |
15 Also wird der König gegen Mitternacht daherziehen und Schütte machen und feste Städte gewinnen; und die Mittagsarme werden's nicht können wehren, und sein bestes Volk werden nicht können widerstehen, |
16 Hij die tegen hem optrekt, zal handelen naar eigen goeddunken. Niemand zal tegen hem standhouden. Hij zal ook standhouden in het sieraadland en er zal vernietiging in zijn hand zijn. |
16 En hij die tegen hem optrekt, zal doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor hem standhouden; hij zal vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn. |
16 sondern er wird, wenn er an ihn kommt, seinen Willen schaffen; und niemand wird ihm widerstehen mögen. Er wird auch in das werte Land kommen und wird's vollenden durch seine Hand. |
17 Hij zal zijn zinnen erop zetten om met de kracht van heel zijn koninkrijk te komen, en billijke voorwaarden met zich meebrengen en die ten uitvoer brengen. Hij zal hem een dochter uit de vrouwen geven om het koninkrijk te gronde te richten, maar zij zal niet standhouden, en zij zal voor hem niet zijn. |
17 Dan zal hij ernaar streven om de macht te verwerven over het gehele koninkrijk van de ander en hij zal een vergelijk met hem treffen; een vrouw zal hij hem geven om het rijk te gronde te richten, maar dit zal niet slagen en hem niet tot voordeel zijn. |
17 Und wird sein Angesicht richten, daß er mit Macht seines ganzen Königreichs komme. Aber er wird sich mit ihm vertragen und wird ihm seine Tochter zum Weibe geben, daß er ihn verderbe; aber es wird ihm nicht geraten, und wird nichts daraus werden. |
18 Dan zal hij zijn zinnen zetten op de kustlanden en hij zal er vele veroveren. Een leider zal echter een einde maken aan zijn smaad tegen hem, zonder dat hij zijn smaad aan hem kan vergelden. |
18 En hij zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad vergelden kan. |
18 Danach wird er sich kehren wider die Inseln und derselbigen viele gewinnen. Aber ein Fürst wird ihn lehren aufhören mit Schmähen, daß er ihn nicht mehr schmähe. |
19 Ten slotte zal hij zijn blik slaan op de vestingen van zijn eigen land, maar hij zal struikelen en ten val komen, en niet meer gevonden worden. |
19 Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten van zijn eigen land; maar hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden. |
19 Also wird er sich wiederum kehren zu den Festen seines Landes und wird sich stoßen und fallen, daß man ihn nirgend finden wird. |
20 In zijn plaats zal iemand opstaan die een belastinginner het land laat doorkruisen, in koninklijke heerlijkheid. Na enige dagen echter zal hij gebroken worden, maar niet door toorn en niet door oorlog. |
20 In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden, doch niet door toorn, noch door strijd. |
20 Und an seiner Statt wird einer aufkommen, der wird in königlichen Ehren sitzen wie ein Scherge. Aber nach wenig Tagen wird er brechen, doch weder durch Zorn noch durch Streit. |
21 In zijn plaats zal er een verachtelijk man opstaan. Men zal hem de koninklijke waardigheid niet geven. Maar hij zal komen in zorgeloze rust en het koningschap zal hij grijpen door vleierijen. |
21 En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wie men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds echter zal hij komen en zich meester maken van het koningschap door slinkse streken; |
21 An des Statt wird aufkommen ein Ungeachteter, welchem die Ehre des Königreichs nicht bedacht war; der wird kommen, und wird ihm gelingen und das Königreich mit süßen Worten einnehmen. |
22 De krachtige armen van de overstroming zullen vóór hem weggespoeld worden en ze zullen gebroken worden, ook de vorst van het verbond. |
22 Alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld en vernietigd worden, ja, ook een vorst van het verbond. |
22 Und die Arme, die wie eine Flut daherfahren, werden vor ihm wie mit einer Flut überfallen und zerbrochen werden, dazu auch der Fürst, mit dem der Bund gemacht war. |
23 Want zodra men een verbintenis met hem is aangegaan, zal hij bedrog plegen. Hij zal oprukken en met weinig volk machtig worden. |
23 En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij bedrog plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden, met weinig volk. |
23 Denn nachdem er mit ihm befreundet ist, wird er listiglich gegen ihn handeln; und wird heraufziehen und mit geringem Volk ihn überwältigen. |
24 In zorgeloze rust zal hij ook in de vruchtbaarste streken van het gewest komen en hij zal doen wat zijn vaderen of voorvaderen niet hebben gedaan: roof, buit en bezittingen zal hij onder hen uitstrooien. En tegen vestingen zal hij zijn plannen beramen – maar slechts voor een tijd. |
24 Onverhoeds zal hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal hij voor zijn mannen uitstrooien; ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen, maar slechts voor een tijd. |
