|

Staten Vertaling
|

|

|
1 Daniel, een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. |
1 In het derde jaar des koninkrijks van den koning Belsazar, verscheen mij een gezicht, mij Daniel, na hetgeen mij in het eerste verschenen was. |
1 In het derde jaar van de regering van koning Belsazar verscheen mij een visioen, te weten aan mij, Daniël, na het visioen dat mij eerst verschenen was. |
1 Daniël schreef verder: ‘Toen Belsassar drie jaar koning was, kreeg ik weer een droom. |
2 Ik zag in het gezicht (ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt) ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. |
2 En ik zag een gezicht, (het geschiedde nu, toen ik het zag, dat ik in den burg Susan was, welke in het landschap Elam is) ik zag dan in een gezicht, dat ik aan den vloed Ulai was. |
2 Ik zag in dat visioen – het gebeurde namelijk toen ik het zag, dat ik in de burcht Susan was, die zich in het gewest Elam bevindt – ik zag nu in dat visioen dat ik bij het Ulaikanaal was. |
2 Ik zag mijzelf staan in Susa, de hoofdstad van de provincie Elam. Het was bij het Ulai-kanaal. |
3 Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. |
3 En ik hief mijn ogen op, en ik zag, en ziet, een ram stond voor dien vloed, die had twee hoornen, en die twee hoornen waren hoog, en de een was hoger dan de andere, en de hoogste kwam in het laatste op. |
3 Ik sloeg mijn ogen op, en ik zag, en zie, er stond een ram voor het kanaal. Hij had twee horens. Die twee horens waren hoog, maar de ene was hoger dan de andere, en de hoogste kwam het laatst tevoorschijn. |
3 Ik keek rond en zag een dier bij het kanaal staan. Het was een ram. De ram had twee sterke hoorns op zijn kop. De ene hoorn was groter dan de andere. De grootste hoorn was het laatst gegroeid. |
4 Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. |
4 Ik zag, dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet, en tegen het noorden, en tegen het zuiden, en geen dieren konden voor zijn aangezicht bestaan, en er was niemand, die uit zijn hand verloste; maar hij deed naar zijn welgevallen, en hij maakte zich groot. |
4 Ik zag dat de ram met de horens naar het westen stootte, naar het noorden en naar het zuiden. Geen enkel dier kon tegen hem standhouden, en er was niemand die uit zijn macht kon redden. Hij deed naar eigen goeddunken en maakte zich groot. |
4 De ram gebruikte zijn hoorns om te vechten. Hij viel het westen, het noorden en het zuiden aan. Geen dier kon hem tegenhouden. Wie door hem gegrepen werd, was verloren. De ram deed wat hij wilde, en hij werd steeds sterker. |
5 Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. |
5 Toen ik [dit] overlegde, ziet, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen. |
5 Ík bleef opletten – en zie, er kwam een geitenbok aan, vanuit het westen, over heel het aardoppervlak, zonder de aarde aan te raken. De bok had tussen zijn ogen een opvallende horen. |
5 Ik bleef kijken. Ik zag uit het westen een ander dier komen. Dat was een bok. Hij had één heel grote hoorn op zijn kop. De bok rende zo hard dat hij de grond niet aanraakte. Hij rende |
6 En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; |
6 En hij kwam tot den ram, die de twee hoornen had, dien ik had zien staan voor den vloed; en hij liep op hem aan in de grimmigheid zijner kracht. |
6 Hij kwam tot bij de ram met de twee horens, die ik had zien staan voor het kanaal, en schoot met zijn grimmige kracht op hem af. |
6 naar de ram met de twee hoorns. Woedend |
7 Ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde. |
7 En ik zag hem, nakende aan den ram, en hij verbitterde zich tegen hem, en hij stiet den ram, en hij brak zijn beide hoornen; en in den ram was geen kracht, om voor zijn aangezicht te bestaan; en hij wierp hem ter aarde, en hij vertrad hem, en er was niemand, die den ram uit zijn hand verloste. |
7 Ik zag hoe hij, vlak bij de ram gekomen, zich tegen hem verbitterde, de ram een stoot gaf en zijn beide horens brak. In de ram was geen kracht om tegen hem stand te houden. De bok wierp hem tegen de grond en vertrapte hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht kon redden. |
