Jeremia 47
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Het woord van de HEERE dat tot de profeet Jeremia kwam, tegen de Filistijnen, voordat de farao Gaza versloeg. 1 Hetgeen als woord des Heren tot de profeet Jeremia kwam over de Filistijnen, voordat Farao Gaza innam. 1 De HEER richtte de volgende woorden tot de profeet Jeremia over de Filistijnen, voordat de farao Gaza innam.
2 Zo zegt de HEERE: Zie, water komt opzetten uit het noorden, het wordt tot een overstromende beek. Ze zullen het land en al wat het bevat overstromen, de stad en wie erin wonen. De mensen zullen het uitschreeuwen, alle inwoners van het land zullen weeklagen, 2 Zo zegt de Here: Zie, wateren komen opzetten uit het Noorden en worden tot een overstromende beek; ja, zij overstromen het land met al wat zich erop bevindt, de stad met inwoners en al, zodat de mensen schreeuwen en al de bewoners van het land jammeren, 2 ‘Dit zegt de HEER: Kijk! Het water zwelt aan uit het noorden, het wordt een allesverwoestende stortvloed. Het overstroomt het land en al wat er leeft, elke stad en allen die daar wonen. Alle mensen jammeren, de bevolking schreeuwt het uit.
3 vanwege het geluid van het stampen van de hoeven van zijn machtige paarden, vanwege het gedreun van zijn strijdwagens, het ratelen van zijn wielen. Vaders zien niet om naar hun kinderen, vanwege het verslappen van hun handen, 3 Op het geluid van het stampen van de hoeven zijner paarden, het ratelen zijner wagens, het gedreun zijner wielen. De vaders zien niet om naar de kinderen, 3 Daar klinken de stampende hoeven van machtige paarden, daar klinkt het gedreun van de strijdwagens en het ratelen van hun wielen. Ouders letten niet meer op hun kinderen, ze staan verlamd van angst.
4 vanwege de dag die komt om alle Filistijnen te verdelgen, om elke overgebleven helper van Tyrus en Sidon uit te roeien. Want de HEERE zal de Filistijnen verdelgen, het overblijfsel van het kustland van Kaftor. 4 Zo zijn hun handen verslapt op de dag die komt om al de Filistijnen te verdelgen, om voor Tyrus en Sidon elke nog overgebleven helper uit te roeien; want de Here verdelgt de Filistijnen, de rest van het eiland Kaftor. 4 Want de dag is aangebroken om alle Filistijnen uit te roeien, om Tyrus en om Sidon te beroven van hun laatste bondgenoot. De HEER vernietigt alle Filistijnen, het volk dat ooit van Kreta kwam.
5 Kaalheid is over Gaza gekomen, Askelon is uitgeroeid, samen met het overblijfsel van hun dal. Hoelang zult u uw lichaam kerven? 5 Gaza is kaal geschoren, Askelon vernietigd; o rest der Enakieten, hoelang zult gij u insnijdingen maken? 5 Gaza heeft zich kaalgeschoren, Askelon is tot zwijgen gebracht. Overlevenden van de vlakte, hoe lang nog kerven jullie je lichaam?
6 Wee, zwaard van de HEERE, hoelang hebt u geen rust? Keer terug in uw schede, kom tot rust, wees stil. 6 Wee, zwaard des Heren, tot wanneer zult gij niet rusten? Trek u terug in uw schede, wees rustig en houd u stil! 6 Hoe lang nog, zwaard van de HEER, blijf je razen? Kom tot rust, keer naar je schede terug, wees stil, bedaar.
7 Hoe zou u rust kunnen hebben? De HEERE heeft immers het zwaard opdracht gegeven. Tegen Askelon en tegen de zeekust, daartegen heeft Hij het bestemd. 7 Hoe zoudt gij rustig zijn? De Here heeft het immers last gegeven: tegen Askelon en tegen de zeekust, daar heeft Hij het zijn bestemming gegeven. 7 Maar hoe zou je kunnen rusten? De HEER heeft je naar Askelon en de kust gestuurd, op zijn bevel ben je daarheen gegaan.