24 Und wird ihm gelingen, daß er in die besten Städte des Landes kommen wird; und wird's also ausrichten, das seine Väter noch seine Voreltern nicht tun konnten mit Rauben, Plündern und Ausbeuten; und wird nach den allerfestesten Städten trachten, und das eine Zeitlang. |
25 Ook zal hij zijn kracht en zijn hart opwekken tegen de koning van het zuiden, met een groot leger. De koning van het zuiden zal zich dan in de strijd mengen met een uitermate groot en machtig leger. Hij zal echter geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem bedenken. |
25 Ook zal hij zijn kracht en zijn moed richten tegen de koning van het Zuiden met een groot leger, en de koning van het Zuiden zal zich ten strijde rusten met een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem beramen; |
25 Und er wird seine Macht und sein Herz wider den König gegen Mittag erregen mit großer Heereskraft. Da wird der König gegen Mittag gereizet werden zum Streit mit einer großen, mächtigen Heereskraft. Aber er wird nicht bestehen; denn es werden Verrätereien wider ihn gemacht. |
26 Zij die van zijn gerechten eten, zullen hem breken. Zíjn leger zal wegspoelen en er zullen er velen dodelijk gewond vallen. |
26 Zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen en zijn leger zal wegspoelen, en er zullen vele verslagenen vallen. |
26 Und eben, die sein Brot essen, die werden ihn helfen verderben und sein Heer unterdrücken, daß gar viele erschlagen werden. |
27 Het hart van deze twee koningen zal erop gericht zijn om kwaad te doen, en aan één tafel zullen zij leugens spreken. Maar het zal niet gelukken, want het einde wacht nog tot de vastgestelde tijd. |
27 En die beide koningen zullen kwaad in de zin hebben, en aan een tafel gezeten, zullen zij leugens spreken, maar het zal niet gelukken, want nog toeft het einde tot de vastgestelde tijd. |
27 Und beider Könige Herz wird denken, wie sie einander Schaden tun, und werden doch über einem Tisch fälschlich miteinander reden. Es wird ihnen aber fehlen; denn das Ende ist noch auf eine andere Zeit bestimmt. |
28 En de koning van het noorden zal terugkeren naar zijn land, met grote bezittingen, en zijn hart zal tegen het heilige verbond zijn. Hij zal zijn wil ten uitvoer brengen en terugkeren naar zijn land. |
28 Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren. |
28 Danach wird er wiederum heimziehen mit großem Gut und sein Herz richten wider den heiligen Bund; da wird er etwas ausrichten und also heim in sein Land ziehen. |
29 Op de vastgestelde tijd zal hij terugkeren en tegen het zuiden oprukken, maar het zal niet zijn zoals de eerste of zoals de laatste keer. |
29 Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het Zuiden binnenvallen, maar de laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste: |
29 Danach wird er zu gelegener Zeit wieder gegen Mittag ziehen; aber es wird ihm zum andernmal nicht geraten wie zum erstenmal. |
30 Er zullen schepen van de Kittiërs tegen hem komen en hij zal terugschrikken. Hij zal terugkeren en toornen tegen het heilige verbond en hij zal zijn eigen wil ten uitvoer brengen. Hij zal, terwijl hij terugkeert, op hen letten die het heilige verbond verlaten. |
30 Er zullen schepen der Kittiers tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken. |
30 Denn es werden Schiffe aus Chittim wider ihn kommen, daß er verzagen wird und umkehren muß. Da wird er wider den heiligen Bund ergrimmen und wird's ausrichten; und wird sich umsehen und an sich ziehen, die den heiligen Bund verlassen. |
31 Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen. |
31 Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, die verwoesting brengt. |
31 Und es werden seine Arme daselbst stehen; die werden das Heiligtum in der Feste entweihen und das tägliche Opfer abtun und einen Greuel der Wüstung aufrichten. |
32 En hen die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen. Het volk echter, zij die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zij zullen hun wil ten uitvoer brengen. |
32 En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen. |
32 Und er wird heucheln und gute Worte geben den Gottlosen, so den Bund übertreten. Aber das Volk, so ihren Gott kennen, werden sich ermannen und es ausrichten. |
33 De verstandigen onder het volk zullen velen onderwijzen. Zij zullen struikelen door zwaard en vlam, door gevangenschap en beroving – dagenlang. |
33 En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving. |
33 Und die Verständigen im Volk werden viel andere lehren; darüber werden sie fallen durch Schwert, Feuer, Gefängnis und Raub eine Zeitlang. |
34 Wanneer zij struikelen, zullen zij met weinig hulp geholpen worden. Velen zullen zich echter met vleierijen bij hen voegen. |
34 Doch, terwijl zij struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten. |