7 sprong de bok tegen de kop van de ram op. Ik zag de twee hoorns van de ram afbreken. De ram kon niets meer terugdoen. De bok gooide hem op de grond en trapte hem overal. Niemand kon de ram nog redden. |
8 De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. |
8 En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen op aan deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels. |
8 De geitenbok maakte zich uitermate groot. Maar toen hij machtig geworden was, brak de grote hoorn af en in plaats daarvan kwamen er vier opvallende op, overeenkomstig de vier windstreken van de hemel. |
8 De bok werd steeds sterker. Maar toen zijn macht het grootst was, brak zijn grote hoorn af. Daarvoor in de plaats kwamen vier andere hoorns. De eerste wees naar het noorden, de tweede naar het oosten, de derde naar het westen en de vierde naar het zuiden. |
9 En uit een daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het Sieraad, |
9 En uit een van die kwam voort een kleine hoorn, welke uitnemend groot werd, tegen het zuiden, en tegen het oosten, en tegen het sierlijke [land]. |
9 Uit één ervan kwam een kleine hoorn tevoorschijn, die uitzonderlijk groot werd, naar het zuiden toe, naar het oosten toe en naar het sieraadland toe. |
9 Uit één van die hoorns groeide een kleine hoorn. Die hoorn groeide steeds verder. Hij groeide naar het zuiden en het oosten, en ook naar het mooiste land op aarde. |
10 Ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze. |
10 En hij werd groot tot aan het heir des hemels; en hij wierp er [sommigen] van dat heir, namelijk van de sterren, ter aarde neder, en hij vertrad ze. |
10 Hij werd groot, tot aan het leger van de hemel. Van dat leger, namelijk van de sterren, liet hij er sommige ter aarde vallen en vertrapte ze. |
10 De hoorn groeide zelfs naar de hemel. Daar viel hij de sterren aan. Hij gooide sommige sterren op aarde en trapte ze kapot. |
11 Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn heilige woning werd neergeworpen. |
11 Ja, hij maakte zich groot tot aan den Vorst diens heirs, en van Denzelven werd weggenomen het gedurig [offer], en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen. |
11 Hij maakte zich groot tot aan de Vorst van dat leger. Het steeds terugkerende offer werd aan Deze ontnomen en Zijn heilige woning neergeworpen. |
11 De hoorn werd nog groter. Hij verzette zich ook tegen God, de koning van de sterren. Hij verbood de offers die elke dag aan God gebracht werden. En hij had geen respect voor de heilige tempel, |
12 En een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem. |
12 En het heir werd in den afval overgegeven tegen het gedurig [offer]; en hij wierp de waarheid ter aarde; en deed het, en het gelukte wel. |
12 En het leger werd overgegeven vanwege de afvalligheid tegen het steeds terugkerende offer, en hij wierp de waarheid ter aarde. Hij deed het en het gelukte. |
12 maar hij begon met zijn eigen godsdienst. Hij hield de mensen tegen die elke dag offers aan God kwamen brengen. Hij verzette zich tegen de wetten van God. Voor de ware godsdienst had hij geen respect. En alles wat hij wilde doen, lukte hem ook. |
13 Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden; het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer? |
13 Daarna hoorde ik een heilige spreken; en de heilige zeide tot den onbenoemde, die daar sprak: Tot hoelang zal dat gezicht van het gedurig [offer] en [van] den verwoestenden afval zijn, dat zo het heiligdom als het heir [ter] vertreding zal overgegeven worden? |
13 Toen hoorde ik een heilige spreken, en een heilige zei tegen de Ongenoemde Die sprak: Hoelang zal het visioen van het steeds terugkerende offer en de verwoestende afvalligheid gelden, en hoelang zal zowel het heiligdom als het leger overgegeven worden om vertrapt te worden? |
