|
1 HEERE, U bent mijn God, ik zal U roemen, Uw Naam loof ik. Want U hebt wonderen gedaan. Uw raadsbesluiten zijn van oudsher vast en zeker. |
1 Heer, Gij zijt mijn God; U prijs ik, uwen naam zal ik loven, want Gij doet wonderen; uwe raadslagen van ouds af zijn getrouw en waarachtig. |
1 Heer, gij zijt mijn god; ik zal u verhoogen, uw naam prijzen; omdat gij wonderen hebt ten uitvoer gelegd, aloude raadsbesluiten, trouw en betrouwbaar. |
1 O Here, Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen, uw naam loven, want Gij hebt wonderen gedaan, raadsbesluiten uit een ver verleden in waarheid en trouw volvoerd. |
1 HEER, U bent mijn God. Hoog zal ik U prijzen, uw naam loven. Want wonderbaarlijk zijn uw daden, sinds mensenheugenis hebt U uw plannen uitgevoerd, trouw en betrouwbaar. |
2 Want U hebt van de stad een steenhoop gemaakt, van de versterkte stad een ruïne, van de vesting van vreemden iets wat geen stad mag heten; in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden. |
2 Want Gij maakt de stad tot een steenhoop, de vaste stad tot vervallen puin, het paleis der vreemdelingen, dat het geen stad meer is, en nimmer herbouwd zal worden. |
2 Want gij hebt de stad tot een steenhoop gemaakt, de versterkte veste tot een bouwval, den burg der overmoedigen tot een niet-stad; nimmer wordt hij herbouwd. |
2 Want Gij hebt de stad tot een steenhoop gemaakt, de versterkte veste tot een bouwval, de burcht der vreemden tot wat geen stad meer is; in eeuwigheid zal deze niet herbouwd worden. |
2 U hebt de stad tot een bouwval gemaakt, de versterkte vesting tot een ruïne; het bolwerk van barbaren is geen stad meer, nooit zal ze worden herbouwd. |
3 Daarom zal een sterk volk U eren, de stad van gewelddadige volken zal U vrezen. |
3 Daarom eert U een machtig volk; steden der geweldige natiën vrezen U. |
3 Dies zal het sterke volk u eren, de stad der geweldige natien u vrezen; |
3 Daarom zal een sterke natie U eren, de veste van gewelddadige volken zal U vrezen; |
3 Daarom zal het gewelddadige volk U eren, de stad van wrede volken ontzag voor U tonen. |
4 Want U bent voor de geringe een vesting geweest, een vesting voor de arme in zijn nood, een toevlucht tegen de vloed, een schaduw tegen de hitte. Want het razen van geweldplegers is als een vloed tegen een muur. |
4 Want Gij zijt de sterkte der geringen, de sterkte der armen in droefenis, ene toevlucht tegen het onweder, ene schaduw voor de hitte, als de geweldigen woeden, gelijk een onweder tegen een muur. |
4 omdat gij zijt geweest een toevlucht voor den geringe, een sterkte voor den arme, toen hem bange was, een wijkplaats tegen den slagregen, een schaduw tegen de hitte. Want der geweldenaars geblaas is als een koude slagregen; |
4 Want Gij zijt voor de geringe een sterkte geweest, een sterkte voor de arme toen hij benauwd was, een schuilplaats tegen de stortbui, een schaduw tegen de hitte. Want het briesen der geweldenaars is als een stortbui tegen een muur, als hitte in een dorre streek. Het rumoer der vreemden onderdrukt Gij; |
4 U was een toevlucht voor de zwakken, een toevlucht voor de armen in hun nood, een schuilplaats tegen stortbuien, schaduw tegen hitte. Want het woeden van die wrede volken is als een stortbui tegen een muur, |
5 Als de hitte in een dorre streek zult U het gedruis van de vreemden onderdrukken; als de hitte door de schaduw van een dikke wolk zal het gezang van de geweldplegers worden gedempt. |
5 Gij zult de onstuimigheid der vreemdelingen, gelijk de hitte in ene dorre plaats, vernederen; en gelijk de hitte voor de schaduw ener dikke wolk, zult Gij het vreugdegezang der geweldenaren verminderen. |
5 als hitte in de droogte is het gedruis der overmoedigen. Zoals gij door wolkenschaduw de hitte matigt, zo wordt de lofzang der geweldenaars gedempt. |
5 Als hitte door de schaduw van een wolk wordt het gezang der geweldenaars gedempt. |
5 als hitte in een dorre streek. U doet het gejoel van barbaren verstommen, U tempert de triomf van tirannen, zoals de schaduw van een wolk de hitte tempert. |
6 De HEERE van de legermachten zal op deze berg voor alle volken een feestmaal met uitgelezen gerechten aanrichten, een feestmaal met gerijpte wijnen, met uitgelezen gerechten vol merg, met gezuiverde gerijpte wijnen. |
6 En de Heer Zebaôth zal op dezen berg een vetten maaltijd toebereiden voor alle volken, een maaltijd van zuiveren wijn, van vet, van merg, van wijn, waar geen hef in is. |
6 Dan zal de Heer der heirscharen voor alle volken op dezen berg bereiden een maaltijd van vette spijzen en oude wijnen, van keurige vette spijzen, van geurige oude wijnen; |
