|
1 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga een stormwind opwekken die te gronde richt, tegen Babel en tegen de inwoners van Leb-Kamai. |
1 Zo zegt de Here: Zie, Ik verwek tegen Babel en tegen de inwoners van het Hart-mijner-tegenstanders de geest van een verderver |
1 Ainsi parle l'Eternel: Voici, je fais lever contre Babylone, Et contre les habitants de la Chaldée, Un vent destructeur. |
2 Ik zal op Babel wanners afsturen, zodat zij het zullen wannen en zijn land leeghalen, want zij zullen er van alle kanten vijandig tegenover staan op de dag van het onheil. |
2 En Ik zend op Babel wanners af, die het zullen wannen en zijn land uitschudden, want zij omringen het van alle kant op de dag van het onheil. |
2 J'envoie contre Babylone des vanneurs qui la vanneront, Qui videront son pays; Ils fondront de toutes parts sur elle, Au jour du malheur. |
3 Laat de boogschutter zijn boog spannen tegen wie de boog spant, en tegen wie zich in zijn pantser verheft. Spaar zijn jongemannen niet, sla heel zijn leger met de ban. |
3 De boogschutter spanne zijn boog en steke zich in zijn pantser; spaart zijn jonge mannen niet, slaat zijn gehele leger met de ban, |
3 Qu'on tende l'arc contre celui qui tend son arc, Contre celui qui est fier dans sa cuirasse! N'épargnez pas ses jeunes hommes! Exterminez toute son armée! |
4 De gesneuvelden liggen in het land van de Chaldeeën, wie doorstoken zijn in zijn straten. |
4 Dat er doden vallen in het land der Chaldeeen en doorstokenen op zijn straten. |
4 Qu'ils tombent blessés à mort dans le pays des Chaldéens, Percés de coups dans les rues de Babylone! |
5 Want Israël noch Juda wordt als weduwe achtergelaten door zijn God, door de HEERE van de legermachten, al is hun land vol van schuld tegenover de Heilige van Israël. |
5 Want Israel en Juda zijn niet in weduwschap gelaten door hun God, door de Here der heerscharen, al was hun land vol van schuld tegenover de Heilige Israels. |
5 Car Israël et Juda ne sont point abandonnés de leur Dieu, De l'Eternel des armées, Et le pays des Chaldéens est rempli de crimes Contre le Saint d'Israël. |
6 Vlucht weg uit het midden van Babel, laat ieder zijn leven redden, word in zijn ongerechtigheid niet verdelgd. Want dit is de tijd van de wraak van de HEERE, Hij vergeldt het wat het verdient. |
6 Vlucht uit Babel, laat ieder zijn leven redden; komt niet om in zijn ongerechtigheid, want dit is de tijd der wrake voor de Here, het verdiende loon betaalt Hij hem. |
6 Fuyez de Babylone, et que chacun sauve sa vie, De peur que vous ne périssiez dans sa ruine! Car c'est un temps de vengeance pour l'Eternel; Il va lui rendre selon ses oeuvres. |
7 Babel was in de hand van de HEERE een gouden beker, die heel de aarde dronken maakte. Van zijn wijn hebben de volken gedronken, daarom gedragen de volken zich als een waanzinnige. |
7 Babel was in de hand des Heren een gouden beker die de gehele aarde dronken maakte; van zijn wijn dronken de volken, daardoor werden zij verdwaasd. |
7 Babylone était dans la main de l'Eternel une coupe d'or, Qui enivrait toute la terre; Les nations ont bu de son vin: C'est pourquoi les nations ont été comme en délire. |
8 Plotseling is Babel gevallen en stukgebroken. Weeklaag erover. Haal balsem tegen zijn pijn, misschien zal het genezen. |
8 Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen. |
8 Soudain Babylone tombe, elle est brisée! Gémissez sur elle, prenez du baume pour sa plaie: Peut-être guérira-t-elle. - |
9 Wij hebben getracht Babel te genezen, maar het is niet genezen. Verlaat het, en laten wij gaan, ieder naar zijn land, want het oordeel erover reikt tot aan de hemel, het is verheven tot aan de wolken. |