13 Toen hoorde ik twee engelen praten over wat ik in de droom gezien had. De ene engel vroeg: ‘Hoe lang zal dat allemaal duren? Wanneer mogen er weer offers gebracht worden? Hoe lang nog duurt het verzet tegen de wetten van God? Wanneer zal er weer respect zijn voor de tempel en de ware godsdienst?’ |
14 En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. |
14 En hij zeide tot mij: Tot twee duizend en driehonderd avonden [en] morgens; dan zal het heiligdom gerechtvaardigd worden. |
14 Hij zei tegen mij: Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens. Dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. |
14 De andere engel antwoordde: ‘Nog 2300 dagen, dan mag de tempel weer gebruikt worden zoals hij bedoeld is.’ |
15 Toen ik, Daniel, het gezicht zag en het trachtte te verstaan, zie, daar stond iemand voor mij, die er uitzag als een man, |
15 En het geschiedde, toen ik dat gezicht zag, ik Daniel, zo zocht ik het verstand [deszelven], en ziet, er stond voor mij als de gedaante eens mans. |
15 Het gebeurde, toen ik het visioen zag – ik, Daniël – dat ik het probeerde te begrijpen. En zie, er stond iemand voor mij met het uiterlijk als van een man. |
15 Ik probeerde de droom te begrijpen. Plotseling zag ik iemand voor me die eruitzag als een man. Het was de engel Gabriël. |
16 En ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke zeide: Gabriel, doe deze het gezicht verstaan. |
16 En ik hoorde tussen Ulai eens mensen stem, die riep en zeide: Gabriel! geef dezen het gezicht te verstaan. |
16 En ik hoorde een stem van een Mens tussen de oevers van de Ulai. Hij riep en zei: Gabriël, laat hem daar het visioen begrijpen! |
16 En er klonk een stem over het Ulai-kanaal. Iemand riep: ‘Gabriël, zorg ervoor dat hij de droom begrijpt.’ |
17 En hij kwam tot waar ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta, mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde. |
17 En hij kwam nevens waar ik stond; en als hij kwam, verschrikte ik, en viel op mijn aangezicht. Toen zeide hij tot mij: Versta, gij mensenkind! want dit gezicht zal zijn tot den tijd van het einde. |
17 Hij kwam naast de plaats staan waar ik stond. Toen hij kwam, werd ik door angst overvallen, en ik wierp me met het gezicht ter aarde. Toen zei hij tegen mij: Begrijp, mensenkind, dat het visioen betrekking heeft op de tijd van het einde. |
17-18 Gabriël kwam vlak bij me staan. Ik schrok ervan en viel bewusteloos op de grond. De engel raakte me aan en hielp me overeind. Hij zei: ‘Dit moet je weten, Daniël: de droom gaat over de toekomst. |
18 Toen hij nu met mij sprak, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en deed mij overeind staan, |
18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht ter aarde; toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. |
18 Terwijl hij met mij sprak, viel ik in een diepe slaap, met mijn gezicht op de grond. Toen raakte hij mij aan en liet mij opstaan op de plaats waar ik gestaan had. |
|
19 En zeide: Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde. |
19 En hij zeide: Zie, ik zal u te kennen geven, wat er geschieden zal ten einde dezer gramschap; want ter bestemder tijd zal het einde zijn. |
19 En hij zei: Zie, ik laat u weten wat er zal gebeuren aan het einde van deze periode van gramschap, want op de vastgestelde tijd zal het einde er zijn. |
19 Ik zal je vertellen wat er dan gaat gebeuren: eens komt er een nieuwe tijd. |
20 De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen, |
20 De ram met de twee hoornen, dien gij gezien hebt, zijn de koningen der Meden en der Perzen. |
20 De ram met de twee horens die u gezien hebt, dat zijn de koningen van Medië en Perzië. |
20 Je zag een ram met twee hoorns. Dat zijn de koningen van de Meden en de Perzen. |
21 En de harige geitebok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning. |
21 Die harige bok nu, is de koning van Griekenland; en de grote hoorn, welke tussen zijn ogen is, is de eerste koning. |
21 En de harige geitenbok is de koning van Griekenland, en de grote hoorn die tussen zijn ogen zat, dat is de eerste koning. |
