|
1 Het gebeurde in het zevende jaar, in de vijfde maand, op de tiende van de maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen om de HEERE te raadplegen, en zij gingen vóór mij zitten. |
1 In het zevende jaar, in de vijfde maand, op de tiende der maand, kwamen er mannen uit de oudsten van Israel om de Here te raadplegen, en zetten zich voor mij neer. |
1 La septième année, le dixième jour du cinquième mois, quelques-uns des anciens d'Israël vinrent pour consulter l'Eternel, et s'assirent devant moi. |
2 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: |
2 Toen kwam het woord des Heren tot mij: |
2 Et la parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
3 Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israël, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Komt u om Mij te raadplegen? Zo waar Ik leef, Ik laat Mij door u niet raadplegen, spreekt de Heere HEERE. |
3 Mensenkind, spreek met de oudsten van Israel en zeg tot hen: zo zegt de Here Here: zijt gij gekomen om Mij te raadplegen? Zo waar Ik leef, Ik laat Mij door u niet raadplegen, luidt het woord van de Here Here. |
3 Fils de l'homme, parle aux anciens d'Israël, et dis-leur: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Est-ce pour me consulter que vous êtes venus? Je suis vivant! je ne me laisserai pas consulter par vous, dit le Seigneur, l'Eternel. |
4 Wilt u hen berechten, wilt u hen berechten, mensenkind? Maak hun de gruweldaden van hun vaderen bekend, |
4 Wilt gij hen oordelen, wilt gij oordelen, mensenkind? Maak hun de gruwelen van hun vaderen bekend, |
4 Veux-tu les juger, veux-tu les juger, fils de l'homme? Fais-leur connaître les abominations de leurs pères! |
5 en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Op de dag dat Ik Israël verkoos, hief Ik Mijn hand op voor het nageslacht van het huis van Jakob en in het land Egypte maakte Ik Mij aan hen bekend. Ik hief Mijn hand voor hen op en zei: Ik ben de HEERE, uw God. |
5 En zeg tot hen: zo zegt de Here Here: ten dage dat Ik Israel uitverkoos, zwoer Ik een eed aan het geslacht van het huis Jakobs en Ik maakte Mij aan hen bekend in het land Egypte; ja, Ik zwoer hun een eed, zeggende: Ik ben de Here, uw God. |
5 Tu leur diras: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Le jour où j'ai choisi Israël, j'ai levé ma main vers la postérité de la maison de Jacob, et je me suis fait connaître à eux dans le pays d'Egypte; j'ai levé ma main vers eux, en disant: Je suis l'Eternel, votre Dieu. |
6 Op die dag heb Ik Mijn hand voor hen opgeheven om hen uit het land Egypte te leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is een sieraad onder al de landen. |
6 Te dien dage zwoer Ik hun, dat Ik hen uit het land Egypte zou leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, vloeiende van melk en honig; een sieraad is het onder alle landen. |
6 En ce jour-là, j'ai levé ma main vers eux, pour les faire passer du pays d'Egypte dans un pays que j'avais cherché pour eux, pays où coulent le lait et le miel, le plus beau de tous les pays. |
7 Daarop zei Ik tegen hen: Laat ieder de afschuwelijke afgoden waar hij tegen opkijkt, wegwerpen. U mag uzelf niet verontreinigen met de stinkgoden van Egypte. Ik ben de HEERE, uw God. |
7 En Ik zeide tot hen: Ieder werpe de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd zijn; verontreinigt u niet met de afgoden van Egypte. Ik ben de Here, uw God. |
7 Je leur dis: Rejetez chacun les abominations qui attirent vos regards, et ne vous souillez pas par les idoles de l'Egypte! Je suis l'Eternel, votre Dieu. |
8 Maar zij zijn Mij ongehoorzaam geweest en wilden niet naar Mij luisteren. Men wierp de afschuwelijke afgoden waar men tegen opkeek, niet weg en verliet de stinkgoden van Egypte niet. Toen zei Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen zou uitstorten om Mijn toorn tegen hen ten uitvoer te brengen in het midden van het land Egypte. |
8 Maar zij waren weerspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet luisteren; niemand wierp de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd waren, en de afgoden van Egypte verlieten zij niet, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid over hen uit te storten, mijn toorn ten volle over hen te brengen in het land Egypte. |