9 Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken. |
9 Nous avons voulu guérir Babylone, mais elle n'a pas guéri. Abandonnons-la, et allons chacun dans son pays; Car son châtiment atteint jusqu'aux cieux, Et s'élève jusqu'aux nues. |
10 De HEERE heeft onze rechtvaardige daden naar voren gebracht. Kom, laten wij in Sion vertellen de daden van de HEERE, onze God. |
10 De Here heeft ons recht aan het licht gebracht; komt en laten wij in Sion het werk van de Here, onze God, verhalen. |
10 L'Eternel manifeste la justice de notre cause; Venez, et racontons dans Sion L'oeuvre de l'Eternel, notre Dieu. |
11 Slijp de pijlen scherp, vul de kokers! De HEERE heeft de geest van de koningen van Medië opgewekt, want Zijn plan met Babel is om het te gronde te richten, want dit is de wraak van de HEERE, de wraak voor Zijn tempel. |
11 Scherpt de pijlen, vat de schilden! De Here heeft de geest der koningen van Medie opgewekt, want tegen Babel is zijn plan om het te verdelgen; want dit is de wraak des Heren, de wraak voor zijn tempel. |
11 Aiguisez les flèches, saisissez les boucliers! L'Eternel a excité l'esprit des rois de Médie, Parce qu'il veut détruire Babylone; Car c'est la vengeance de l'Eternel, La vengeance de son temple. |
12 Hef een banier omhoog tegen de muren van Babel, versterk de bewaking, stel wachters op, leg hinderlagen! Wat de HEERE Zich immers voorgenomen heeft, zal Hij ook doen: wat Hij gesproken heeft over de inwoners van Babel. |
12 Heft tegen Babels muren de banier op, versterkt de wacht, zet wachten uit, legt mannen in hinderlagen; want hetgeen de Here heeft besloten, dat volvoert Hij ook: hetgeen Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. |
12 Elevez une bannière contre les murs de Babylone! Fortifiez les postes, placez des gardes, dressez des embuscades! Car l'Eternel a pris une résolution, Et il exécute ce qu'il a prononcé contre les habitants de Babylone. |
13 U die woont aan grote wateren, die rijk bent aan schatten, uw einde is gekomen, de maat van uw winstbejag. |
13 Gij, die aan grote wateren woont, die groot zijt van schatten, uw einde is gekomen, de maat, waarop gij afgesneden wordt. |
13 Toi qui habites près des grandes eaux, Et qui as d'immenses trésors, Ta fin est venue, ta cupidité est à son terme! |
14 De HEERE van de legermachten heeft gezworen bij Zichzelf: Al heb Ik u met mensen gevuld als met treksprinkhanen, toch zal men over u de vreugderoep aanheffen. |
14 De Here der heerscharen heeft gezworen bij Zichzelf: Al heb Ik u met mensen gevuld als met sprinkhanen, toch zal men een vreugdegeroep over u aanheffen. |
14 L'Eternel des armées l'a juré par lui-même: Oui, je te remplirai d'hommes comme de sauterelles, Et ils pousseront contre toi des cris de guerre. |
15 Hij maakte de aarde door Zijn kracht, grondvestte de wereld door Zijn wijsheid en spande de hemel uit door Zijn inzicht. |
15 Hij maakt de aarde door zijn kracht, bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand. |
15 Il a crée la terre par sa puissance, Il a fondé le monde par sa sagesse, Il a étendu les cieux par son intelligence. |
16 Als Hij Zijn stem laat klinken, is er gedruis van wateren aan de hemel. Hij doet dampen opstijgen van het einde van de aarde. Hij heeft bliksemflitsen bij de regen gemaakt. De wind brengt Hij uit Zijn schatkamers tevoorschijn. |
16 Als Hij zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen en wind doet Hij voortkomen uit zijn voorraadkamers. |
16 A sa voix, les eaux mugissent dans les cieux, Il fait monter les nuages des extrémités de la terre, Il produit les éclairs et la pluie, Il tire le vent de ses trésors. |
17 Ieder mens is dom geworden, zonder kennis, elke edelsmid is beschaamd over zijn beeld. Zijn gegoten beeld is immers bedrog: er zit in hen geen adem. |
