|
1 De hand van de HEERE was op mij, en de HEERE bracht mij in de geest naar buiten en zette mij neer, midden in een vallei. Die lag vol beenderen. |
1 Eens was op mij de hand des Heeren. De Heer voerde mij door zijn geest naar buiten en zette mij neer in de vallei, die vol beenderen was. |
1 De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. |
1 La main de l'Eternel fut sur moi, et l'Eternel me transporta en esprit, et me déposa dans le milieu d'une vallée remplie d'ossements. |
2 Hij deed mij er aan alle kanten omheen gaan. En zie, er lagen er zeer veel op de grond van de vallei, en zie, ze waren zeer dor. |
2 Hij deed mij er rondom gaan, en zie, zij lagen in groten getale op den bodem der vallei en waren zeer dor. |
2 Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. |
2 Il me fit passer auprès d'eux, tout autour; et voici, ils étaient fort nombreux, à la surface de la vallée, et ils étaient complètement secs. |
3 Hij zei tegen mij: Mensenkind, zullen deze beenderen tot leven komen? En ik zei: Heere HEERE, Ú weet het! |
3 Toen zeide hij tot mij: Menschenkind, zullen deze beenderen levend worden? Ik zeide: Heere God, gij weet het! |
3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here Here, Gij weet het. |
3 Il me dit: Fils de l'homme, ces os pourront-ils revivre? Je répondis: Seigneur Eternel, tu le sais. |
4 Toen zei Hij tegen mij: Profeteer tegen deze beenderen en zeg tegen hen: Dorre beenderen, hoor het woord van de HEERE. |
4 Hij zeide tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: Dorre beenderen, hoort des Heeren woord! |
4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren. |
4 Il me dit: Prophétise sur ces os, et dis-leur: Ossements desséchés, écoutez la parole de l'Eternel! |
5 Zo zegt de Heere HEERE tegen deze beenderen: Zie, Ik ga geest in u brengen en u zult tot leven komen. |
5 Zo spreekt de Heere God tot deze beenderen: Zie, ik breng geest in u, en gij zult leven; |
5 Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; |
5 Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel, à ces os: Voici, je vais faire entrer en vous un esprit, et vous vivrez; |
6 Ik zal pezen op u leggen, vlees op u doen komen, een huid over u heen trekken, en geest in u geven, zodat u tot leven komt. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben. |
6 ik leg op u spieren, bekleed u met vlees, trek een huid over u, en breng dan geest in u, zodat gij levend wordt. Zo zult gij weten dat ik de Heer ben. |
6 Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben. |
6 je vous donnerai des nerfs, je ferai croître sur vous de la chair, je vous couvrirai de peau, je mettrai en vous un esprit, et vous vivrez. Et vous saurez que je suis l'Eternel. |
7 Toen profeteerde ik zoals mij geboden was, en er ontstond een geluid zodra ik profeteerde, en zie, een gedruis! De beenderen kwamen bij elkaar, elk been bij het bijbehorende been. |
7 Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond een gedruis, en zie, een opschudding! de beenderen naderden tot elkander! |
7 Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; |
7 Je prophétisai, selon l'ordre que j'avais reçu. Et comme je prophétisais, il y eut un bruit, et voici, il se fit un mouvement, et les os s'approchèrent les uns des autres. |
8 En ik zag, en zie, er kwamen pezen op, er kwam vlees op en Hij trok er een huid overheen, maar er was geen geest in hen. |
8 Ik zag toe, en zie, er kwamen vlees en spieren op, zij werden met een huid overtrokken, maar geest was er niet in. |
8 Ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. |
8 Je regardai, et voici, il leur vint des nerfs, la chair crût, et la peau les couvrit par-dessus; mais il n'y avait point en eux d'esprit. |
9 Hij zei tegen mij: Profeteer tegen de geest, profeteer, mensenkind! Zeg tegen de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Geest, kom uit de vier windstreken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen. |
9 Hierop zeide hij tot mij: Profeteer tot den geest, profeteer, menschenkind, en zeg tot den geest: Zo spreekt de Heere God: Kom, geest, van de vier windstreken en blaas in deze gedooden, opdat zij levend worden. |
9 Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. |
9 Il me dit: Prophétise, et parle à l'esprit! prophétise, fils de l'homme, et dis à l'esprit: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Esprit, viens des quatre vents, souffle sur ces morts, et qu'ils revivent! |
10 Ik profeteerde zoals Hij mij geboden had. Toen kwam de geest in hen en zij kwamen tot leven. Zij gingen op hun voeten staan, een zeer, zeer groot leger. |
10 Toen ik nu profeteerde, zoals hij mij bevolen had, kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een ontzaglijk groot leger. |
10 Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger. |
10 Je prophétisai, selon l'ordre qu'il m'avait donné. Et l'esprit entra en eux, et ils reprirent vie, et ils se tinrent sur leurs pieds: c'était une armée nombreuse, très nombreuse. |
11 Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden! |