21 De bok is de koning van het Griekse rijk. De grote hoorn op zijn kop is de eerste koning van het Griekse rijk. |
22 En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht. |
22 Dat er nu vier aan zijn plaats stonden, toen hij verbroken was; vier koninkrijken zullen uit dat volk ontstaan, doch niet met zijn kracht. |
22 En dat die afbrak en er vier voor in de plaats kwamen: vier koninkrijken zullen uit dat volk ontstaan, maar zonder de kracht ervan. |
22 Je hebt gezien dat de grote hoorn afbrak. Er kwamen vier andere hoorns voor in de plaats. Uit dat ene koninkrijk ontstaan dus vier andere koninkrijken. Maar hun koningen zijn niet zo machtig. |
23 En in het laatst van hun koningschap, als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht en bedreven in listen. |
23 Doch op het laatste huns koninkrijks, als het de afvalligen op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande; |
23 Aan het einde van hun koningschap, wanneer de afvalligen de maat hebben volgemaakt, zal er een meedogenloze koning opstaan, bedreven in slinkse streken. |
23 Zij zullen zich erg tegen God verzetten, maar aan hun koningschap komt een einde. Er komt een andere koning die met niemand rekening houdt. Hij bedriegt iedereen |
24 En zijn kracht zal sterk zijn (maar niet door eigen kracht) en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. |
24 En zijn kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en hij zal het wonderlijk verderven, en zal geluk hebben, en zal het doen; en hij zal de sterken, mitsgaders het heilige volk verderven; |
24 Zijn kracht zal groot worden, maar niet door eigen kracht. Op wonderlijke wijze zal hij verderf aanrichten, het zal hem gelukken, hij zal het doen. Machtigen zal hij te gronde richten, ook het heilige volk. |
24 en daardoor krijgt hij veel macht. Hij doet verschrikkelijk slechte dingen. Hij is slechter dan alle andere koningen. Alles wat hij wil doen, lukt hem ook. Hij vernietigt andere koningen. Ook het volk van God wordt zijn slachtoffer. |
25 En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden. |
25 En door zijn kloekheid zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en in stille rust zal hij er velen verderven, en zal staan tegen den Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden. |
25 Door zijn sluwheid zal hij het bedrog onder zijn hand doen slagen. Hij zal zich in zijn hart verheffen. In hun zorgeloze rust zal hij velen te gronde richten. Ja, tegen de Vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder mensenhand zal hij gebroken worden. |
25 Hij is heel slim, met liegen bereikt hij zijn doel. Hij gaat zichzelf steeds belangrijker vinden. Hij zal veel mensen doden, op een moment dat niemand dat verwacht. Hij komt ook in opstand tegen God, de grootste van alle koningen. Maar God zal ervoor zorgen dat hij sterft.’ |
26 En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst. |
26 Het gezicht nu van avond en morgen, dat er gezegd is, is de waarheid; en gij, sluit dit gezicht toe, want er zijn nog vele dagen toe. |
26 Wat betreft het visioen van de avond en de morgen, wat gezegd is, dat is de waarheid. En u, houd het visioen geheim, want er komen nog vele dagen vóór het gebeuren zal. |
26 Gabriël zei: ‘Daniël, de droom die je had, vertelt de waarheid. Alles wat er gezegd is, gaat in de toekomst gebeuren. Maar zorg ervoor dat het geheim blijft.’ |
27 En ik, Daniel, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het gezicht, maar niemand merkte het. |
27 Toen werd ik, Daniel, zwak, en was [enige] dagen krank; daarna stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over dit gezicht; maar niemand merkte het. |
27 Ik, Daniël, kon niet meer en was enige dagen ziek. Daarna stond ik op en deed ik weer mijn werk voor de koning. Ik was verbijsterd over het visioen, maar niemand merkte het. |
27 Hierna was ik doodmoe, en ik werd ziek. Na een paar dagen ging ik weer voor de koning aan het werk. Maar ik was wel geschrokken van de droom. Ik begreep de droom niet. |