|
1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan. |
1 Gedenk Heer, hoe het ons gaat; aanschouw en zie onzen smaad aan. |
1 Gedenk, Heer, wat ons overkomen is; aanschouw en zie den smaad, ons aangedaan! |
1 Gedenk, Here, wat ons is overkomen; zie toch; aanschouw onze smaad. |
1 Souviens-toi, Eternel, de ce qui nous est arrivé! Regarde, vois notre opprobre! |
2 Ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, onze huizen tot de uitlanders. |
2 Ons erf is den vreemden ten deel geworden, en onze huizen den uitlanders. |
2 Ons erfdeel is vreemden in handen gevallen, onze huizen vielen aan buitenlanders ten deel. |
2 Ons erfdeel is vervallen aan vreemden, onze huizen aan vreemdelingen. |
2 Notre héritage a passé à des étrangers, Nos maisons à des inconnus. |
3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn als de weduwen. |
3 Wij zijn wezen en hebben geen vader; onze moeders zijn als weduwen. |
3 Wezen zijn wij geworden, vaderloos, onze moeders werden aan weduwen gelijk. |
3 Wezen zijn wij geworden, vaderloos, onze moeders werden als weduwen. |
3 Nous sommes orphelins, sans père; Nos mères sont comme des veuves. |
4 Ons water moeten wij voor geld drinken; ons hout komt [ons] op prijs te staan. |
4 Ons water moeten wij voor geld drinken, ons hout wordt ons tegen betaling gebracht. |
4 Ons drinkwater moeten wij kopen, ons hout komt ons op geld te staan. |
4 Ons water moeten wij drinken voor geld, ons hout gewordt ons tegen betaling. |
4 Nous buvons notre eau à prix d'argent, Nous payons notre bois. |
5 Wij lijden vervolging op onze halzen; zijn wij woede, men laat ons geen rust. |
5 Men drijft ons over den hals; en of wij al moede zijn, zo laat men ons nochtans geen rust. |
5 Op den nek zitten ons de vervolgers; wij zijn afgemat, maar men gunt ons geen rust. |
5 Wij worden op de nek gezeten door onze vervolgers, wij zwoegen, maar rust gunt men ons niet. |
5 Nous sommes poursuivis, le joug sur le cou; Nous sommes épuisés, nous n'avons point de repos. |
6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, [en] den Assyrier, om [met] brood verzadigd te worden. |
6 Wij hebben ons aan Egypte en Assyrië moeten overgeven, opdat wij brood genoeg zouden te eten hebben. |
6 Naar Egypte strekken wij de hand uit, en naar Assur om met brood verzadigd te worden. |
6 Naar Egypte strekken wij de hand uit, naar Assur, om verzadiging met brood. |
6 Nous avons tendu la main vers l'Egypte, vers l'Assyrie, Pour nous rassasier de pain. |
7 Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet [meer], en wij dragen hun ongerechtigheden. |
7 Onze vaders hebben gezondigd en zijn niet meer, en wij moeten hunne misdaad ontgelden. |
7 Onze vaderen hebben gezondigd, maar zij zijn niet meer, en wij dragen hun schuld. |
7 Onze vaders hebben gezondigd, zij zijn niet meer, wij dragen hun ongerechtigheden. |
7 Nos pères ont péché, ils ne sont plus, Et c'est nous qui portons la peine de leurs iniquités. |
8 Knechten heersen over ons; er is niemand, die [ons] uit hun hand rukke. |
8 Knechten heersen over ons, en er is niemand, die ons redt uit hunne hand. |
8 Knechten heersen over ons, niemand bevrijdt uit hun hand. |
8 Knechten heersen over ons, niemand rukt ons uit hun hand. |
8 Des esclaves dominent sur nous, Et personne ne nous délivre de leurs mains. |
9 Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn. |
9 Wij moeten ons brood met gevaar van ons leven halen, wegens het zwaard der woestijn. |
9 Met levensgevaar brengen wij ons brood in huis, in vrees voor het zwaard der woestijn. |
9 Met levensgevaar moeten wij ons brood halen vanwege het zwaard der woestijn. |
9 Nous cherchons notre pain au péril de notre vie, Devant l'épée du désert. |
10 Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers. |
10 Onze huid is verbrand als in den oven, wegens den gruwelijken honger. |
10 Onze huid gloeit als een oven van het branden des hongers. |
10 Onze huid gloeit als een oven door de brand van de honger. |
10 Notre peau est brûlante comme un four, Par l'ardeur de la faim. |
11 Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, [en] de jonge dochters in de steden van Juda. |
11 Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, en de jonkvrouwen in de steden van Juda. |
11 Vrouwen in Sion hebben zij onteerd, maagden in Juda's steden. |
11 Vrouwen verkrachten zij in Sion, meisjes in de steden van Juda. |
11 Ils ont déshonoré les femmes dans Sion, Les vierges dans les villes de Juda. |
