Ezechiël 38
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 1 Het woord des Heren kwam tot mij: 1 De HEER richtte zich tot mij:
2 Mensenkind, richt uw blik op Gog, het land van Magog, de oppervorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem. 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 2 ‘Mensenkind, richt je blik op Gog, de oppervorst van Mesech en Tubal, in het land Magog, en profeteer tegen hem.
3 Zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, Gog, oppervorst van Mesech en Tubal! 3 En zeg: zo zegt de Here Here: zie, ik zal u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 3 Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Gog, oppervorst van Mesech en Tubal, Ik keer me tegen je!
4 Ik zal u omkeren, Ik zal haken in uw kaken slaan en Ik zal u doen uittrekken: u, met heel uw leger, paarden en ruiters, allen uitmuntend gekleed, een grote strijdmacht met grote en kleine schilden, die allen het zwaard hanteren. 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 4 Ik kom je halen, Ik sla haken door je kaak en laat je wegtrekken met heel je leger, al die paarden en schitterend geklede ruiters, met heel die menigte zwaardvechters, bewapend met kleine en grote schilden;
5 Bij hen zijn Perzen, Cusjieten en Puteeërs, allen met schild en helm, 5 Ook Perzen, Ethiopiers en Puteeers, allen met schild en helm; 5 en dan nog de soldaten uit Perzië, Nubië en Libië, met hun schilden en helmen,
6 Gomer met al zijn troepen, Beth-Togarma, in het uiterste noorden, met al zijn troepen, vele volken met u. 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden; vele volken met u. 6 en Gomer met al zijn troepen, Bet-Togarma uit het uiterste noorden met al zijn troepen: heel veel volken zijn het!
7 Wees bereid en maak u gereed, u en uw hele strijdmacht, die bij u bijeengekomen is. Wees een wachter voor hen. 7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. 7 Bereid je voor, maak je gereed om die hele menigte die zich bij je heeft aangesloten aan te voeren.
8 Na vele dagen zult u gestraft worden. Aan het einde van de jaren zult u komen in een land dat hersteld is van het zwaard, bijeengebracht uit vele volken op de bergen van Israël, die tot een blijvende verwoesting waren geworden. Als zij uitgeleid zijn uit de volken, zullen zij allen onbezorgd wonen. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, [een] [volk] dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israels die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 8 Over lange tijd, in de verre toekomst, zul je bevel krijgen om op te trekken tegen een land dat zich nog maar net van de oorlog hersteld heeft, tegen een volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël, die lange tijd verlaten zijn geweest. Weggehaald bij die volken leeft het daar nu zonder zorgen.
9 U zult oprukken, u zult komen als een verwoesting; u zult als een wolk zijn en het land bedekken, u en al uw troepen en vele volken met u. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 9 Met je troepen en al je bondgenoten zul je optrekken als een stormwind, als een wolk die het land overdekt.
10 Zo zegt de Heere HEERE: Op die dag zal het gebeuren dat er overleggingen in uw hart zullen opkomen en dat u een kwaad plan beramen zult. 10 Zo zegt de Here Here: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, - 10 Dit zegt God, de HEER: Op die dag zul je boze plannen uitdenken.
11 U zult zeggen: Ik zal optrekken tegen een niet ommuurd land, komen bij mensen die rustig en onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben, 11 Gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten, 11 Je denkt: Dat land van niet-ommuurde steden zal ik aanvallen; ik zal optrekken tegen die argeloze mensen die zo onbezorgd leven in hun steden zonder muren en vergrendelbare poorten.
12 om roof te plegen, om buit te roven, om u tegen de nu bewoonde puinhopen te keren en tegen een volk dat uit de heidenvolken verzameld is, dat vee en bezit verworven heeft, dat in het midden van het land woont. 12 Om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. 12 Je gaat erheen om te plunderen, te roven en buit binnen te halen, om de puinhopen die weer bewoond worden aan te vallen. Daar woont een volk dat uit vele volken bijeen is gekomen, dat vee en bezit verworven heeft en nu de navel van de wereld bewoont.