17 Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel, en er is geen geest in hen; |
17 Tout homme devient stupide par sa science, Tout orfèvre est honteux de son image taillée; Car ses idoles ne sont que mensonge, Il n'y a point en elles de souffle. |
18 Nietig zijn zij, bespottelijk werk, ten tijde van hun vergelding zullen zij vergaan. |
18 Nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet. |
18 Elles sont une chose de néant, une oeuvre de tromperie; Elles périront, quand viendra le châtiment. |
19 Maar het Deel van Jakob is niet als zij, want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam die Zijn eigendom is, HEERE van de legermachten is Zijn Naam. |
19 Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles en Israel is de stam zijner erfenis; Here der heerscharen is zijn naam! |
19 Celui qui est la part de Jacob n'est pas comme elles; Car c'est lui qui a tout formé, Et Israël est la tribu de son héritage. L'Eternel des armées est son nom. |
20 U bent voor Mij een strijdhamer, wapenrusting. Met u zal Ik volken stukslaan, met u zal Ik koninkrijken te gronde richten. |
20 Een hamer waart gij Mij, een strijdwapen; met u verbrijzelde Ik volkeren en verdelgde Ik koninkrijken; |
20 Tu as été pour moi un marteau, un instrument de guerre. J'ai brisé par toi des nations, Par toi j'ai détruit des royaumes. |
21 Met u zal Ik het paard en zijn ruiter stukslaan, met u zal Ik de strijdwagen en zijn ruiter stukslaan. |
21 Ik verbrijzelde met u paard en ruiter, en Ik verbrijzelde met u wagen en menner; |
21 Par toi j'ai brisé le cheval et son cavalier; Par toi j'ai brisé le char et celui qui était dessus. |
22 Met u zal Ik man en vrouw stukslaan, met u zal Ik oud en jong stukslaan, met u zal Ik jongen en meisje stukslaan. |
22 Ik verbrijzelde met u man en vrouw, en Ik verbrijzelde met u grijsaard en knaap; Ik verbrijzelde met u jonge man en jonge vrouw, |
22 Par toi j'ai brisé l'homme et la femme; Par toi j'ai brisé le vieillard et l'enfant; Par toi j'ai brisé le jeune homme et la jeune fille. |
23 Met u zal Ik de herder en zijn kudde stukslaan, met u zal Ik de akkerbouwer en zijn juk ossen stukslaan, met u zal Ik landvoogden en machthebbers stukslaan. |
23 En Ik verbrijzelde met u herder en kudde; Ik verbrijzelde met u landbouwer en gespan, en Ik verbrijzelde met u landvoogden en stadhouders. |
23 Par toi j'ai brisé le berger et son troupeau; Par toi j'ai brisé le laboureur et ses boeufs; Par toi j'ai brisé les gouverneurs et les chefs. |
24 Maar Ik zal aan Babel vergelden en aan al de inwoners van Chaldea al hun kwaad dat zij Sion aangedaan hebben – voor uw ogen – spreekt de HEERE. |
24 Maar Ik zal voor uw ogen aan Babel en alle inwoners van Chaldea al het kwaad vergelden dat zij Sion hebben aangedaan, luidt het woord des Heren. |
24 Je rendrai à Babylone et à tous les habitants de la Chaldée Tout le mal qu'ils ont fait à Sion sous vos yeux, Dit l'Eternel. |
25 Zie, Ik zál u, berg die te gronde richt, spreekt de HEERE, u, die heel de aarde te gronde richt! Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, Ik zal u van de rotsen afrollen en Ik zal u maken tot een berg die in brand staat. |
25 Zie, Ik zal u! gij berg des verderfs, luidt het woord des Heren, die de gehele aarde hebt verdorven, en Ik zal mijn hand tegen u uitstrekken en u van de rotsen afwentelen en u maken tot een berg van brand, |
25 Voici, j'en veux à toi, montagne de destruction, dit l'Eternel, A toi qui détruisais toute la terre! J'étendrai ma main sur toi, Je te roulerai du haut des rochers, Et je ferai de toi une montagne embrasée. |