12 De vorsten zijn door hunlieder hand opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest. |
12 De vorsten zijn door hen opgehangen, en de personen der ouden heeft men niet geëerd. |
12 Vorsten zijn door hun handen opgehangen, het gelaat van ouden werd niet geeerd. |
12 Vorsten zijn door hun hand opgehangen, het aangezicht van ouden wordt niet geeerd. |
12 Des chefs ont été pendus par leurs mains; La personne des vieillards n'a pas été respectée. |
13 Zij hebben de jongelingen weggenomen, [om] te malen, en de jongens struikelen onder het hout. |
13 De jongelingen hebben molenstenen moeten dragen, en de jonge knapen bezweken onder het houtdragen. |
13 Jongelingen torsten den handmolen, knapen strompelden voort onder een last van hout. |
13 Jongelingen moeten de molensteen dragen en knapen struikelen onder de houtlast. |
13 Les jeunes hommes ont porté la meule, Les enfants chancelaient sous des fardeaux de bois. |
14 De ouden houden op van de poort, de jongelingen van hun snarenspel. |
14 De ouden zitten niet meer in de poort, en de jongelingen hebben hun snarenspel gestaakt. |
14 In de poort zitten geen grijsaards meer, geen jongeling hanteert meer zijn speeltuig. |
14 De ouden zijn weg uit de poort, de jongelingen staken hun snarenspel. |
14 Les vieillards ne vont plus à la porte, Les jeunes hommes ont cessé leurs chants. |
15 De vreugde onzes harten houdt op, onze rei is in treurigheid veranderd. |
15 De vreugd onzes harten is ten einde, onze rei is in weeklagen veranderd. |
15 Weg is de vreugde onzer harten, onze reidans is in rouw verkeerd. |
15 Verdwenen is de blijdschap van ons hart, veranderd in rouw onze reidans. |
15 La joie a disparu de nos coeurs, Le deuil a remplacé nos danses. |
16 De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij [zo] gezondigd hebben! |
16 De kroon onzes hoofds is afgevallen. Wee ons, dat wij zo gezondigd hebben! |
16 De kroon is ons van het hoofd gevallen; wee onzer, dat wij gezondigd hebben! |
16 De kroon van ons hoofd is gevallen, wee ons, dat wij gezondigd hebben! |
16 La couronne de notre tête est tombée! Malheur à nous, parce que nous avons péché! |
17 Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden. |
17 Daarom is ook ons hart bedroefd, en zijn onze ogen duister geworden: |
17 Hierom is ons hart gaan kwijnen, hierom zijn onze ogen verduisterd: |
17 Hierom is ons hart ziek, hierom zijn onze ogen verduisterd: |
17 Si notre coeur est souffrant, Si nos yeux sont obscurcis, |
18 Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen. |
18 wegens den berg Sion, dat hij zo woest ligt, en de vossen er over lopen. |
18 om den berg Sion, die woest ligt, waarop de vossen rondlopen. |
18 Om de berg Sion, die woest ligt, waarop de vossen ronddolen. |
18 C'est que la montagne de Sion est ravagée, C'est que les renards s'y promènent. |
19 Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht. |
19 Maar Gij Heer, Gij, die eeuwig blijft, en uw troon altoos en eeuwig, |
19 Gij, Heer, zetelt tot in eeuwigheid; uw troon staat van geslacht tot geslacht. |
19 Gij, Here, zetelt tot in eeuwigheid, uw troon staat van geslacht tot geslacht. |
19 Toi, l'Eternel, tu règnes à jamais; Ton trône subsiste de génération en génération. |
20 Waarom zoudt Gij ons steeds vergeten? [Waarom] zoudt Gij ons [zo] langen tijd verlaten? |
20 waarom wilt Gij ons geheel vergeten, en ons zolang verlaten? |
20 Waarom zoudt gij ons voor altijd vergeten, ons aan ons lot overlaten tot in lengte van dagen? |
20 Waarom zoudt Gij ons voor altoos vergeten, ons verlaten tot in lengte van dagen? |
20 Pourquoi nous oublierais-tu pour toujours, Nous abandonnerais-tu pour de longues années? |
21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds. |
21 Heer, breng ons weder tot U, opdat wij wederkeren; vernieuw onze dagen als van ouds. |
21 Breng ons, Heer, tot u terug, opdat wij weerkeren; vernieuw onze dagen, opdat zij zijn als weleer. |
21 Breng ons, Here, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds! |
21 Fais-nous revenir vers toi, ô Eternel, et nous reviendrons! Donne-nous encore des jours comme ceux d'autrefois! |
22 Want zoudt Gij ons ganselijk verwerpen? Zoudt Gij zozeer tegen ons verbolgen zijn? |
22 Want zoudt Gij ons verworpen hebben, en zozeer op ons vertoornd zijn? |
22 Of zoudt gij ons voorgoed verworpen hebben, bovenmate op ons vertoornd blijven? |
22 Of zoudt Gij ons geheel en al verwerpen? Zoudt Gij al te zwaar tegen ons toornen? |
22 Nous aurais-tu entièrement rejetés, Et t'irriterais-tu contre nous jusqu'à l'excès! |