8 Et ils se révoltèrent contre moi, et ils ne voulurent pas m'écouter. Aucun ne rejeta les abominations qui attiraient ses regards, et ils n'abandonnèrent point les idoles de l'Egypte. J'eus la pensée de répandre ma fureur sur eux, d'épuiser contre eux ma colère, au milieu du pays d'Egypte. |
9 Ik handelde ter wille van Mijn Naam, zodat Die niet ontheiligd werd voor de ogen van de heidenvolken in het midden waarvan zij verbleven, waaraan Ik Mij voor hun ogen bekendgemaakt had door hen uit het land Egypte te leiden. |
9 Maar Ik heb gehandeld ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken in wier midden zij woonden, voor wier ogen Ik Mij aan hen had bekendgemaakt door hen uit het land Egypte te leiden. |
9 Néanmoins j'ai agi par égard pour mon nom, afin qu'il ne soit pas profané aux yeux des nations parmi lesquelles ils se trouvaient, et aux yeux desquelles je m'étais fait connaître à eux, pour les faire sortir du pays d'Egypte. |
10 Ik leidde hen uit het land Egypte en bracht hen in de woestijn. |
10 Ik leidde hen uit het land Egypte en bracht hen in de woestijn. |
10 Et je les fis sortir du pays d'Egypte, et je les conduisis dans le désert. |
11 Ik gaf hun Mijn verordeningen en maakte hun Mijn bepalingen bekend: de mens die ze doet, zal erdoor leven. |
11 Ik gaf hun mijn inzettingen en maakte hun mijn verordeningen bekend; de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. |
11 Je leur donnai mes lois et leur fis connaître mes ordonnances, que l'homme doit mettre en pratique, afin de vivre par elles. |
12 Ook heb Ik hun Mijn sabbatten gegeven, om een teken te zijn tussen Mij en hen, zodat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben Die hen heiligt. |
12 Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de Here, hen heilig. |
12 Je leur donnai aussi mes sabbats comme un signe entre moi et eux, pour qu'ils connussent que je suis l'Eternel qui les sanctifie. |
13 Maar in de woestijn werd het huis van Israël Mij ongehoorzaam. Zij gingen niet in Mijn verordeningen en verwierpen Mijn bepalingen – de mens die ze doet, zal erdoor leven. Verder ontheiligden zij Mijn sabbatten zeer, zodat Ik zei dat Ik Mijn grimmigheid over hen in de woestijn zou uitstorten door een einde aan hen te maken. |
13 Maar het huis Israels was weerspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden niet naar mijn inzettingen en verwierpen mijn verordeningen; de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Mijn sabbatten ontheiligden zij ten zeerste, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid in de woestijn over hen uit te storten ter vernietiging. |
13 Et la maison d'Israël se révolta contre moi dans le désert. Ils ne suivirent point mes lois, et ils rejetèrent mes ordonnances, que l'homme doit mettre en pratique, afin de vivre par elles, et ils profanèrent à l'excès mes sabbats. J'eus la pensée de répandre sur eux ma fureur dans le désert, pour les anéantir. |
14 Ik handelde ter wille van Mijn Naam, zodat Die niet ontheiligd werd voor de ogen van de heidenvolken. Ik had hen immers voor hun ogen uit Egypte geleid. |
14 Maar Ik heb gehandeld ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid. |
14 Néanmoins j'ai agi par égard pour mon nom, afin qu'il ne soit pas profané aux yeux des nations en présence desquelles je les avais fait sortir d'Egypte. |
15 Ik heb echter ook in de woestijn Mijn hand voor hen opgeheven, dat Ik hen niet in het land brengen zou dat Ik hun gegeven had, een land dat overvloeit van melk en honing – het is een sieraad onder alle landen – |
15 Nochtans zwoer Ik hun in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen naar het land dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig (een sieraad is het onder alle landen), |
15 Dans le désert, je levai ma main vers eux, pour ne pas les conduire dans le pays que je leur avais destiné, pays où coulent le lait et le miel, le plus beau de tous les pays, |
16 omdat zij Mijn bepalingen verworpen hadden, niet in Mijn verordeningen waren gegaan en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, want hun hart ging hun stinkgoden achterna. |
16 Omdat zij mijn verordeningen verwierpen, niet naar mijn inzettingen wandelden en mijn sabbatten ontheiligden, want hun hart ging uit naar hun afgoden. |
