|
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: |
1 Het woord des Heren kwam tot mij: |
1 La parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
2 Mensenkind, er waren twee vrouwen, dochters van één moeder. |
2 Mensenkind, er waren eens twee vrouwen, dochters van een moeder. |
2 Fils de l'homme, il y avait deux femmes, Filles d'une même mère. |
3 Zij bedreven hoererij in Egypte; in hun jeugd bedreven zij al hoererij. Daar werden zij in hun borsten geknepen, daar werden hun maagdelijke tepels betast. |
3 Zij pleegden ontucht in Egypte; in haar jeugd pleegden zij ontucht; daar werd haar boezem betast en streelde men haar maagdelijke borsten. |
3 Elles se sont prostituées en Egypte, Elles se sont prostituées dans leur jeunesse; Là leurs mamelles ont été pressées, Là leur sein virginal a été touché. |
4 Hun namen waren Ohola, de oudste, en Oholiba, haar zuster. Zij werden Mij tot vrouw en zij baarden zonen en dochters. Dit waren hun namen: Samaria is Ohola en Jeruzalem Oholiba. |
4 De naam van de oudste was Ohola en die van haar zuster Oholiba. Zij werden de mijne en baarden zonen en dochters. Wat haar namen betreft, Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem. |
4 L'aînée s'appelait Ohola, Et sa soeur Oholiba; Elles étaient à moi, Et elles ont enfanté des fils et des filles. Ohola, c'est Samarie; Oholiba, c'est Jérusalem. |
5 Ohola bedreef hoererij, hoewel zij Mij toebehoorde: zij werd verliefd op haar minnaars, op de Assyriërs, vertrouwelingen, |
5 En Ohola pleegde overspel terwijl zij mijn vrouw was; zij hunkerde naar haar minnaars, naar Assur: |
5 Ohola me fut infidèle; Elle s'enflamma pour ses amants, Les Assyriens ses voisins, |
6 gekleed in blauwpurper, landvoogden en machthebbers, allen begerenswaardige jongemannen, ruiters, die op paarden reden. |
6 Hovelingen, bekleed met blauwpurper, landvoogden en stadhouders, hoofd voor hoofd begeerlijke jonge mannen, ruiters te paard. |
6 Vêtus d'étoffes teintes en bleu, Gouverneurs et chefs, Tous jeunes et charmants, Cavaliers montés sur des chevaux. |
7 Zij richtte haar hoererijen op hen: op heel die keur van Assyriërs. Zij verontreinigde zich met allen op wie zij verliefd was geworden, met al hun stinkgoden. |
7 En zij bedreef haar ontucht met hen allen, de keur van Assurs zonen; met allen, naar wie zij hunkerde, met al hun afgoden, verontreinigde zij zich. |
7 Elle s'est prostituée à eux, A toute l'élite des enfants de l'Assyrie; Elle s'est souillée avec tous ceux pour lesquels elle s'était enflammée, Elle s'est souillée avec toutes leurs idoles. |
8 Ook gaf zij haar hoererijen met de Egyptenaren niet op. Zij hadden immers in haar jeugd met haar geslapen, zij hadden haar maagdelijke tepels betast en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. |
8 Daarbij heeft zij de ontucht uit haar Egyptische tijd niet opgegeven, want in haar jeugd heeft men haar beslapen, haar maagdelijke borsten gestreeld en ontucht over haar uitgestort. |
8 Elle n'a pas renoncé à ses prostitutions d'Egypte: Car ils avaient couché avec elle dans sa jeunesse, Ils avaient touché son sein virginal, Et ils avaient répandu sur elle leurs prostitutions. |
9 Daarom gaf Ik haar in de hand van haar minnaars, in de hand van de Assyriërs, op wie zij verliefd was geworden. |
9 Daarom heb Ik haar overgegeven in de macht van haar minnaars, in de macht van Assurs zonen, naar wie zij gehunkerd had. |
9 C'est pourquoi je l'ai livrée entre les mains de ses amants, Entre les mains des enfants de l'Assyrie, Pour lesquels elle s'était enflammée. |
10 Die hebben haar schaamte ontbloot, haar zonen en haar dochters weggenomen en haarzelf gedood met het zwaard. Zij kreeg bij de vrouwen een slechte naam, nadat men gerichten over haar had voltrokken. |
