|
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: |
1 Het woord des Heren kwam tot mij: |
1 La parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
2 Mensenkind, richt uw blik op Gog, het land van Magog, de oppervorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem. |
2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, |
2 Fils de l'homme, tourne ta face vers Gog, au pays de Magog, Vers le prince de Rosch, de Méschec et de Tubal, Et prophétise contre lui! |
3 Zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, Gog, oppervorst van Mesech en Tubal! |
3 En zeg: zo zegt de Here Here: zie, ik zal u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! |
3 Tu diras: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, j'en veux à toi, Gog, Prince de Rosch, de Méschec et de Tubal! |
4 Ik zal u omkeren, Ik zal haken in uw kaken slaan en Ik zal u doen uittrekken: u, met heel uw leger, paarden en ruiters, allen uitmuntend gekleed, een grote strijdmacht met grote en kleine schilden, die allen het zwaard hanteren. |
4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; |
4 Je t'entraînerai, et je mettrai une boucle à tes mâchoires; Je te ferai sortir, toi et toute ton armée, Chevaux et cavaliers, Tous vêtus magnifiquement, Troupe nombreuse portant le grand et le petit bouclier, Tous maniant l'épée; |
5 Bij hen zijn Perzen, Cusjieten en Puteeërs, allen met schild en helm, |
5 Ook Perzen, Ethiopiers en Puteeers, allen met schild en helm; |
5 Et avec eux ceux de Perse, d'Ethiopie et de Puth, Tous portant le bouclier et le casque; |
6 Gomer met al zijn troepen, Beth-Togarma, in het uiterste noorden, met al zijn troepen, vele volken met u. |
6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden; vele volken met u. |
6 Gomer et toutes ses troupes, La maison de Togarma, A l'extrémité du septentrion, Et toutes ses troupes, Peuples nombreux qui sont avec toi. |
7 Wees bereid en maak u gereed, u en uw hele strijdmacht, die bij u bijeengekomen is. Wees een wachter voor hen. |
7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. |
7 Prépare-toi, tiens-toi prêt, Toi, et toute ta multitude assemblée autour de toi! Sois leur chef! |
8 Na vele dagen zult u gestraft worden. Aan het einde van de jaren zult u komen in een land dat hersteld is van het zwaard, bijeengebracht uit vele volken op de bergen van Israël, die tot een blijvende verwoesting waren geworden. Als zij uitgeleid zijn uit de volken, zullen zij allen onbezorgd wonen. |
8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, [een] [volk] dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israels die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. |
8 Après bien des jours, tu seras à leur tête; Dans la suite des années, tu marcheras contre le pays Dont les habitants, échappés à l'épée, Auront été rassemblés d'entre plusieurs peuples Sur les montagnes d'Israël longtemps désertes; Retirés du milieu des peuples, Ils seront tous en sécurité dans leurs demeures. |
9 U zult oprukken, u zult komen als een verwoesting; u zult als een wolk zijn en het land bedekken, u en al uw troepen en vele volken met u. |
9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. |
9 Tu monteras, tu t'avanceras comme une tempête, Tu seras comme une nuée qui va couvrir le pays, Toi et toutes tes troupes, et les nombreux peuples avec toi. |
10 Zo zegt de Heere HEERE: Op die dag zal het gebeuren dat er overleggingen in uw hart zullen opkomen en dat u een kwaad plan beramen zult. |
10 Zo zegt de Here Here: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, - |
10 Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: En ce jour-là, des pensées s'élèveront dans ton coeur, Et tu formeras de mauvais desseins. |
11 U zult zeggen: Ik zal optrekken tegen een niet ommuurd land, komen bij mensen die rustig en onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben, |
11 Gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten, |
11 Tu diras: Je monterai contre un pays ouvert, Je fondrai sur des hommes tranquilles, En sécurité dans leurs demeures, Tous dans des habitations sans murailles, Et n'ayant ni verrous ni portes; |
12 om roof te plegen, om buit te roven, om u tegen de nu bewoonde puinhopen te keren en tegen een volk dat uit de heidenvolken verzameld is, dat vee en bezit verworven heeft, dat in het midden van het land woont. |
12 Om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. |
12 J'irai faire du butin et me livrer au pillage, Porter la main sur des ruines maintenant habitées, Sur un peuple recueilli du milieu des nations, Ayant des troupeaux et des propriétés, Et occupant les lieux élevés du pays. |
13 Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen? |
13 Seba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken? |
13 Séba et Dedan, les marchands de Tarsis, Et tous leurs lionceaux, te diront: Viens-tu pour faire du butin? Est-ce pour piller que tu as rassemblé ta multitude, Pour emporter de l'argent et de l'or, Pour prendre des troupeaux et des biens, Pour faire un grand butin? |