16 et cela parce qu'ils rejetèrent mes ordonnances et ne suivirent point mes lois, et parce qu'ils profanèrent mes sabbats, car leur coeur ne s'éloigna pas de leurs idoles. |
17 Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet te gronde gericht heb en geen vernietigend einde aan hen gemaakt heb in de woestijn. |
17 Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet verdierf en geen einde aan hen maakte in de woestijn. |
17 Mais j'eus pour eux un regard de pitié et je ne les détruisis pas, je ne les exterminai pas dans le désert. |
18 Ik zei tegen hun kinderen in de woestijn: Ga niet in de verordeningen van uw vaderen, neem hun bepalingen niet in acht en verontreinig u niet met hun stinkgoden. |
18 Toen zeide Ik tot hun zonen in de woestijn: Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden. |
18 Je dis à leurs fils dans le désert: Ne suivez pas les préceptes de vos pères, n'observez pas leurs coutumes, et ne vous souillez pas par leurs idoles! |
19 Ik ben de HEERE, uw God: ga in Mijn verordeningen, neem Mijn bepalingen in acht en houd die. |
19 Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. |
19 Je suis l'Eternel, votre Dieu. Suivez mes préceptes, observez mes ordonnances, et mettez-les en pratique. |
20 Heilig Mijn sabbatten, zodat ze tot een teken zijn tussen Mij en u, zodat u weet dat Ik, de HEERE, uw God ben. |
20 Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben. |
20 Sanctifiez mes sabbats, et qu'ils soient entre moi et vous un signe auquel on connaisse que je suis l'Eternel, votre Dieu. |
21 Maar die kinderen waren Mij ook ongehoorzaam. Zij gingen niet in Mijn verordeningen, en Mijn bepalingen – de mens die ze doet, zal erdoor leven – voerden zij niet nauwlettend uit. Zij ontheiligden Mijn sabbatten, zodat Ik zei dat Ik Mijn grimmigheid over hen zou uitstorten door in de woestijn Mijn toorn tegen hen ten uitvoer te brengen. |
21 Maar die zonen waren weerspannig tegen Mij; zij wandelden niet naar mijn inzettingen en onderhielden geenszins mijn verordeningen; de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Mijn sabbatten ontheiligden zij, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid over hen uit te storten, mijn toorn ten volle over hen te doen komen in de woestijn. |
21 Et les fils se révoltèrent contre moi. Ils ne suivirent point mes préceptes, ils n'observèrent point et n'exécutèrent point mes ordonnances, que l'homme doit mettre en pratique, afin de vivre par elles, et ils profanèrent mes sabbats. J'eus la pensée de répandre sur eux ma fureur, d'épuiser contre eux ma colère dans le désert. |
22 Maar Ik heb Mijn hand afgekeerd en handelde ter wille van Mijn Naam, zodat Die niet ontheiligd werd voor de ogen van de heidenvolken. Ik had hen immers voor hun ogen uit Egypte geleid. |
22 Maar Ik trok mijn hand terug en handelde ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid. |
22 Néanmoins j'ai retiré ma main, et j'ai agi par égard pour mon nom, afin qu'il ne fût pas profané aux yeux des nations en présence desquelles je les avais fait sortir d'Egypte. |
23 Ik heb ook in de woestijn Mijn hand voor hen opgeheven om hen te verspreiden onder de heidenvolken en hen te verstrooien in de landen, |
23 Nochtans zwoer Ik in de woestijn, dat Ik hen zou verstrooien onder de volken en verspreiden over de landen, |
23 Dans le désert, je levai encore ma main vers eux, pour les disperser parmi les nations et les répandre en divers pays, |
24 omdat zij Mijn bepalingen niet uitgevoerd hadden, Mijn verordeningen verworpen hadden en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, zodat hun ogen de stinkgoden van hun vaderen volgden. |
24 Omdat zij mijn verordeningen niet opvolgden, mijn inzettingen verwierpen, mijn sabbatten ontheiligden en omdat hun ogen gevestigd waren op de afgoden van hun vaderen. |
24 parce qu'ils ne mirent pas en pratique mes ordonnances, parce qu'ils rejetèrent mes préceptes, profanèrent mes sabbats, et tournèrent leurs yeux vers les idoles de leurs pères. |
25 Toen heb Ik hun ook verordeningen gegeven die niet goed waren, en bepalingen waardoor zij niet leven zouden. |
25 Toen gaf Ik hun zelf inzettingen die niet goed waren, en verordeningen waardoor zij niet zouden leven. |