26 Zij zullen uit u geen steen halen voor een hoek of een steen voor fundamenten, want u zult eeuwige woestenijen worden, spreekt de HEERE. |
26 En men zal van u geen steen nemen voor een hoek noch een steen voor fundament, want een eeuwige woestenij zult gij zijn, luidt het woord des Heren. |
26 On ne tirera de toi ni pierres angulaires, ni pierres pour fondements; Car tu seras à jamais une ruine, dit l'Eternel... |
27 Hef een banier omhoog in het land, blaas de bazuin onder de heidenvolken, zet de heidenvolken in tegen de stad, roep tegen haar op de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz. Stel tegen haar een legeroverste aan, laat paarden oprukken als ruige treksprinkhanen. |
27 Heft de banier omhoog op de aarde, blaast de bazuin onder de volken! Heiligt volkeren tegen [de] [stad], roept koninkrijken tegen haar op, Ararat, Minni en Askenaz! Stelt een overste tegen haar aan, laat paarden aanrukken als opeengepakte sprinkhanen! |
27 Elevez une bannière dans le pays! Sonnez de la trompette parmi les nations! Préparez les nations contre elle, Appelez contre elle les royaumes d'Ararat, de Minni et d'Aschkenaz! Etablissez contre elle des chefs! Faites avancer des chevaux comme des sauterelles hérissées! |
28 Zet de heidenvolken tegen haar in, de koningen van Medië, zijn landvoogden en al zijn machthebbers, ja, heel het land van zijn heerschappij. |
28 Heiligt volkeren tegen haar, de koningen van Medie, zijn landvoogden en al zijn stadhouders, ja, het ganse land van zijn heerschappij! |
28 Préparez contre elle les nations, les rois de Médie, Ses gouverneurs et tous ses chefs, Et tout le pays sous leur domination! |
29 Dan zal het land beven en pijn lijden, want de gedachten van de HEERE tegen Babel staan vast, om van het land van Babel een woestenij te maken, zodat er geen inwoner meer is. |
29 Dan beeft en siddert de aarde, want de gedachten des Heren tegen Babel gaan in vervulling om het land van Babel tot een woestenij te maken, waar niemand woont. |
29 La terre s'ébranle, elle tremble; Car le dessein de l'Eternel contre Babylone s'accomplit; Il va faire du pays de Babylone un désert sans habitants. |
30 De helden van Babel houden op met strijden, zij blijven in de bergvestingen zitten. Hun macht is opgedroogd, zij zijn als vrouwen geworden. Men heeft zijn woningen in brand gestoken, zijn grendels zijn stukgebroken. |
30 Babels helden houden op met strijden, zij zitten neer in de burchten, hun heldhaftigheid is verdwenen, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen in brand gestoken, haar grendels zijn verbroken. |
30 Les guerriers de Babylone cessent de combattre, Ils se tiennent dans les forteresses; Leur force est épuisée, ils sont comme des femmes. On met le feu aux habitations, On brise les barres. |
31 De ene ijlbode rent de andere ijlbode tegemoet, de ene boodschapper rent de andere boodschapper tegemoet, om de koning van Babel bekend te maken dat zijn stad van alle kanten wordt ingenomen, |
31 De ene renbode rent de andere tegemoet en de ene boodschapper de andere, om de koning van Babel te melden, dat zijn stad aan alle zijden genomen is, |
31 Les courriers se rencontrent, Les messagers se croisent, Pour annoncer au roi de Babylone Que sa ville est prise par tous les côtés, |
32 dat de doorwaadbare plaatsen zijn bezet, dat ze de rietvelden met vuur hebben verbrand en dat de strijdbare mannen door schrik overmand zijn. |
32 En dat de doorwaadbare plaatsen bezet zijn en dat zij de burchten met vuur verbrand hebben en dat de krijgslieden met schrik bevangen zijn. |
32 Que les passages sont envahis, Les marais embrasés par le feu, Et les hommes de guerre consternés. |
33 Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd dat men die aanstampt. Nog even, en dan komt voor haar de oogsttijd. |
