|
1 Zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Ga voor u een linnen gordel kopen, doe hem om uw middel en laat hem niet in het water komen. |
1 De Here zeide tot mij aldus: Ga heen, koop u een linnen gordel en doe die om uw middel, maar laat hem niet in water komen. |
1 Ainsi m'a parlé l'Eternel: Va, achète-toi une ceinture de lin, et mets-la sur tes reins; mais ne la trempe pas dans l'eau. |
2 Ik kocht de gordel overeenkomstig het woord van de HEERE, en deed hem om mijn middel. |
2 En ik kocht de gordel naar het woord des Heren en deed hem om mijn middel. |
2 J'achetai la ceinture, selon la parole de l'Eternel, et je la mis sur mes reins. |
3 Toen kwam het woord van de HEERE voor de tweede keer tot mij: |
3 Toen kwam het woord des Heren andermaal tot mij: |
3 La parole de l'Eternel me fut adressée une seconde fois, en ces mots: |
4 Neem de gordel die u gekocht hebt, die om uw middel zit, en sta op, ga naar de Eufraat en verberg hem daar in de kloof van een rots. |
4 Neem de gordel die gij gekocht hebt, die gij om uw middel draagt, en maak u op, ga naar Perat en verberg hem daar in een rotsspleet. |
4 Prends la ceinture que tu as achetée, et qui est sur tes reins; lève-toi, va vers l'Euphrate, et là, cache-la dans la fente d'un rocher. |
5 Ik ging en verborg hem bij de Eufraat, zoals de HEERE mij geboden had. |
5 Dus ging ik heen en verborg hem in Perat, gelijk de Here mij geboden had. |
5 J'allai, et je la cachai près de l'Euphrate, comme l'Eternel me l'avait ordonné. |
6 Nu gebeurde het na verloop van vele dagen, dat de HEERE tegen mij zei: Sta op, ga naar de Eufraat en neem vandaar de gordel mee, waarvan Ik u had geboden hem daar te verbergen. |
6 Nu gebeurde het vele dagen later, dat de Here tot mij zeide: Maak u op, ga naar Perat en haal vandaar de gordel die Ik u geboden had daar te verbergen. |
6 Plusieurs jours après, l'Eternel me dit: Lève-toi, va vers l'Euphrate, et là, prends la ceinture que je t'avais ordonné d'y cacher. |
7 Ik ging naar de Eufraat, zocht ernaar, en nam de gordel weg van de plaats waar ik hem verborgen had. En zie, de gordel was vergaan. Hij deugde nergens meer voor. |
7 Toen ging ik naar Perat en zag rond en haalde de gordel van de plaats waar ik hem verborgen had, en zie, de gordel was bedorven, hij deugde nergens toe. |
7 J'allai vers l'Euphrate, je fouillai, et je pris la ceinture dans le lieu où je l'avais cachée; mais voici, la ceinture était gâtée, elle n'était plus bonne à rien. |
8 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: |
8 Toen kwam het woord des Heren tot mij: |
8 La parole de l'Eternel me fut adressée, en ces mots: |
9 Zo zegt de HEERE: Zo zal Ik de trots van Juda en de grote trots van Jeruzalem doen vergaan. |
9 Zo zegt de Here: evenzo zal Ik verderven de glorie van Juda en van Jeruzalem, die groot is. |
9 Ainsi parle l'Eternel: C'est ainsi que je détruirai l'orgueil de Juda Et l'orgueil immense de Jérusalem. |
10 Dit boosaardige volk, dat weigert naar Mijn woorden te luisteren, dat hun verharde hart volgt, andere goden achternagaat om hen te dienen en zich voor hen neer te buigen – dat zal worden als deze gordel, die nergens meer voor deugt. |
10 Dit boze volk, dat weigert naar mijn woorden te horen, dat in verstoktheid van hart wandelt, zodat zij andere goden zijn nagelopen om die te dienen en zich daarvoor neder te buigen, dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt. |
10 Ce méchant peuple, qui refuse d'écouter mes paroles, Qui suit les penchants de son coeur, Et qui va après d'autres dieux, Pour les servir et se prosterner devant eux, Qu'il devienne comme cette ceinture, Qui n'est plus bonne à rien! |
11 Want zoals een gordel gehecht zit aan het middel van een man, zo heb Ik heel het huis van Israël en heel het huis van Juda aan Mij gehecht, spreekt de HEERE, zodat het Mij zal zijn tot een volk, tot een naam en tot lof en tot luister, maar zij hebben niet geluisterd. |