10 Dezen hebben haar schaamte ontbloot, haar zonen en dochters weggenomen en haar zelf met het zwaard gedood. Zo is zij tot een spreekwoord geworden onder de vrouwen, want gerichten waren aan haar voltrokken. |
10 Ils ont découvert sa nudité, Ils ont pris ses fils et ses filles, Ils l'ont fait périr elle-même avec l'épée; Elle a été en renom parmi les femmes, Après les jugements exercés sur elle. |
11 Hoewel haar zuster Oholiba dit zag, gedroeg zij zich in haar hartstocht nog verderfelijker dan zij en overtrof zij met haar hoererijen de hoererijen van haar zuster. |
11 Hoewel haar zuster Oholiba dit zag, ontbrandde zij toch in nog feller hartstocht dan haar zuster en pleegde nog erger ontucht dan zij. |
11 Sa soeur Oholiba vit cela, Et fut plus déréglée qu'elle dans sa passion; Ses prostitutions dépassèrent celles de sa soeur. |
12 Zij werd verliefd op de Assyriërs, landvoogden en machthebbers, vertrouwelingen, uitmuntend gekleed, ruiters, die op paarden reden, allen begerenswaardige jongemannen. |
12 Naar Assurs zonen hunkerde zij: landvoogden en stadhouders, hovelingen, sierlijk uitgedost, ruiters te paard, begeerlijke jonge mannen, hoofd voor hoofd. |
12 Elle s'enflamma pour les enfants de l'Assyrie, Gouverneurs et chefs, ses voisins, Vêtus magnifiquement, Cavaliers montés sur des chevaux, Tous jeunes et charmants. |
13 Ik zag hoe zij zich verontreinigd had; zij beiden gingen één en dezelfde weg. |
13 En Ik zag, dat zij zich verontreinigde; beiden gingen dezelfde weg. |
13 Je vis qu'elle s'était souillée, Que l'une et l'autre avaient suivi la même voie. |
14 Ja, zij ging nog verder met haar hoererijen: toen zij in de muur ingegrifte mannen zag, afbeeldingen van Chaldeeën, getekend in rode kleuren, |
14 Ja, zij pleegde nog meer ontucht; immers, zij zag mannen op de muur getekend, afbeeldingen van Chaldeeen, met menie getekend, |
14 Elle alla même plus loin dans ses prostitutions. Elle aperçut contre les murailles des peintures d'hommes, Des images de Chaldéens peints en couleur rouge, |
15 die een gordel om hun middel droegen, met een overhangende tulband om hun hoofd, die er allen uitzagen als officieren, die leken op Babyloniërs uit Chaldea, hun geboorteland, |
15 Aan de heupen met een gordel omgord, met een overhangende tulband op het hoofd; allen er uitziende als ridders, gelijkend op mensen uit Babel der Chaldeeen, hun geboorteland. |
15 Avec des ceintures autour des reins, Avec des turbans de couleurs variées flottant sur la tête, Tous ayant l'apparence de chefs, Et figurant des enfants de Babylone, De la Chaldée, leur patrie; |
16 werd zij op hen verliefd, zodra zij hen met eigen ogen zag, en zij stuurde gezanten naar hen toe, naar Chaldea. |
16 Zodra zij hen zag, hunkerde zij naar hen, en zond boden tot hen naar Chaldea. |
16 Elle s'enflamma pour eux, au premier regard, Et leur envoya des messagers en Chaldée. |
17 De Babyloniërs kwamen bij haar om het liefdesbed met haar te delen, en zij verontreinigden haar met hun hoererij. Nadat zij zich echter met hen verontreinigd had, rukte haar ziel zich van hen los. |
17 En er kwamen Babyloniers tot haar om liefdesgemeenschap met haar te hebben; zij onteerden haar met hun ontucht, en toen zij door hen onteerd was, keerde zij zich van hen af. |
17 Et les enfants de Babylone se rendirent auprès d'elle, Pour partager le lit des amours, Et ils la souillèrent par leurs prostitutions. Elle s'est souillée avec eux, Puis son coeur s'est détaché d'eux. |
18 Toen zij openlijk haar hoererijen pleegde en haar schaamte ontblootte, rukte Mijn ziel zich van haar los, zoals Mijn ziel zich losgerukt had van haar zuster. |
18 Openlijk pleegde zij haar ontucht; zij ontblootte haar schaamte, zodat Ik een afkeer van haar kreeg, zoals Ik een afkeer van haar zuster gekregen had. |