13 Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen? 13 Seba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken? 13 De mensen uit Seba en Dedan, de handelaars en heersers uit Tarsis zullen tegen je zeggen: ‘Ben je gekomen om te plunderen en te roven? Heb je die hele menigte bijeengebracht om buit binnen te halen? Om goud en zilver weg te graaien, om vee en goederen mee te nemen, om alles te plunderen en te roven?’”
14 Profeteer daarom, mensenkind, en zeg tegen Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult u het op die dag, wanneer Mijn volk Israël onbezorgd woont, niet te weten komen? 14 Daarom, profeteer, mensenkind, en zeg tot Gog: Zo zegt de Here Here: zult gij het niet gewaarworden, te dien dage als mijn volk Israel in gerustheid woont? 14 Profeteer daarom, mensenkind, zeg tegen Gog: “Dit zegt God, de HEER: Wanneer mijn volk Israël een onbezorgd bestaan leidt, zal dat jou bekend worden.
15 U zult uit uw woonplaats komen, uit het uiterste noorden, u en vele volken met u, allen ruiters, een grote menigte en een talrijk leger. 15 Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en een talrijk leger, 15 Dan komen jij en je vele bondgenoten uit je woonplaats in het uiterste noorden, al die mannen te paard, die grote menigte, dat talrijke leger.
16 U zult als een wolk optrekken tegen Mijn volk Israël om het land te bedekken. Het zal gebeuren in later tijd. Dan zal Ik u over Mijn land doen komen, zodat de heidenvolken Mij kennen, wanneer Ik door u, Gog, voor hun ogen geheiligd word. 16 En gij zult optrekken tegen mijn volk Israel als een wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal. 16 Als een wolk die het land overdekt zul je tegen mijn volk Israël optrekken. Eens zal Ik je naar mijn land brengen, en als Ik alle volken door jou, Gog, laat zien dat Ik heilig ben, zullen ze beseffen wie Ik ben.
17 Zo zegt de Heere HEERE: Bent u het over wie Ik in vroeger tijd gesproken heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die tijd geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u over hen zou brengen? 17 Zo zegt de Here Here: Zijt gij het, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst van mijn knechten, de profeten van Israel, welke in die dagen jarenlang geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken? 17 Dit zegt God, de HEER: Ben jij de man van wie Ik in het verleden, jarenlang, bij monde van de profeten van Israël, mijn dienaren, gezegd heb dat Ik hem zou sturen om de Israëlieten aan te vallen?
18 Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen. 18 Maar te dien dage, wanneer Gog komt in het land van Israel, luidt het woord van de Here Here, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, 18 Op de dag dat Gog het land van Israël aanvalt – spreekt God, de HEER  – zal mijn woede oplaaien.
19 Want in Mijn na-ijver, in het vuur van Mijn verbolgenheid, heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen! 19 En in mijn naijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken: Waarlijk, te dien dage zal een zware aardbeving het land van Israel teisteren. 19 In mijn hartstocht, in het vuur van mijn toorn zeg Ik: Op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen.
20 De vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren van het veld, al de kruipende dieren die op de aardbodem kruipen, en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen voor Mijn aangezicht beven. De bergen zullen omvergehaald worden, de bergwanden zullen instorten en alle muren zullen op de grond neervallen. 20 Ja, beven zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des velds en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en alle mensen die op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke muur zal ter aarde storten. 20 De vissen in de zee, de vogels aan de hemel, de dieren van het veld, alles wat op de aardbodem rondkruipt en alle mensen op aarde zullen voor Mij beven. Bergen zullen wegzinken, bergwanden neerstorten, stadsmuren in puin vallen.
21 Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn. 21 Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here Here; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. 21 Op al mijn bergen zal Ik het zwaard tegen Gog oproepen – spreekt God, de HEER  – en zijn mannen zullen elkaar met hun zwaard bestrijden.
22 Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn. 22 Ik zal met hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn; 22 Ik zal Gog straffen met de pest en de dood, Ik laat slagregens, hagelstenen, zwavel en vuur neerkomen op hem, op zijn troepen en al zijn bondgenoten.
23 Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. 23 Ik zal Mij groot en heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben. 23 Ik zal mijn grootheid en mijn heiligheid tonen en mij aan vele volken bekendmaken. Dan zullen ze beseffen dat Ik de HEER ben.”