33 Want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israel: De dochter van Babel is als een dorsvloer ten tijde dat men die vaststampt; nog een wijle, dan komt de tijd van de oogst voor haar. |
33 Car ainsi parle l'Eternel des armées, le Dieu d'Israël: La fille de Babylone est comme une aire dans le temps où on la foule; Encore un instant, et le moment de la moisson sera venu pour elle. |
34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij verslonden, heeft mij verpletterd, hij heeft mij neergezet als een leeg vat. Hij heeft mij verzwolgen als een zeemonster, hij heeft zijn buik gevuld met mijn lekkernijen, hij heeft mij weggespoeld. |
34 Verslonden, vernield heeft mij Nebukadressar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten. |
34 Nebucadnetsar, roi de Babylone, m'a dévorée, m'a détruite; Il a fait de moi un vase vide; Tel un dragon, il m'a engloutie, Il a rempli son ventre de ce que j'avais de précieux; Il m'a chassée. |
35 Laat het geweld mij en mijn familie aangedaan, komen op Babel, moet de inwoonster van Sion zeggen. Laat mijn bloed komen op de inwoners van Chaldea, moet Jeruzalem zeggen. |
35 Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem. |
35 Que la violence envers moi et ma chair déchirée retombent sur Babylone! Dit l'habitante de Sion. Que mon sang retombe sur les habitants de la Chaldée! Dit Jérusalem. - |
36 Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga uw rechtszaak voeren en Ik zal zeker wraak voor u nemen. Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen opdrogen. |
36 Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen, |
36 C'est pourquoi ainsi parle l'Eternel: Voici, je défendrai ta cause, Je te vengerai! Je mettrai à sec la mer de Babylone, Et je ferai tarir sa source. |
37 Babel zal worden tot steenhopen, een verblijfplaats van jakhalzen, een verschrikking en aanfluiting, zodat er geen inwoner meer is. |
37 En Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner. |
37 Babylone sera un monceau de ruines, un repaire de chacals, Un objet de désolation et de moquerie; Il n'y aura plus d'habitants. |
38 Tezamen zullen zij brullen als jonge leeuwen en grommen als leeuwenwelpen. |
38 Tezamen brullen zij als jonge leeuwen, zij grommen als leeuwenwelpen; |
38 Ils rugiront ensemble comme des lions, Ils pousseront des cris comme des lionceaux. |
39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank voorzetten; Ik zal hen dronken maken, zodat zij opspringen van schrik. Maar zij zullen een eeuwige slaap slapen, zij zullen niet ontwaken, spreekt de HEERE. |
39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun een drinkgelag aanrichten en hen dronken maken, opdat zij in onmacht neervallen en inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken, luidt het woord des Heren. |
39 Quand ils seront échauffés, je les ferai boire, Et je les enivrerai, pour qu'ils se livrent à la gaîté, Puis s'endorment d'un sommeil éternel, et ne se réveillent plus, Dit l'Eternel. |
40 Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting, als rammen met bokken. |
40 Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting, als rammen met bokken. |
40 Je les ferai descendre comme des agneaux à la tuerie, Comme des béliers et des boucs. |
41 Hoe is Sesach veroverd, de roem van heel de aarde ingenomen! Hoe is Babel tot een verschrikking geworden onder de volken! |
41 Ach, hoe is Sesak veroverd en de roem der gehele aarde ingenomen! Ach, hoe is Babel onder de volken tot een voorwerp van ontzetting geworden! |
41 Eh quoi! Schéschac est prise! Celle dont la gloire remplissait toute la terre est conquise! Eh quoi! Babylone est détruite au milieu des nations! |