18 Elle a mis à nu son impudicité, Elle a découvert sa nudité; Et mon coeur s'est détaché d'elle, Comme mon coeur s'était détaché de sa soeur. |
19 Zij vermeerderde haar hoererijen door te denken aan de dagen van haar jeugd, toen zij in het land Egypte hoererij bedreef. |
19 Ja, zij pleegde nog meer ontucht, gedachtig aan de dagen van haar jeugd, toen zij ontucht pleegde in het land Egypte. |
19 Elle a multiplié ses prostitutions, En pensant aux jours de sa jeunesse, Lorsqu'elle se prostituait au pays d'Egypte. |
20 Zij werd verliefd op die wellustelingen, van wie het vlees is als het vlees van ezels en van wie de drift is als de drift van hengsten. |
20 Zij hunkerde naar haar minnaars, die zinnelijk waren als ezels en onstuimig in hun drift als paarden. |
20 Elle s'est enflammée pour des impudiques, Dont la chair était comme celle des ânes, Et l'approche comme celle des chevaux. |
21 Zo verlangde u sterk terug naar het schandelijk gedrag van uw jeugd, toen die van Egypte uw tepels betastten vanwege uw jeugdige borsten. |
21 Ja, gij hebt naar de ontucht van uw jeugd gezocht, toen de Egyptenaren uw boezem streelden ter wille van uw jonge borsten. |
21 Tu t'es souvenue des crimes de ta jeunesse, Lorsque les Egyptiens pressaient tes mamelles, A cause de ton sein virginal. |
22 Daarom, Oholiba, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zet uw minnaars tegen u op, van wie uw ziel zich heeft losgerukt. Ik laat hen van rondom over u komen: |
22 Daarom, Oholiba, zo zegt de Here Here: Zie, Ik zet de minnaars tegen u op, van wie gij u afgekeerd hebt; van alle kanten zal Ik hen tegen u doen optrekken: |
22 C'est pourquoi, Oholiba, ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, j'excite contre toi tes amants, Ceux dont ton coeur s'est détaché, Et je les amène de toutes parts contre toi; |
23 Babyloniërs en alle Chaldeeën, Pekod, Soa en Koa, met hen alle Assyriërs; begerenswaardige jongemannen, allen landvoogden en machthebbers, officieren en mannen van naam, die allen op paarden rijden. |
23 Babyloniers en alle Chaldeeen, Pekod, Soa en Koa, met hen alle Assyriers: begeerlijke jonge mannen, hoofd voor hoofd landvoogden en stadhouders, ridders en aanzienlijken, allen te paard. |
23 Les enfants de Babylone et tous les Chaldéens, Nobles, princes et seigneurs, Et tous les enfants de l'Assyrie avec eux, Jeunes et charmants, Tous gouverneurs et chefs, Chefs illustres, Tous montés sur des chevaux. |
24 Zij zullen over u komen met een leger van strijdwagens en andere voertuigen en een menigte volken, grote en kleine schilden en helmen. Van alle kanten zullen zij zich tegen u opstellen. Dan zal Ik hun het strafgericht in handen geven en zij zullen u oordelen overeenkomstig hun eigen bepalingen. |
24 Zij zullen tegen u optrekken met tal van wagens en voertuigen en met een menigte van volken; grote en kleine schilden en helmen zullen zij van alle kanten tegen u aanvoeren. Dan zal Ik hun de rechtszaak voorleggen, en zij zullen u richten volgens hun gebruiken. |
24 Ils marchent contre toi avec des armes, des chars et des roues, Et une multitude de peuples; Avec le grand bouclier et le petit bouclier, avec les casques, Ils s'avancent de toutes parts contre toi. Je leur remets le jugement, Et ils te jugeront selon leurs lois. |
25 Ik zal u Mijn na-ijver doen voelen, zodat zij u met woede zullen behandelen. Uw neus en oren zullen zij verwijderen, en wat van u overblijft, zal vallen door het zwaard. Uw zonen en uw dochters zullen zij meenemen, en wat van u overblijft, zal door het vuur worden verteerd. |
25 Ik zal u mijn naijver doen voelen, en zij zullen grimmig met u afrekenen; neus en oren zullen zij u afsnijden, en wat van u overblijft, zal door het zwaard vallen. Zij zullen uw zonen en dochters wegnemen en wat van u overblijft, zal door het vuur worden verteerd. |