25 Je leur donnai aussi des préceptes qui n'étaient pas bons, et des ordonnances par lesquelles ils ne pouvaient vivre. |
26 Ik verontreinigde hen door hun eigen geschenken, doordat zij alles wat de baarmoeder opent door het vuur lieten gaan, opdat Ik hen verwoesten zou, zodat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben. |
26 Ik verontreinigde hen door hun offergaven (doordat zij alle eerstgeborenen door het vuur lieten gaan) om hen te verbijsteren, en opdat zij zouden weten, dat Ik de Here ben. |
26 Je les souillai par leurs offrandes, quand ils faisaient passer par le feu tous leurs premiers-nés; je voulus ainsi les punir, et leur faire connaître que je suis l'Eternel. |
27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis van Israël, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Uw vaderen hebben Mij ook hiermee nog gelasterd dat zij trouwbreuk tegenover Mij pleegden. |
27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israels, en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: ook hiermee hebben uw vaderen Mij gelasterd, dat zij Mij ontrouw geworden zijn. |
27 C'est pourquoi parle à la maison d'Israël, fils de l'homme, et dis-leur: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Vos pères m'ont encore outragé, en se montrant infidèles à mon égard. |
28 Toen Ik hen naar het land gebracht had waarover Ik Mijn hand opgeheven had om het hun te geven, keken zij naar elke hoge heuvel en elk dicht geboomte en brachten daar hun slachtoffers, boden daar hun krenkende offergaven aan, zetten daar hun aangename reukwerk neer en goten daar hun plengoffers uit. |
28 Toen Ik hen gebracht had naar het land dat Ik gezworen had hun te zullen geven, keken zij naar elke hoge heuvel en naar elke bladerrijke boom en offerden daar hun offers, brachten daar hun ergerlijke offergaven, bereidden daar hun liefelijke reuk en plengden er hun plengoffers. |
28 Je les ai conduits dans le pays que j'avais juré de leur donner, et ils ont jeté les yeux sur toute colline élevée et sur tout arbre touffu; là ils ont fait leurs sacrifices, ils ont présenté leurs offrandes qui m'irritaient, ils ont brûlé leurs parfums d'une agréable odeur, et ils ont répandu leurs libations. |
29 Daarop zei Ik tegen hen: Wat is dat voor hoogte waar u telkens naartoe gaat? Tot op deze dag draagt die dan ook de naam Hoogte. |
29 En Ik zeide tot hen: Wat is dat voor een hoogte, waarheen gij opgaat? Daarom wordt zij Hoogte genoemd tot op de huidige dag. |
29 Je leur dis: Qu'est-ce que ces hauts lieux où vous vous rendez? Et le nom de hauts lieux leur a été donné jusqu'à ce jour. |
30 Daarom, zeg tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Hebt u uzelf verontreinigd op de manier van uw vaderen en bedrijft u hoererij met hun afschuwelijke afgoden? |
30 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Here Here: zult gij u op de wijze van uw vaderen verontreinigen en hun gruwelen overspelig nalopen? |
30 C'est pourquoi dis à la maison d'Israël: Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Ne vous souillez-vous pas à la manière de vos pères, et ne vous prostituez-vous pas à leurs abominations? |
31 Ja, door het opheffen van uw offergaven, door uw kinderen door het vuur te laten gaan, verontreinigt u zich met al uw stinkgoden tot op deze dag. En zou Ík Mij dan door u laten raadplegen, huis van Israël? Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal Mij niet door u laten raadplegen! |
31 Ja, door uw offergaven te brengen (uw zonen door het vuur te laten gaan) verontreinigt gij u aan al uw afgoden, tot heden toe, en zou Ik Mij dan door u laten raadplegen, huis Israels? Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik laat Mij door u niet raadplegen. |
31 En présentant vos offrandes, en faisant passer vos enfants par le feu, vous vous souillez encore aujourd'hui par toutes vos idoles. Et moi, je me laisserais consulter par vous, maison d'Israël! Je suis vivant! dit le Seigneur, l'Eternel, je ne me laisserai pas consulter par vous. |
32 Wat in uw geest opgekomen is, zal zeker niet gebeuren, namelijk dat u zegt: Laten wij als de heidenvolken en als de volksstammen worden door hout en steen te dienen! |