42 De zee is tegen Babel opgerezen, met een menigte van zijn golven is het bedekt. |
42 De zee is over Babel heengeslagen, door haar bruisende golven is het bedekt; |
42 La mer est montée sur Babylone: Babylone a été couverte par la multitude de ses flots. |
43 Zijn steden zijn tot een woestenij geworden, een dor land, een wildernis, een land waarin niemand woont en waar geen mensenkind doorheen trekt. |
43 Zijn steden zijn tot een woestenij geworden, een land van dorheid en een steppe; een land, waar niemand woont en waar geen mensenkind doorheen trekt. |
43 Ses villes sont ravagées, La terre est aride et déserte; C'est un pays où personne n'habite, Où ne passe aucun homme. |
44 Ik zal Bel in Babel straffen, Ik zal wat hij verzwolgen heeft, uit zijn muil halen. De heidenvolken zullen niet meer naar hem toestromen. Zelfs de muur van Babel is gevallen! |
44 En Ik zal over Bel in Babel bezoeking doen, en hetgeen hij verslonden heeft uit zijn mond halen, en volken zullen niet meer naar hem toestromen; zelfs de muur van Babel is gevallen! |
44 Je châtierai Bel à Babylone, J'arracherai de sa bouche ce qu'il a englouti, Et les nations n'afflueront plus vers lui. La muraille même de Babylone est tombée! |
45 Ga weg uit zijn midden, Mijn volk, laat ieder zijn leven redden vanwege de brandende toorn van de HEERE. |
45 Trekt eruit weg, mijn volk, en laat ieder zijn leven redden voor de brandende toorn des Heren, |
45 Sortez du milieu d'elle, mon peuple, Et que chacun sauve sa vie, En échappant à la colère ardente de l'Eternel! |
46 Anders zal uw hart week worden en zult u bevreesd worden door het bericht dat in het land gehoord zal worden. Want er zal een bericht komen in het ene jaar en daarna een bericht in een ander jaar, en geweld in het land, heerser tegen heerser. |
46 Opdat uw hart niet week worde en gij vreest bij het gerucht dat in het land gehoord wordt; er komt in het ene jaar het ene gerucht en daarna in een ander jaar het andere; geweld is in het land, heerser tegen heerser. |
46 Que votre coeur ne se trouble point, et ne vous effrayez pas Des bruits qui se répandront dans le pays; Car cette année surviendra un bruit, Et l'année suivante un autre bruit, La violence régnera dans le pays, Et un dominateur s'élèvera contre un autre dominateur. |
47 Daarom zie, er komen dagen dat Ik de beelden van Babel zal straffen. Heel zijn land zal beschaamd worden, en in zijn midden zullen al zijn gesneuvelden liggen. |
47 Daarom zie, de dagen komen, dat Ik bezoeking doe aan de gesneden beelden van Babel en zijn gehele land zal beschaamd zijn en al zijn verslagenen zullen in zijn midden vallen. |
47 C'est pourquoi voici, les jours viennent Où je châtierai les idoles de Babylone, Et tout son pays sera couvert de honte; Tous ses morts tomberont au milieu d'elle. |
48 Hemel en aarde en al wat daarin is, zullen juichen over Babel, want vanuit het noorden zullen de verwoesters eropaf komen, spreekt de HEERE. |
48 Dan zullen hemel en aarde met al wat daarin is, jubelen over Babel, want van het Noorden zullen de verwoesters er op afkomen, luidt het woord des Heren. |
48 Sur Babylone retentiront les cris de joie des cieux et de la terre, Et de tout ce qu'ils renferment; Car du septentrion les dévastateurs fondront sur elle, Dit l'Eternel. |
49 Zoals Babel geweest is tot een val voor de dodelijk gewonden van Israël, zo zullen in Babel de dodelijk gewonden van heel de aarde vallen. |
49 Babel moet evenzo vallen voor de verslagenen van Israel, als voor Babel vielen de verslagenen der gehele aarde. |
49 Babylone aussi tombera, ô morts d'Israël, Comme elle a fait tomber les morts de tout le pays. |