11 Hierop zeide hij tot mij: Menschenkind, deze beenderen zijn het ganse huis Israel. Zie, zij zeggen: Verdord zijn onze beenderen, vernietigd is onze hoop, het is met ons gedaan. |
11 Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israels. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. |
11 Il me dit: Fils de l'homme, ces os, c'est toute la maison d'Israël. Voici, ils disent: Nos os sont desséchés, notre espérance est détruite, nous sommes perdus! |
12 Profeteer daarom, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en Ik zal u uit uw graven doen oprijzen, Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land van Israël. |
12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo spreekt de Heere God: Ik zal uw graven openen, u uit uw graven doen opkomen en u brengen op Israels bodem. |
12 Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israels. |
12 Prophétise donc, et dis-leur: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, j'ouvrirai vos sépulcres, je vous ferai sortir de vos sépulcres, ô mon peuple, et je vous ramènerai dans le pays d'Israël. |
13 Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven open en als Ik u uit uw graven doe oprijzen, Mijn volk. |
13 En gij zult weten dat ik de Heer ben, wanneer ik uw graven open en u uit uw graven doe komen, o mijn volk! |
13 En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. |
13 Et vous saurez que je suis l'Eternel, lorsque j'ouvrirai vos sépulcres, et que je vous ferai sortir de vos sépulcres, ô mon peuple! |
14 Ik zal Mijn Geest in u geven, u zult tot leven komen en Ik zal u in uw land zetten. Dan zult u weten dat Ík, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE. |
14 Dan zal ik mijn geest in u brengen, zodat gij levend wordt, en ik zal u in uw land plaatsen. Zo zult gij weten dat ik, de Heer, het gezegd heb en het ook doe, spreekt de Heer. |
14 Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren. |
14 Je mettrai mon esprit en vous, et vous vivrez; je vous rétablirai dans votre pays, et vous saurez que moi, l'Eternel, j'ai parlé et agi, dit l'Eternel. |
15 Het woord van de HEERE kwam tot mij: |
15 Het woord des Heeren kwam aldus tot mij: |
15 Het woord des Heren kwam tot mij: |
15 La parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
16 En u, mensenkind, neem een stuk hout voor uzelf en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de Israëlieten, zijn metgezellen. Neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het stuk hout van Efraïm, en van heel het huis van Israël, zijn metgezellen. |
16 En gij, menschenkind, neem u een stuk hout en schrijf daarop: Voor Juda en voor de Israelieten, zijn bondgenoten--en neem een ander stuk hout en schrijf daarop: Voor Jozef en het ganse huis Israel, zijn bondgenoten. |
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de Israelieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef (het stuk hout van Efraim) en het gehele huis Israels dat daarbij behoort; |
16 Et toi, fils de l'homme, prends une pièce de bois, et écris dessus: Pour Juda et pour les enfants d'Israël qui lui sont associés. Prends une autre pièce de bois, et écris dessus: Pour Joseph, bois d'Ephraïm et de toute la maison d'Israël qui lui est associée. |
17 Breng ze dan bij elkaar, het ene bij het andere, tot één stuk hout, zodat ze in uw hand één worden. |
17 Breng ze dan bij elkander, zodat zij in uw hand een hout worden. |
17 Voeg ze dan aan elkander tot een stuk hout, zodat zij in uw hand tot een worden. |
17 Rapproche-les l'une et l'autre pour en former une seule pièce, en sorte qu'elles soient unies dans ta main. |
18 Als dan uw volksgenoten tegen u zeggen: Wilt u ons niet vertellen wat deze dingen voor u betekenen? |
18 En wanneer uw volksgenoten tot u zeggen: Wilt gij ons niet meedelen, wat gij daarmede bedoelt? zeg dan tot hen: |
18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? |
18 Et lorsque les enfants de ton peuple te diront: Ne nous expliqueras-tu pas ce que cela signifie? |
19 Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het stuk hout van Jozef nemen, dat zich in de hand van Efraïm bevindt, en van de stammen van Israël, zijn metgezellen, en Ik zal het bij het stuk hout van Juda voegen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden. |
19 Zo spreekt de Heere God: Ik neem het stuk hout van Jozef, dat in Efraims hand is, met de staven van Israel, zijn bondgenoten, leg ze op het hout van Juda en maak ze tot een stuk hout, zodat zij een zijn in de hand van Juda. |
19 Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef (dat aan Efraim toebehoort) en van de stammen Israels die daarbij behoren en Ik voeg het bij het stuk van Juda en maak ze tot een stuk hout, zodat zij een zijn in mijn hand. |
19 réponds-leur: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, je prendrai le bois de Joseph qui est dans la main d'Ephraïm, et les tribus d'Israël qui lui sont associées; je les joindrai au bois de Juda, et j'en formerai un seul bois, en sorte qu'ils ne soient qu'un dans ma main. |
20 Die stukken hout, die u beschreven hebt, moeten voor hun ogen in uw hand zijn. |