32 En wat u in de zin gekomen is, zal geenszins geschieden, namelijk dat gij zegt: wij willen aan de volken gelijk worden, gelijk aan de geslachten der landen, door hout en steen te dienen. |
32 On ne verra pas s'accomplir ce que vous imaginez, quand vous dites: Nous voulons être comme les nations, comme les familles des autres pays, nous voulons servir le bois et la pierre. |
33 Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, voorwaar, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid zal Ik over u regeren! |
33 Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid zal Ik over u heersen. |
33 Je suis vivant! dit le Seigneur, l'Eternel, je régnerai sur vous, à main forte et à bras étendu, et en répandant ma fureur. |
34 Ik zal u uit de volken leiden en u bijeenbrengen uit de landen waaronder u verspreid bent, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. |
34 Ik zal u voeren uit het midden der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. |
34 Je vous ferai sortir du milieu des peuples, et je vous rassemblerai des pays où vous êtes dispersés, à main forte et à bras étendu, et en répandant ma fureur. |
35 Vervolgens zal Ik u brengen in de woestijn van de volken en daar van aangezicht tot aangezicht een rechtszaak met u voeren. |
35 Ik zal u brengen naar de woestijn der volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht. |
35 Je vous amènerai dans le désert des peuples, et là je vous jugerai face à face. |
36 Zoals Ik met uw vaderen in de woestijn van het land Egypte een rechtszaak gevoerd heb, zo zal Ik een rechtszaak met u voeren, spreekt de Heere HEERE. |
36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van de Here Here. |
36 Comme je suis entré en jugement avec vos pères dans le désert du pays d'Egypte, ainsi j'entrerai en jugement avec vous, dit le Seigneur, l'Eternel. |
37 Ik zal u onder de herdersstok doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. |
37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. |
37 Je vous ferai passer sous la verge, et je vous mettrai dans les liens de l'alliance. |
38 Ik zal van u uitzuiveren wie in opstand komen en wie tegen Mij overtreden. Ik zal hen leiden uit het land waar zij vreemdeling zijn, maar zij zullen op het grondgebied van Israël niet komen. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben. |
38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israel zullen zij niet komen. En gij zult weten, dat Ik de Here ben. |
38 Je séparerai de vous les rebelles et ceux qui me sont infidèles; je les tirerai du pays où ils sont étrangers, mais ils n'iront pas au pays d'Israël. Et vous saurez que je suis l'Eternel. |
39 Wat u betreft, huis van Israël, zo zegt de Heere HEERE: Ga, laat ieder zijn stinkgoden maar dienen, ook hierna, want u luistert toch niet naar Mij. Ontheilig echter Mijn heilige Naam niet meer met uw geschenken en uw stinkgoden, |
39 En gij, huis Israels, zo zegt de Here Here, welaan, laat ieder zijn afgoden maar dienen! Doch later, dan zult gij naar Mij luisteren en mijn heilige naam niet meer ontheiligen met uw offergaven en uw afgoden. |
39 Et vous, maison d'Israël, ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Allez chacun servir vos idoles! Mais après cela, vous m'écouterez, et vous ne profanerez plus mon saint nom par vos offrandes et par vos idoles. |
40 want op Mijn heilige berg, op de hoge berg van Israël, spreekt de Heere HEERE, daar zal heel het huis van Israël Mij in het land dienen, in zijn geheel. Daar zal Ik in hen behagen scheppen en daar zal Ik uw hefoffers vragen, met het allerbeste van al uw geheiligde gaven. |
40 Want op mijn heilige berg, op de hoge berg Israels, luidt het woord van de Here Here, daar zal het ganse huis Israels in zijn geheel Mij in het land dienen. Daar zal Ik behagen in hen hebben en daar zal Ik heffingen van u vorderen en het beste uwer gaven, bij alles wat gij heiligt. |
40 Car sur ma montagne sainte, sur la haute montagne d'Israël, dit le Seigneur, l'Eternel, là toute la maison d'Israël, tous ceux qui seront dans le pays me serviront; là je les recevrai favorablement, je rechercherai vos offrandes, les prémices de vos dons, et tout ce que vous me consacrerez. |