11 Want zoals de gordel kleeft aan het middel van een man, zo had Ik het gehele huis van Israel en het gehele huis van Juda aan Mij doen kleven, luidt het woord des Heren, om Mij te zijn tot een volk, tot een roem, een lof en een sieraad; maar zij hebben geen gehoor gegeven. |
11 Car comme on attache la ceinture aux reins d'un homme, Ainsi je m'étais attaché toute la maison d'Israël Et toute la maison de Juda, dit l'Eternel, Afin qu'elles fussent mon peuple, Mon nom, ma louange, et ma gloire. Mais ils ne m'ont point écouté. |
12 Zeg daarom dit woord tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Elke kruik wordt gevuld met wijn. Zij zullen dan tegen u zeggen: Weten wij niet zeer goed dat elke kruik met wijn gevuld wordt? |
12 Spreek ook dit woord tot hen: Zo zegt de Here, de God van Israel: Alle kruiken zullen met wijn gevuld worden. Als zij tot u zeggen: Weten wij niet heel wel, dat alle kruiken met wijn gevuld zullen worden? |
12 Tu leur diras cette parole: Ainsi parle l'Eternel, le Dieu d'Israël: Tous les vases seront remplis de vin. Et ils te diront: Ne savons-nous pas Que tous les vases seront remplis de vin? |
13 Zeg dan tegen hen: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga alle inwoners van dit land, zelfs de koningen die in de plaats van David op zijn troon zitten, de priesters en de profeten en alle inwoners van Jeruzalem vullen tot zij dronken zijn. |
13 Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here: Zie, Ik vul alle inwoners van dit land, zowel de koningen, die op de troon van David zitten, als de priesters, de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, met dronkenschap, |
13 Alors dis-leur: Ainsi parle l'Eternel: Voici, je remplirai tous les habitants de ce pays, Les rois qui sont assis sur le trône de David, Les sacrificateurs, les prophètes, et tous les habitants de Jérusalem, Je les remplirai d'ivresse. |
14 Ik zal hen stukslaan, de een tegen de ander, de vaders samen met de kinderen, spreekt de HEERE, Ik zal geen medelijden hebben, niet ontzien en Mij niet ontfermen, maar hen te gronde richten. |
14 En Ik zal hen tegen elkander aan stukken slaan, vaders en zonen tezamen, luidt het woord des Heren; Ik zal geen deernis hebben, noch sparen, noch Mij erbarmen, dat Ik hen niet zou verderven. |
14 Je les briserai les uns contre les autres, Les pères et les fils ensemble, dit l'Eternel; Je n'épargnerai pas, je n'aurai point de pitié, point de miséricorde, Rien ne m'empêchera de les détruire. |
15 Luister en neem ter ore, doe niet uit de hoogte, want de HEERE heeft gesproken. |
15 Hoort en leent het oor, verheft u niet, want de Here spreekt. |
15 Ecoutez et prêtez l'oreille! Ne soyez point orgueilleux! Car l'Eternel parle. |
16 Geef eer aan de HEERE, uw God, voordat Hij het duister maakt, en voordat in de schemering uw voeten zich stoten aan de bergen, en u uitziet naar licht, maar Hij het tot een schaduw van de dood maakt, het verandert in donkerte. |
16 Bewijst de Here uw God, eer, voordat Hij het donker doet worden, voordat uw voeten zich stoten aan de bergen in de schemering, en gij op licht hoopt, maar Hij dat tot diepe duisternis maakt, in donkerheid verandert. |
16 Rendez gloire à l'Eternel, votre Dieu, Avant qu'il fasse venir les ténèbres, Avant que vos pieds heurtent contre les montagnes de la nuit; Vous attendrez la lumière, Et il la changera en ombre de la mort, Il la réduira en obscurité profonde. |
17 Als u dan nog niet luistert, zal mijn ziel wenen op verborgen plaatsen vanwege de hoogmoed, bitter schreien, ja, tranen stromen er uit mijn ogen naar beneden, want de kudde van de HEERE is gevangen weggevoerd. |
17 Maar indien gij er niet naar horen wilt, zal mijn ziel in het verborgene moeten wenen om de trots en mijn oog bitter schreien, ja van tranen vloeien, omdat de kudde des Heren is weggevoerd. |
17 Si vous n'écoutez pas, Je pleurerai en secret, à cause de votre orgueil; Mes yeux fondront en larmes, Parce que le troupeau de l'Eternel sera emmené captif. |
18 Zeg tegen de koning en tegen de koningin-moeder: Verneder u, ga op de laagste plaats zitten, want wat op uw hoofd is, uw sierlijke kroon, is neergevallen. |