25 Je répands ma colère sur toi, Et ils te traiteront avec fureur. Ils te couperont le nez et les oreilles, Et ce qui reste de toi tombera par l'épée; Ils prendront tes fils et tes filles, Et ce qui reste de toi sera dévoré par le feu. |
26 Zij zullen u ook uw kleren uittrekken en uw sieraden meenemen. |
26 Zij zullen u uw klederen uittrekken en uw sieraden ontnemen. |
26 Ils te dépouilleront de tes vêtements, Et ils enlèveront les ornements dont tu te pares. |
27 Dan zal Ik uw schandelijk gedrag bij u doen ophouden, en uw hoererij uit het land Egypte. U zult uw ogen niet meer naar hen opslaan en niet meer denken aan Egypte. |
27 Dan zal Ik een eind maken aan uw ontucht en aan uw hoererij uit het land Egypte, zodat gij uw ogen naar hen niet meer zult opslaan en aan Egypte niet meer zult denken. |
27 Je mettrai fin à tes crimes Et à tes prostitutions du pays d'Egypte; Tu ne porteras plus tes regards vers eux, Tu ne penseras plus à l'Egypte. |
28 Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik geef u over in de hand van hen die u haat, in de hand van hen van wie uw ziel zich heeft losgerukt. |
28 Want zo zegt de Here Here: Zie, Ik geef u over in de macht van hen die gij haat, in de macht van hen van wie gij u afgekeerd hebt. |
28 Car ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, je te livre entre les mains de ceux que tu hais, Entre les mains de ceux dont ton coeur s'est détaché. |
29 Zij zullen u met haat behandelen, alles wat u hebt vergaard, meenemen en u naakt en bloot achterlaten, zodat uw hoerenschaamte ontbloot wordt, uw schandelijk gedrag en uw hoererijen. |
29 Zij zullen u met haat bejegenen, al wat gij bezit wegnemen en u naakt en bloot achterlaten; uw ontuchtige schaamte zal ontbloot worden. Uw ontucht en uw hoererij. |
29 Ils te traiteront avec haine; Ils enlèveront toutes tes richesses, Et te laisseront nue, entièrement nue; La honte de tes impudicités sera découverte, De tes crimes et de tes prostitutions. |
30 Deze dingen zal men u aandoen, omdat u de heidenvolken in hoererij achteraangegaan bent, omdat u zich met hun stinkgoden hebt verontreinigd. |
30 Dat zal men u aandoen wegens uw overspel met de volken, omdat gij u verontreinigd hebt met hun afgoden. |
30 Ces choses t'arriveront, Parce que tu t'es prostituée aux nations, Parce que tu t'es souillée par leurs idoles. |
31 U bent in de weg van uw zuster gegaan en daarom zal Ik haar beker in uw hand geven. |
31 Gij hebt de weg van uw zuster bewandeld; daarom zal Ik u haar beker in de hand geven. |
31 Tu as marché dans la voie de ta soeur, Et je mets sa coupe dans ta main. |
32 Zo zegt de Heere HEERE: De beker van uw zuster zult u drinken, die diepe, wijde beker – u zult belachelijk en bespottelijk worden – die beker kan veel bevatten! |
32 Zo zegt de Here Here: De beker van uw zuster zult gij drinken, die diepe en wijde beker (tot belaching en spot zult gij zijn), boordevol. |
32 Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Tu boiras la coupe de ta soeur, Tu la boiras large et profonde; Elle te rendra un objet de risée et de moquerie; Elle contient beaucoup. |
33 U zult vol worden van dronkenschap en verdriet. De beker van uw zuster Samaria is een beker van verwoesting en woestenij. |
33 Met dronkenschap en kommer zult gij vervuld worden; een beker van huivering en ontzetting is de beker van uw zuster Samaria. |
33 Tu seras remplie d'ivresse et de douleur; C'est la coupe de désolation et de destruction, La coupe de ta soeur Samarie. |
34 U zult hem drinken, leegdrinken, hem aan scherven knagen, en uw borsten ermee openhalen, want Ík heb gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
34 Gij zult hem tot de bodem toe uitdrinken, zijn scherven stuk bijten en uw borsten openrijten; want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here. |