20 Terwijl gij dan de stukken hout waarop gij geschreven hebt voor hun ogen in de hand houdt, |
20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun ogen in uw hand zijn, |
20 Les bois sur lesquels tu écriras seront dans ta main, sous leurs yeux. |
21 En spreek tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik ga de Israëlieten nemen uit de heidenvolken waarheen zij gegaan zijn. Ik zal hen van rondom bijeenbrengen en hen naar hun land brengen. |
21 moet gij tot hen zeggen: Zo spreekt de Heere God: Ik haal de Israelieten uit de natien waaronder zij zich begeven hebben, herzamel hen van alle kanten en breng hen op hun grond. |
21 Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik haal de Israelieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. |
21 Et tu leur diras: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, je prendrai les enfants d'Israël du milieu des nations où ils sont allés, je les rassemblerai de toutes parts, et je les ramènerai dans leur pays. |
22 Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één Koning als koning hebben. Zij zullen niet langer als twee volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn. |
22 Dan maak ik hen tot een volk in mijn land, op Israels bergen, en zullen zij allen een koning hebben: zij zullen niet meer twee volken wezen en zich niet meer in twee koninkrijken splitsen. |
22 En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israels, en een koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. |
22 Je ferai d'eux une seule nation dans le pays, dans les montagnes d'Israël; ils auront tous un même roi, ils ne formeront plus deux nations, et ne seront plus divisés en deux royaumes. |
23 Dan zullen zij zich niet meer verontreinigen met hun stinkgoden en met hun afschuwelijke afgoden en met al hun overtredingen. Ik zal hen verlossen in al hun woongebieden, waar zij gezondigd hebben, en Ik zal hen reinigen. Dan zullen zij een volk voor Mij zijn en Ík zal een God voor hen zijn. |
23 Dan zullen zij zich niet meer verontreinigen aan hun schandgoden en gruwelen, aan geen hunner overtredingen; ik zal hen redden uit al hun afdwalingen, waarin zij gezondigd hebben, en hen reinigen. Zo zuilen zij mij ten volk en zal ik hun ten God zijn. |
23 Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn. |
23 Ils ne se souilleront plus par leurs idoles, par leurs abominations, et par toutes leurs transgressions; je les retirerai de tous les lieux qu'ils ont habités et où ils ont péché, et je les purifierai; ils seront mon peuple, et je serai leur Dieu. |
24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn. Voor hen allen zal er één Herder zijn. Zij zullen in Mijn bepalingen wandelen en Mijn verordeningen in acht nemen en die houden. |
24 Mijn dienaar David zal koning over hen zijn, een herder zullen zij allen hebben, en zij zullen in mijn verordeningen wandelen, mijn inzettingen onderhouden en die volbrengen. |
24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; een herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. |
24 Mon serviteur David sera leur roi, et ils auront tous un seul pasteur. Ils suivront mes ordonnances, ils observeront mes lois et les mettront en pratique. |
25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. |
25 Zij zullen wonen in het land dat ik aan mijn dienaar Jakob gegeven heb, hetzelfde waarin hun vaderen gewoond hebben; zijzelf, hun kinderen en hun kindskinderen zullen daarin voor altijd wonen, terwijl mijn dienaar David voor altijd vorst over hen zijn zal. |
25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn. |
25 Ils habiteront le pays que j'ai donné à mon serviteur Jacob, et qu'ont habité vos pères; ils y habiteront, eux, leurs enfants, et les enfants de leurs enfants, à perpétuité; et mon serviteur David sera leur prince pour toujours. |
26 Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun een plaats geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. |
26 En ik zal met hen een verbond van vrede sluiten; een eeuwig verbond met hen zal het zijn: ik zal voor altijd mijn heiligdom in hun midden plaatsen, |
26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. |
26 Je traiterai avec eux une alliance de paix, et il y aura une alliance éternelle avec eux; je les établirai, je les multiplierai, et je placerai mon sanctuaire au milieu d'eux pour toujours. |
27 Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn. |
27 en mijn woning zal bij hen zijn; ik zal hun ten God, en zij zullen mij ten volk wezen. |
27 Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
27 Ma demeure sera parmi eux; je serai leur Dieu, et ils seront mon peuple. |
28 Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heiligt, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden zal zijn. |
28 En de natien zullen weten dat ik, de Heer, Israel heilig, doordat mijn heiligdom voor altijd in zijn midden is. |
28 En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israel heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. |
28 Et les nations sauront que je suis l'Eternel, qui sanctifie Israël, lorsque mon sanctuaire sera pour toujours au milieu d'eux. |