50 U die ontkomen bent aan het zwaard, ga op weg, blijf niet staan. Denk vanuit verre landen aan de HEERE, laat de gedachte aan Jeruzalem opkomen in uw hart. |
50 Gij die aan het zwaard ontkomen zijt, gaat voort, staat niet stil, gedenkt uit de verte de Here en laat Jeruzalem u in de gedachte komen! |
50 Vous qui avez échappé au glaive, partez, ne tardez pas! De la terre lointaine, pensez à l'Eternel, Et que Jérusalem soit présente à vos coeurs! - |
51 Zeg dan maar: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben smaad gehoord, het schaamrood heeft ons gezicht bedekt, want vreemden zijn gekomen op de heilige plaatsen van het huis van de HEERE. |
51 Wij zijn beschaamd, want wij hebben smaad aangehoord: beschaming heeft ons gelaat bedekt, want vreemdelingen zijn gekomen in de heiligdommen van het huis des Heren. |
51 Nous étions confus, quand nous entendions l'insulte; La honte couvrait nos visages, Quand des étrangers sont venus Dans le sanctuaire de la maison de l'Eternel. - |
52 Daarom zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik zijn beelden zal straffen, en de dodelijk gewonden zullen kermen in heel zijn land. |
52 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik bezoeking doe aan zijn gesneden beelden en in heel zijn land zullen de verslagenen kermen. |
52 C'est pourquoi voici, les jours viennent, dit l'Eternel, Où je châtierai ses idoles; Et dans tout son pays les blessés gémiront. |
53 Al klom Babel op naar de hemel, en al versterkte het de hoogte van zijn vesting, toch zullen van Mij uit verwoesters erover komen, spreekt de HEERE. |
53 Al klom Babel ten hemel op en al maakte het de hoogte van zijn sterkte ontoegankelijk, van Mijnentwege zullen verwoesters er op afkomen, luidt het woord des Heren. |
53 Quand Babylone s'élèverait jusqu'aux cieux, Quand elle rendrait inaccessibles ses hautes forteresses, J'enverrai contre elle les dévastateurs, dit l'Eternel... |
54 Hoor, geschreeuw vanuit Babel, een grote ramp vanuit het land van de Chaldeeën. |
54 Hoor! geschreeuw uit Babel, en een groot verderf uit het land der Chaldeeen! |
54 Des cris s'échappent de Babylone, Et le désastre est grand dans le pays des Chaldéens. |
55 Want de HEERE is Babel aan het verwoesten en Hij zal het grote geluid eruit doen vergaan; want hun golven zullen bruisen als machtige wateren, hun gebruis zal klinken. |
55 Want de Here verwoest Babel en vaagt het grote rumoer eruit weg; hun golven bruisen als machtige wateren, dreunend klinkt hun geluid, |
55 Car l'Eternel ravage Babylone, Il en fait cesser les cris retentissants; Les flots des dévastateurs mugissent comme de grandes eaux, Dont le bruit tumultueux se fait entendre. |
56 Want de verwoester zal erover komen, over Babel, en zijn helden zullen gevangen worden genomen, hun bogen zijn verbroken, want de HEERE is een God van vergeldingen, Hij zal het hem zeker vergelden. |
56 Want tegen Babel is een verwoester gekomen en gevangen worden zijn helden, gebroken zijn bogen; want een God van vergelding is de Here, Hij vergeldt gewis. |
56 Oui, le dévastateur fond sur elle, sur Babylone; Les guerriers de Babylone sont pris, Leurs arcs sont brisés. Car l'Eternel est un Dieu qui rend à chacun selon ses oeuvres, Qui paie à chacun son salaire. |
57 Ik zal zijn vorsten, zijn wijzen, zijn landvoogden, zijn machthebbers en zijn helden dronken maken, en zij zullen een eeuwige slaap slapen en niet ontwaken, spreekt de Koning, van Wie de Naam HEERE van de legermachten is. |
57 En Ik maak zijn vorsten en zijn wijzen, zijn landvoogden, zijn stadhouders en zijn helden dronken, zodat zij inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken, luidt het woord van de Koning, wiens naam is Here der heerscharen |