34 Tu la boiras, tu la videras, Tu la briseras en morceaux, Et tu te déchireras le sein. Car j'ai parlé, Dit le Seigneur, l'Eternel. |
35 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat u Mij vergeten bent en Mij achter uw rug geworpen hebt, zult u ook zelf uw schandelijk gedrag en uw hoererijen dragen! |
35 Daarom, zo zegt de Here Here, omdat gij Mij vergeten en Mij achter uw rug geworpen hebt, draag dan ook uw ontucht en uw hoererij! |
35 C'est pourquoi ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Parce que tu m'as oublié, Parce que tu m'as rejeté derrière ton dos, Porte donc aussi la peine de tes crimes et de tes prostitutions. |
36 De HEERE zei tegen mij: Mensenkind, wilt u Ohola en Oholiba berechten? Maak dan deze vrouwen hun gruweldaden bekend, |
36 En de Here zeide tot mij: Mensenkind, wilt gij Ohola en Oholiba richten? Houd haar dan haar gruwelen voor, |
36 L'Eternel me dit: Fils de l'homme, jugeras-tu Ohola et Oholiba? Déclare-leur leurs abominations! |
37 want zij hebben overspel gepleegd, er kleeft bloed aan hun handen. Met hun stinkgoden hebben zij overspel gepleegd. Zelfs hun kinderen, die zij Mij gebaard hebben, hebben zij voor hen als voedsel door het vuur laten gaan. |
37 Want zij hebben overspel bedreven en er kleeft bloed aan haar handen; met haar afgoden hebben zij overspel bedreven en zij hebben hun ook de zonen die zij Mij gebaard hadden, tot spijze gewijd. |
37 Elles se sont livrées à l'adultère, et il y a du sang à leurs mains: Elles ont commis adultère avec leurs idoles; Et les enfants qu'elles m'avaient enfantés, Elles les ont fait passer par le feu Pour qu'ils leur servent d'aliment. |
38 Bovendien hebben zij Mij dit aangedaan: zij hebben Mijn heiligdom op die dag verontreinigd en Mijn sabbatten ontheiligd. |
38 Bovendien hebben zij Mij dit aangedaan: verontreinigd hebben zij in die tijd mijn heiligdom, mijn sabbatten ontheiligd. |
38 Voici encore ce qu'elles m'ont fait: Elles ont souillé mon sanctuaire dans le même jour, Et elles ont profané mes sabbats. |
39 Toen zij hun kinderen voor hun stinkgoden geslacht hadden, kwamen zij op die dag Mijn heiligdom binnen om het te ontheiligen, en zie, dat hebben zij midden in Mijn huis gedaan. |
39 Terwijl zij hun zonen voor hun afgoden geslacht hadden, kwamen zij op diezelfde dag naar mijn heiligdom, zodat zij het ontheiligden; ja, zo deden zij in mijn huis. |
39 Elles ont immolé leurs enfants à leurs idoles, Et elles sont allées le même jour dans mon sanctuaire, Pour le profaner. C'est là ce qu'elles ont fait dans ma maison. |
40 Daar komt bij dat zij een boodschap stuurden naar mannen die van ver moesten komen – er werd een gezant naar hen gestuurd – en zie, zij kwamen. Voor hen hebt u zich gewassen, uw ogen opgemaakt en u met uw sieraden getooid. |
40 Zelfs hebben zij mannen doen komen uit een ver land; nauwelijks was hun een bode gezonden of zij kwamen, degenen, voor wie gij u gebaad, uw ogen geverfd en u met sieraden getooid hadt; |
40 Et même elles ont fait chercher des hommes venant de loin, Elles leur ont envoyé des messagers, et voici, ils sont venus. Pour eux tu t'es lavée, tu as mis du fard à tes yeux, Tu t'es parée de tes ornements; |
41 U bent op een prachtig bed gaan zitten, met daarvoor een gereedgemaakte tafel, waarop u Mijn reukwerk en Mijn olie had gezet. |
41 Gij waart gezeten op een pronkbed, en daarvoor stond de tafel toebereid, waarop gij mijn wierook en mijn olie hadt gezet. |
41 Tu t'es assise sur un lit magnifique, Devant lequel une table était dressée, Et tu as placé sur cette table mon encens et mon huile. |