18 Zeg tot de koning en tot de gebiedster: Zet u op de laagste plaats, want uw sierlijke kroon is u van het hoofd gevallen. |
18 Dis au roi et à la reine: Asseyez-vous à terre! Car il est tombé de vos têtes, Le diadème qui vous servait d'ornement. |
19 De steden in het Zuiderland zijn gesloten, niemand is er die opendoet. Heel Juda is weggevoerd, volledig weggevoerd. |
19 De steden van het Zuiden zijn gesloten en niemand doet open; ontvolkt is Juda geheel en al, volkomen ontvolkt. |
19 Les villes du midi sont fermées, Il n'y a personne pour ouvrir; Tout Juda est emmené captif, Il est emmené tout entier captif. |
20 Sla uw ogen op en zie wie daar uit het noorden komen! Waar is de kudde, u eens gegeven, uw luisterrijke kleinvee? |
20 Sla uw ogen op en zie wie daar komen uit het Noorden; waar is de kudde, u gegeven, uw prachtig kleinvee? |
20 Lève tes yeux et regarde Ceux qui viennent du septentrion. Où est le troupeau qui t'avait été donné, Le troupeau qui faisait ta gloire? |
21 Wat zult u zeggen wanneer Hij u zal straffen, aangezien u zelf hun geleerd hebt om leiders, hoofden over u te zijn? Zullen de weeën u niet aangrijpen zoals een barende vrouw? |
21 Wat zult gij zeggen, als Hij over u tot een hoofd stelt hen, die gij aan u hadt gewend als minnaars? Zullen u dan geen weeen aangrijpen gelijk een barende vrouw? |
21 Que diras-tu de ce qu'il te châtie? C'est toi-même qui leur as appris à te traiter en maîtres. Les douleurs ne te saisiront-elles pas, Comme elles saisissent une femme en travail? |
22 Wanneer u dan in uw hart zegt: Waarom zijn deze dingen mij overkomen? Vanwege de grootheid van uw ongerechtigheid zijn de zomen van uw kleding opgetild, worden uw hielen overweldigd. |
22 En als gij bij uzelf zegt: Waarom treft mij dit! Om de grootte uwer ongerechtigheid zijn uw slippen opgetild, uw hielen ontbloot. |
22 Si tu dis en ton coeur: Pourquoi cela m'arrive-t-il? C'est à cause de la multitude de tes iniquités Que les pans de tes habits sont relevés, Et que tes talons sont violemment mis à nu. |
23 Kan ook een Cusjiet zijn huid veranderen, of een luipaard zijn vlekken? Zou ook u dan goed kunnen gaan doen, gewend als u bent om kwaad te doen? |
23 Kan een Ethiopier zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken? Dan zoudt gij ook in staat zijn goed te doen, gij, die gewend zijt kwaad te doen. |
23 Un Ethiopien peut-il changer sa peau, Et un léopard ses taches? De même, pourriez-vous faire le bien, Vous qui êtes accoutumés à faire le mal? |
24 Ik zal hen verspreiden als stoppels die wegstuiven door de woestijnwind. |
24 Ja, Ik zal hen verstrooien als kaf, wegstuivend in de woestijnwind. |
24 Je les disperserai, comme la paille emportée Par le vent du désert. |
25 Dit zal uw lot zijn, uw deel door Mij u toegemeten, spreekt de HEERE, omdat u Mij hebt vergeten en op leugen vertrouwde. |
25 Dat is uw lot, het deel door Mij u toegemeten, luidt het woord des Heren, daar gij Mij hebt vergeten en op de leugen uw betrouwen gesteld. |
25 Voilà ton sort, la part que je te mesure, Dit l'Eternel, Parce que tu m'as oublié, Et que tu as mis ta confiance dans le mensonge. |
26 Daarom zal Ik ook de zomen van uw kleding omhoog tillen tot over uw gezicht, zodat uw schande gezien wordt: |
26 Ja, Ik zelf zal uw slippen omhoog tillen tot aan uw aangezicht, zodat uw schande wordt gezien: |
26 Je relèverai tes pans jusque sur ton visage, Afin qu'on voie ta honte. |
27 uw overspeligheid en uw gehinnik, uw schandalige hoererij. Op de heuvels en in het veld heb Ik uw afschuwelijke afgoden gezien. Wee u, Jeruzalem, moet u niet rein worden? Hoelang zal dat nog duren? |
27 Uw echtbreuk en uw gehinnik, uw schandelijke ontucht. Op de heuvels in het veld heb Ik uw gruwelen gezien; wee u, Jeruzalem, hoelang zal het nog duren eer gij rein wordt? |
27 J'ai vu tes adultères et tes hennissements, Tes criminelles prostitutions sur les collines et dans les champs, J'ai vu tes abominations. Malheur à toi, Jérusalem! Jusques à quand tarderas-tu à te purifier? |