6 En de Here der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen. |
6 Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten voor alle volken een feestmaal aan: uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen. |
7 En Hij zal op deze berg verslinden de sluier waarmee het gezicht van alle volken omsluierd is, en de bedekking waarmee alle naties bedekt zijn. |
7 En Hij zal op dezen berg het windsel wegdoen, waarmede alle volken omwonden zijn, en het bedeksel, waarmede alle natiën bedekt zijn; |
7 dan vernietigt hij op dezen berg den sluier die alle volken omsluiert, en het omhulsel dat alle natien omhult; |
7 En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natien omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn. |
7 Op deze berg vernietigt Hij de sluier waarmee alle volken omhuld zijn, het kleed dat alle volken bedekt. |
8 Hij zal de dood voor altijd verslinden, de Heere HEERE zal de tranen van alle gezichten afwissen en de smaad van Zijn volk wegnemen van heel de aarde, want de HEERE heeft gesproken. |
8 want Hij zal den dood verslinden eeuwiglijk, en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwissen, en zal de versmaadheid zijns volks in alle landen wegnemen; want de Heer heeft het gesproken. |
8 dan heeft hij den dood voor altijd vernietigd, en wist de Heere God de tranen van alle aangezichten, terwijl hij den smaad zijns volks van den gansen aardbodem wegdoet; want de Heer heeft het toegezegd. |
8 Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Here heeft het gesproken. |
8 Voor altijd doet Hij de dood teniet. God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht, de smaad van zijn volk neemt Hij van de aarde weg – de HEER heeft gesproken. |
9 Op die dag zal men zeggen: Zie, Dit is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Dit is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil. |
9 In dien tijd zal men zeggen: Zie, deze is onze God, op wien wij wachten, en Hij zal ons helpen; deze is de Heer, dien wij verwachten, opdat wij ons verheugen en vrolijk zijn in zijn heil. |
9 Te dien dage zal men zeggen: Dit is onze god, van wien wij gehoopt hebben dat hij ons verlossen zou; dit is de Heer op wien wij hebben gehoopt; laat ons juichen en blijde zijn over zijn heil! |
9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de Here, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft. |
9 Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God! Hij was onze hoop: Hij zou ons redden. Hij is de HEER, Hij was onze hoop. Juich en wees blij: Hij heeft ons gered!’ |
10 Want de hand van de HEERE zal rusten op deze berg. Maar Moab zal onder Hem worden vertrapt, zoals stro vertrapt wordt in de mest. |
10 Want de hand des Heren rust op dezen berg, en Moab zal onder hem gedorst worden, gelijk het stro gedorst wordt en als mest. |
10 Wanneer 's Heeren hand zal rusten op dezen berg, zal Moab gestampt worden aan diens voet, zoals stro gestampt wordt in het water ener mestvaalt. |
10 Want de hand des Heren zal op deze berg rusten, maar Moab zal op zijn plaats neergestampt worden, zoals stro neergestampt wordt in het water van een mestkuil. |
10 De hand van de HEER rust op deze berg, maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt, zoals stro in mest wordt getreden; |
11 Hij zal Zijn handen te midden van hem uitspreiden, zoals een zwemmer ze uitspreidt om te zwemmen, en Hij zal zijn hoogmoed vernederen, ondanks zijn listige handelingen. |
11 En Hij zal zijne handen uitbreiden in het midden van hen, gelijk een zwemmer zijne handen uitbreidt om te zwemmen, en Hij zal hunne pracht vernederen tegelijk met de listen hunner handen. |
11 Slaat hij zijn handen daarin uit, zoals een zwemmer ze uitslaat om te zwemmen, dan drukt de Heer zijn hoovaardij neer, ondanks zijn kunstgrepen. |
11 Spreidt het zijn handen daarin uit, zoals een zwemmer ze uitspreidt om te zwemmen, dan zal Hij zijn hoogmoed vernederen ondanks zijn listige handgrepen. |
11 Moab spreidt zijn armen uit als iemand die tracht te zwemmen, maar hoe hij ook met zijn armen maait, de HEER laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan. |
12 Hij zal uw hoge vestingmuren neerhalen, neerwerpen, neerstorten ter aarde, tot in het stof. |
12 En de hoge vesten uwer muren zal Hij buigen, vernederen en in het stof der aarde werpen. |
12 Zijn sterke, hooge muren verlaagt hij, werpt hij neer op den grond, doet hij dalen in het stof. |
12 Ja, de ontoegankelijke versterking uwer muren zal Hij neerwerpen, vernederen, op de grond doen neerstorten tot in het stof. |
12 Hij haalt de hoge, versterkte muren neer, Hij maakt ze met de grond gelijk, ze liggen neer in het stof. |