42 Het geluid van een geruste menigte was erbij te horen. En zij stuurden een boodschap naar mannen uit die mensenmassa – dronkaards die uit de woestijn gebracht waren. Die deden armbanden om hun polsen en een sierlijke kroon op hun hoofd. |
42 Er was het gedruis van een zorgeloze menigte, en dronkaards uit de woestijn mengden zich onder mannen uit de heffe des volks. Zij deden armbanden aan haar armen en zetten een sierlijke kroon op haar hoofd. |
42 On entendait les cris d'une multitude joyeuse; Et parmi cette foule d'hommes On a fait venir du désert des Sabéens, Qui ont mis des bracelets aux mains des deux soeurs Et de superbes couronnes sur leurs têtes. |
43 Toen zei Ik: Overspelers bij zo'n door hoererij verouderde vrouw? Willen zij nu met háár – met die hoererijen van haar – hoererij bedrijven? |
43 Toen dacht Ik: Bedrijft die verwelkte vrouw nog overspel? Zal men zelfs met haar nog ontucht plegen? |
43 Je dis alors au sujet de celle qui a vieilli dans l'adultère: Continuera-t-elle maintenant ses prostitutions, et viendra-t-on à elle? |
44 Zij hadden gemeenschap met haar, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw die een hoer is. Zó hadden zij gemeenschap met Ohola en Oholiba, die vrouwen met dat schandelijk gedrag. |
44 Men ging naar haar als naar een hoer; zo ging men naar Ohola en Oholiba, die ontuchtige vrouwen. |
44 Et l'on est venu vers elle comme l'on va chez une prostituée; C'est ainsi qu'on est allé vers Ohola et Oholiba, Ces femmes criminelles. |
45 Maar rechtvaardige mannen, die zullen hen berechten overeenkomstig de bepaling voor overspeelsters en de bepaling voor wie bloed vergoten hebben. Zij zijn immers overspeelsters en er kleeft bloed aan hun handen! |
45 Maar rechtschapen mannen zullen haar richten volgens het recht dat toegepast wordt op vrouwen die overspel doen, en op vrouwen die bloed vergieten, want overspeelsters zijn zij en bloed kleeft er aan haar handen. |
45 Mais des hommes justes les jugeront, Comme on juge les femmes adultères, Comme on juge celles qui répandent le sang; Car elles sont adultères, et il y a du sang à leurs mains. |
46 Want zo zegt de Heere HEERE: Laat een verzamelde gemeenschap tegen hen opkomen en geef hen over tot een schrikbeeld en tot een prooi. |
46 Want zo zegt de Here Here: Doe een menigte tegen haar optrekken en geef haar over ter mishandeling en ter plundering; |
46 Car ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Je ferai monter contre elles une multitude, Et je les livrerai à la terreur et au pillage. |
47 De verzamelde gemeenschap zal hen met stenen stenigen en hen met hun zwaarden neerhouwen. Hun zonen en dochters zullen zij doden en hun huizen zullen zij met vuur verbranden. |
47 Deze menigte zal haar stenigen en haar met zwaarden in stukken houwen, haar zonen en haar dochters doden, en haar huizen met vuur verbranden. |
47 Cette multitude les lapidera, Et les abattra à coups d'épée; On tuera leurs fils et leurs filles, On brûlera leurs maisons par le feu. |
48 Zo zal Ik het schandelijk gedrag uit het land doen ophouden, zodat alle vrouwen onderwezen worden en zij niet overeenkomstig uw schandelijk gedrag zullen handelen. |
48 En Ik zal aan de ontucht in het land een eind maken; alle vrouwen zullen de waarschuwing ter harte nemen, om niet te doen naar uw ontucht. |
48 Je ferai cesser ainsi le crime dans le pays; Toutes les femmes recevront instruction, Et ne commettront pas de crime comme le vôtre. |
49 Zij zullen uw schandelijk gedrag op u doen neerkomen, zodat u de zonden van uw stinkgoden zult dragen. Dan zult u weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
49 Uw ontucht zal men over u brengen, en gij zult de zonden van uw afgoderij dragen. En gij zult weten, dat Ik de Here Here ben. |
49 On fera retomber votre crime sur vous, Et vous porterez les péchés de vos idoles. Et vous saurez que je suis le Seigneur, l'Eternel. |