41 Ik zal behagen in u scheppen vanwege de aangename geur, wanneer Ik u uit de volken leid en Ik u bijeenbreng uit de landen waaronder u verspreid bent. Ik zal voor de ogen van de heidenvolken door u geheiligd worden. |
41 Als in een liefelijke reuk zal Ik behagen in u hebben, wanneer Ik u voer uit het midden der volken. Dan zal Ik u uit de landen waarin gij verstrooid zijt, bijeenbrengen en Mij aan u de Heilige betonen ten aanschouwen van de volken. |
41 Je vous recevrai comme un parfum d'une agréable odeur, quand je vous aurai fait sortir du milieu des peuples, et rassemblés des pays où vous êtes dispersés; et je serai sanctifié par vous aux yeux des nations. |
42 Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik u op het grondgebied van Israël breng, in het land waarover Ik Mijn hand opgeheven heb om het aan uw vaderen te geven. |
42 En gij zult weten, dat Ik de Here ben, als Ik u in het land van Israel brengen zal, in het land dat Ik gezworen heb aan uw vaderen te geven. |
42 Et vous saurez que je suis l'Eternel, quand je vous ramènerai dans le pays d'Israël, dans le pays que j'avais juré de donner à vos pères. |
43 Daar zult u dan denken aan uw wegen en aan al uw daden waarmee u uzelf verontreinigd hebt. U zult van uzelf walgen vanwege al uw slechte daden, die u gedaan hebt. |
43 Daar zult gij terugdenken aan alle handel en wandel, waarmee gij u verontreinigd hebt, en van uzelf walgen om al de slechte daden die gij bedreven hebt. |
43 Là vous vous souviendrez de votre conduite et de toutes vos actions par lesquelles vous vous êtes souillés; vous vous prendrez vous-mêmes en dégoût, à cause de toutes les infamies que vous avez commises. |
44 Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik omwille van Mijn Naam met u niet zal doen overeenkomstig uw slechte wegen en uw verdorven daden, huis van Israël, spreekt de Heere HEERE. |
44 En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik ter wille van mijn naam niet met u doen zal naar uw verkeerde wandel en naar uw verdorven handel, huis Israels, luidt het woord van de Here Here. |
44 Et vous saurez que je suis l'Eternel, quand j'agirai avec vous par égard pour mon nom, et nullement d'après votre conduite mauvaise et vos actions corrompues, ô maison d'Israël! dit le Seigneur, l'Eternel. |
45 Het woord van de HEERE kwam tot mij: |
45 Het woord des Heren kwam tot mij: |
45 La parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
46 Mensenkind, richt uw gezicht in de richting van het zuiden, laat uw woorden naar het zuiden stromen en profeteer tegen het woud van het veld van het Zuiderland. |
46 Mensenkind, keer uw gelaat naar het zuiden, laat uw woorden stromen tegen de Zuiderstreek, profeteer tegen het woudgebied, het Zuiderland, |
46 Fils de l'homme, tourne ta face vers le midi, Et parle contre le midi! Prophétise contre la forêt des champs du midi! |
47 Zeg tegen het woud van het Zuiderland: Hoor het woord van de HEERE! Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal een vuur in u aansteken, dat in u elke jonge boom en elke dorre boom verteren zal. De uitslaande vlam zal niet doven, daardoor zullen alle gezichten van zuid tot noord geblakerd worden. |
47 En zeg tot het woud van het Zuiderland: Hoor het woord des Heren: zo zegt de Here Here: zie, Ik steek een vuur in u aan, dat elke groene boom en elke dorre boom in u zal verteren. De laaiende vlam zal niet uitdoven, maar van het zuiden tot het noorden zullen alle aangezichten erdoor verzengd worden. |
47 Tu diras à la forêt du midi: Ecoute la parole de l'Eternel! Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Je vais allumer un feu au dedans de toi, Et il dévorera tout arbre vert et tout arbre sec; La flamme ardente ne s'éteindra point, Et tout visage en sera brûlé, Du midi au septentrion. |
48 Dan zal alle vlees zien dat Ik, de HEERE, dat ontstoken heb. Het zal niet doven. |
48 En al wat leeft zal zien, dat Ik, de Here, ze ontstoken heb; zij zal niet uitdoven. |
48 Et toute chair verra Que moi, l'Eternel, je l'ai allumé. Il ne s'éteindra point. |
49 Ik zei: Ach, Heere HEERE, zij zeggen toch al van mij: Is hij niet iemand die in raadselen spreekt? |
49 Toen zeide ik: Ach, Here Here, men zegt van mij: spreekt hij niet enkel in raadselspreuken? |
49 Je dis: Ah! Seigneur Eternel! Ils disent de moi: N'est-ce pas un faiseur de paraboles? |