57 J'enivrerai ses princes et ses sages, Ses gouverneurs, ses chefs et ses guerriers; Ils s'endormiront d'un sommeil éternel, et ne se réveilleront plus, Dit le roi, dont l'Eternel des armées est le nom. |
58 Zo zegt de HEERE van de legermachten: De brede muur van Babel zal zeker geslecht worden, en zijn hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden. Zo hebben de volken zich voor niets moe gemaakt, de natiën voor vuur – en zij zijn afgemat. |
58 Zo zegt de Here der heerscharen: Babels brede muur zal tot de grond geslecht worden en zijn hoge poorten zullen met vuur verbrand worden; zo vermoeien volkeren zich voor niets en matten natien zich af voor het vuur. |
58 Ainsi parle l'Eternel des armées: Les larges murailles de Babylone seront renversées, Ses hautes portes seront brûlées par le feu; Ainsi les peuples auront travaillé en vain, Les nations se seront fatiguées pour le feu. |
59 Het woord dat de profeet Jeremia als opdracht gaf aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, toen deze vanwege Zedekia, de koning van Juda, naar Babel ging, in het vierde jaar van zijn regering. Seraja nu was kwartiermeester. |
59 Het bevel dat de profeet Jeremia aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, gaf, toen deze met Sedekia, de koning van Juda, naar Babel ging in het vierde jaar van diens regering; Seraja nu was hofmaarschalk. |
59 Ordre donné par Jérémie, le prophète, à Seraja, fils de Nérija, fils de Machséja, lorsqu'il se rendit à Babylone avec Sédécias, roi de Juda, la quatrième année du règne de Sédécias. Or, Seraja était premier chambellan. |
60 En Jeremia schreef al het onheil dat over Babel zou komen op een boekrol, al deze woorden die geschreven zijn tegen Babel. |
60 Jeremia dan schreef al het onheil dat over Babel komen zou, in een boek, al deze woorden die over Babel geschreven zijn, |
60 Jérémie écrivit dans un livre tous les malheurs qui devaient arriver à Babylone, toutes ces paroles qui sont écrites sur Babylone. |
61 En Jeremia zei tegen Seraja: Zodra u in Babel komt, zult u het bezien en al deze woorden voorlezen, |
61 En Jeremia zeide tot Seraja: Wanneer gij in Babel komt, zie dan toe en lees al deze woorden |
61 Jérémie dit à Seraja: Lorsque tu seras arrivé à Babylone, tu auras soin de lire toutes ces paroles, |
62 en zeggen: HEERE, U hebt Zelf over deze plaats gesproken dat U hem zult uitroeien, zodat er geen inwoner meer in is, van mens tot dier, maar dat hij zal worden tot eeuwige woestenijen. |
62 En zeg: Here, Gij hebt aangaande deze plaats gesproken, dat Gij haar zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zijn zal, mens noch dier, maar dat zij een eeuwige woestenij zal zijn. |
62 et tu diras: Eternel, c'est toi qui as déclaré que ce lieu serait détruit, et qu'il ne serait plus habité ni par les hommes ni par les bêtes, mais qu'il deviendrait un désert pour toujours. |
63 Dan zal het gebeuren, zodra u het voorlezen van deze boekrol beëindigt, dat u daaraan een steen zult binden en hem midden in de Eufraat zult werpen. |
63 En wanneer gij dit boek uitgelezen hebt, bind er dan een steen aan en werp het midden in de Eufraat, en zeg: |
63 Et quand tu auras achevé la lecture de ce livre, tu y attacheras une pierre, et tu le jetteras dans l'Euphrate, |
64 Dan moet u zeggen: Zo zal Babel wegzinken en niet meer boven komen, vanwege het onheil dat Ik erover zal brengen. En zij zullen afgemat zijn. Tot zover de woorden van Jeremia. |
64 Evenzo zal Babel zinken en niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik erover ga brengen. Tot hiertoe de woorden van Jeremia. |
64 et tu diras: Ainsi Babylone sera submergée, elle ne se relèvera pas des malheurs que j'amènerai sur elle; ils tomberont épuisés. Jusqu'ici sont les paroles de Jérémie. |