14 Profeteer daarom, mensenkind, en zeg tegen Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult u het op die dag, wanneer Mijn volk Israël onbezorgd woont, niet te weten komen? |
14 Daarom, profeteer, mensenkind, en zeg tot Gog: Zo zegt de Here Here: zult gij het niet gewaarworden, te dien dage als mijn volk Israel in gerustheid woont? |
14 C'est pourquoi prophétise, fils de l'homme, et dis à Gog: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Oui, le jour où mon peuple d'Israël vivra en sécurité, Tu le sauras. |
15 U zult uit uw woonplaats komen, uit het uiterste noorden, u en vele volken met u, allen ruiters, een grote menigte en een talrijk leger. |
15 Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en een talrijk leger, |
15 Alors tu partiras de ton pays, des extrémités du septentrion, Toi et de nombreux peuples avec toi, Tous montés sur des chevaux, Une grande multitude, une armée puissante. |
16 U zult als een wolk optrekken tegen Mijn volk Israël om het land te bedekken. Het zal gebeuren in later tijd. Dan zal Ik u over Mijn land doen komen, zodat de heidenvolken Mij kennen, wanneer Ik door u, Gog, voor hun ogen geheiligd word. |
16 En gij zult optrekken tegen mijn volk Israel als een wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal. |
16 Tu t'avanceras contre mon peuple d'Israël, Comme une nuée qui va couvrir le pays. Dans la suite des jours, je te ferai marcher contre mon pays, Afin que les nations me connaissent, Quand je serai sanctifié par toi sous leurs yeux, ô Gog! |
17 Zo zegt de Heere HEERE: Bent u het over wie Ik in vroeger tijd gesproken heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die tijd geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u over hen zou brengen? |
17 Zo zegt de Here Here: Zijt gij het, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst van mijn knechten, de profeten van Israel, welke in die dagen jarenlang geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken? |
17 Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Est-ce toi de qui j'ai parlé jadis Par mes serviteurs les prophètes d'Israël, Qui ont prophétisé alors, pendant des années, Que je t'amènerais contre eux? |
18 Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen. |
18 Maar te dien dage, wanneer Gog komt in het land van Israel, luidt het woord van de Here Here, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, |
18 En ce jour-là, le jour où Gog marchera contre la terre d'Israël, Dit le Seigneur, l'Eternel, La fureur me montera dans les narines. |
19 Want in Mijn na-ijver, in het vuur van Mijn verbolgenheid, heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen! |
19 En in mijn naijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken: Waarlijk, te dien dage zal een zware aardbeving het land van Israel teisteren. |
19 Je le déclare, dans ma jalousie et dans le feu de ma colère, En ce jour-là, il y aura un grand tumulte Dans le pays d'Israël. |
20 De vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren van het veld, al de kruipende dieren die op de aardbodem kruipen, en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen voor Mijn aangezicht beven. De bergen zullen omvergehaald worden, de bergwanden zullen instorten en alle muren zullen op de grond neervallen. |
20 Ja, beven zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des velds en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en alle mensen die op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke muur zal ter aarde storten. |
20 Les poissons de la mer et les oiseaux du ciel trembleront devant moi, Et les bêtes des champs et tous les reptiles qui rampent sur la terre, Et tous les hommes qui sont à la surface de la terre; Les montagnes seront renversées, Les parois des rochers s'écrouleront, Et toutes les murailles tomberont par terre. |
21 Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn. |
21 Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here Here; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. |
21 J'appellerai l'épée contre lui sur toutes mes montagnes, Dit le Seigneur, l'Eternel; L'épée de chacun se tournera contre son frère. |
22 Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn. |
22 Ik zal met hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn; |
22 J'exercerai mes jugements contre lui par la peste et par le sang, Par une pluie violente et par des pierres de grêle; Je ferai pleuvoir le feu et le soufre sur lui et sur ses troupes, Et sur les peuples nombreux qui seront avec lui. |
23 Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. |
23 Ik zal Mij groot en heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben. |
23 Je manifesterai ma grandeur et ma sainteté, Je me ferai connaître aux yeux de la multitude des nations, Et elles sauront que je suis l'Eternel. |