34 Und wenn sie so fallen, wird ihnen dennoch eine kleine Hilfe geschehen. Aber viele werden sich zu ihnen tun betrüglich. |
35 Van de verstandigen zullen er struikelen, om hen te louteren, te reinigen en zuiver wit te maken, tot de tijd van het einde, want het wacht nog tot de vastgestelde tijd. |
35 Sommige van de verstandigen zullen struikelen, opdat er onder hen loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd. |
35 Und der Verständigen werden etliche fallen, auf daß sie bewähret, rein und lauter werden, bis daß es ein Ende habe; denn es ist noch eine andere Zeit vorhanden. |
36 Die koning zal handelen naar eigen goeddunken. Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god. Hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn tot de gramschap voltrokken is. Want wat vast besloten is, zal gebeuren. |
36 En de koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt. |
36 Und der König wird tun, was er will, und wird sich erheben und aufwerfen wider alles, das Gott ist; und wider den Gott aller Götter wird er greulich reden; und wird ihm gelingen, bis der Zorn aus sei; denn es ist beschlossen, wie lange es währen soll. |
37 En hij zal niet letten op de goden van zijn vaderen, en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken. |
37 Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen. |
37 Und seiner Väter Gott wird er nicht achten; er wird weder Frauenliebe noch einiges Gottes achten, denn er wird sich wider alles aufwerfen. |
38 En hij zal de god van de vestingen in zijn standplaats eren. Hij zal namelijk de god die zijn vaderen niet gekend hebben, eren met goud, met zilver, met edelgesteente en met kostbaarheden. |
38 Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en kostbaarheden. |
38 Aber an des Statt wird er seinen Gott Maußim ehren; denn er wird einen Gott, davon seine Väter nichts gewußt haben, ehren mit Gold, Silber, Edelstein und Kleinoden. |
39 Hij zal versterkte vestingen maken samen met een vreemde god. Voor hen die hij zal kennen, zal hij de eer laten toenemen en hen laten heersen over velen en hij zal het land uitdelen als beloning. |
39 En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toedelen als beloning. |
39 Und wird denen, so ihm helfen stärken Maußim mit dem fremden Gott, den er erwählet hat, große Ehre tun und sie zu HERREN machen über große Güter und ihnen das Land zu Lohn austeilen. |
40 Dan zal in de tijd van het einde de koning van het zuiden hem met de horens stoten. En de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen. Hij zal de landen binnentrekken, ze overspoelen en erdoorheen trekken. |
40 Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. |
40 Und am Ende wird sich der König gegen Mittag mit ihm stoßen; und der König gegen Mitternacht wird sich gegen ihn sträuben mit Wagen, Reitern und viel Schiffen; und wird in die Länder fallen und verderben und durchziehen. |
41 Hij zal het sieraadland binnentrekken, en vele landen zullen struikelen. Maar deze zijn het die aan zijn hand zullen ontkomen: Edom, Moab en de voornaamsten van de zonen van Ammon. |
41 Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. |
41 Und wird in das werte Land fallen, und viele werden umkommen. Diese aber werden seiner Hand entrinnen: Edom, Moab und die Erstlinge der Kinder Ammon. |
42 Hij zal zijn hand tegen de landen uitstrekken. Ook voor het land Egypte is er geen ontkomen aan. |
42 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen, |
42 Und er wird seine Macht in die Länder schicken, und Ägypten wird ihm nicht entrinnen, |
43 Hij zal heersen over de verborgen schatten van goud en zilver en al de kostbaarheden van Egypte. De Libiërs en de Cusjieten zullen in zijn voetstappen treden. |
43 Maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Libiers en Ethiopiers zullen in zijn gevolg zijn. |
43 sondern er wird durch seinen Zug herrschen über die güldenen und silbernen Schätze und über alle Kleinode Ägyptens, Libyens und der Mohren. |
44 Maar de geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem schrik aanjagen. Daarom zal hij in grote grimmigheid uittrekken om velen weg te vagen en met de ban te slaan. |
44 Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. |
44 Es wird ihn aber ein Geschrei erschrecken von Morgen und Mitternacht; und er wird mit großem Grimm ausziehen, willens, viele zu vertilgen und zu verderben. |
45 En hij zal de tenten van zijn paleis tussen de zeeën opzetten, bij de berg van het heilig sieraad. Dan zal hij tot zijn einde komen, en geen helper hebben. |
45 Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad, maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. |
45 Und er wird das Gezelt seines Palasts aufschlagen zwischen zweien Meeren um den werten heiligen Berg, bis mit ihm ein Ende werde; und niemand wird ihm helfen. |