|
1 Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen en waar de plaats van Mijn rust? |
1 Dus spreekt de Heer: De hemel is mijn troon, en de aarde de voetbank mijner voeten: welk huis is het dan, dat gij Mij zoudt kunnen bouwen, of welke is de plaats, waar Ik rusten zou? |
1 Aldus zegt de Heer: De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetbank; welk een huis zoudt gij mij bouwen? welke plaats zou mijn rustoord zijn? |
1 Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou dan het huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen, en waar de plaats mijner rust? |
1 Ainsi parle l'Eternel: Le ciel est mon trône, Et la terre mon marchepied. Quelle maison pourriez-vous me bâtir, Et quel lieu me donneriez-vous pour demeure? |
2 Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE. Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft. |
2 Mijne hand heeft alles gemaakt wat er is, spreekt de Heer; doch Ik zie den ellendige aan, en den verslagene van geest, en die vreest voor mijn woord. |
2 Al deze dingen heeft mijn hand gemaakt, en mijn is dit alles, spreekt de Heer. Toch sla ik op dezen acht; op den nooddruftige, den verslagene van geest, op hem die ontstelt van mijn woord. |
2 Dit alles heeft immers mijn hand gemaakt en zo is dit alles ontstaan, luidt het woord des Heren; op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft. |
2 Toutes ces choses, ma main les a faites, Et toutes ont reçu l'existence, dit l'Eternel. Voici sur qui je porterai mes regards: Sur celui qui souffre et qui a l'esprit abattu, Sur celui qui craint ma parole. |
3 Wie een rund slacht, slaat een man neer, wie een lam offert, breekt een hond de nek, wie een graanoffer offert, offert varkensbloed, wie wierook brandt als gedenkoffer, looft daarmee een afgod. Zoals zíj ook hun eigen wegen gekozen hebben en hun ziel vreugde vindt in hun afschuwelijke afgoden, |
3 Wie een os slacht, die is als iemand, die een man doodt; wie een schaap offert, die is als iemand, die een hond afmaakt; wie spijsoffer brengt, die is als een, die zwijnebloed offert; wie wierook brandt, die is als een, die onrecht prijst. Dezen verkiezen ook hunne eigene wegen, en hunne ziel heeft lust aan hunne gruwelen: |
3 Dezelfde die het rund slacht verslaat een mens; wie het schaap offert breekt een hond den nek; wie een meeloffer brengt plengt zwijnenbloed; wie wierook ontsteekt looft een afgod. Hebben zij een eigen gedragslijn verkozen, en schept hun ziel in hun gruwelen behagen, |
3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, [offert] zwijnebloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod. Zoals zij hun eigen wegen verkozen hebben en hun ziel in hun gruwelen behagen schept, |
3 Celui qui immole un boeuf est comme celui qui tuerait un homme, Celui qui sacrifie un agneau est comme celui qui romprait la nuque à un chien, Celui qui présente une offrande est comme celui qui répandrait du sang de porc, Celui qui brûle de l'encens est comme celui qui adorerait des idoles; Tous ceux-là se complaisent dans leurs voies, Et leur âme trouve du plaisir dans leurs abominations. |
4 zo zal Ík het loon voor hun handelingen kiezen en zal Ik over hen doen komen wat zij vrezen, omdat Ik riep, maar niemand antwoord gaf, Ik sprak, maar zij niet luisterden. Zij deden wat slecht is in Mijn ogen en zij kozen wat Mij niet behaagt. |
4 daarom zal Ik ook lust hebben aan hun ongeluk; en wat zij vrezen, zal Ik over hen doen komen, omdat Ik riep en niemand antwoordde; omdat Ik sprak en zij niet hoorden, deden hetgeen kwaad was in mijne ogen, en verkozen hetgeen Mij mishaagde. |
4 zo zal ook ik verkiezen met hen den spot te drijven, en wat zij duchten zal ik over hen doen komen; omdat ik niemand antwoordde toen ik riep, zij niet luisterden toen ik sprak, maar deden wat kwaad is in mijn oog, en verkozen wat mij mishaagt. |
4 Zo zal Ik hun ongeluk verkiezen en dat wat zij vrezen, over hen brengen, omdat niemand geantwoord heeft, toen Ik riep, en zij niet gehoord hebben, toen Ik sprak, maar gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en verkozen wat Mij mishaagt. |
4 Moi aussi, je me complairai dans leur infortune, Et je ferai venir sur eux ce qui cause leur effroi, Parce que j'ai appelé, et qu'ils n'ont point répondu, Parce que j'ai parlé, et qu'ils n'ont point écouté; Mais ils ont fait ce qui est mal à mes yeux, Et ils ont choisi ce qui me déplaît. |
5 Hoor het woord van de HEERE, u die beeft voor Zijn woord: Uw broeders die u haten, die u verstoten vanwege Mijn Naam, zeggen: Laat de HEERE verheerlijkt worden! Maar Hij zal verschijnen tot uw blijdschap, zíj daarentegen zullen beschaamd worden. |
5 Hoort het woord des Heren, gij, die vreest voor zijn woord: Uwe broeders, die u haten, en u verbannen om mijns naams wil, en zeggen: Laat zien hoe heerlijk de Heer is; laat Hem verschijnen tot uwe vreugde, die zullen te schande worden. |
5 Hoort 's Heeren woord, gij die van zijn woord ontstelt: Uw broeders, zij die u haten en uitbannen om mijns naams wil, hebben gezegd: Laat 's Heeren heerlijkheid zich vertonen; opdat wij ons in uw vreugde verlustigen! Maar zij zullen zelf beschaamd staan. |
5 Hoort het woord des Heren, gij die voor zijn woord beeft: Uw broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams wil, zeggen: Dat de Here zijn heerlijkheid tone, opdat wij uw vreugde aanschouwen. Maar zij zelf zullen beschaamd staan. |
5 Ecoutez la parole de l'Eternel, Vous qui craignez sa parole. Voici ce que disent vos frères, Qui vous haïssent et vous repoussent A cause de mon nom: Que l'Eternel montre sa gloire, Et que nous voyions votre joie! -Mais ils seront confondus. |
6 Een geluid van een gejoel uit de stad, een geluid uit de tempel, de stem van de HEERE! Hij vergeldt Zijn vijanden naar wat zij verdienen. |
6 Want men zal horen ene stem van gedruis in de stad, ene stem uit den tempel, ene stem des Heren, die zijne vijanden vergeldt. |
6 Hoor, een gerommel uit de stad! Hoor, het komt uit den tempel. Het is de Heer, die zijn vijanden hun verdiende loon geeft. |
6 Er klinkt gedruis uit de stad! Het klinkt uit de tempel! De stem van de Here, die vergelding brengt over zijn vijanden! |
6 Une voix éclatante sort de la ville, Une voix sort du temple. C'est la voix de l'Eternel, Qui paie à ses ennemis leur salaire. |
7 Voordat zij weeën kreeg, heeft zij gebaard. Nog voor een wee over haar kwam, heeft zij een jongetje ter wereld gebracht. |
7 Zij baart, eer zij weeën krijgt; zij is van een jongsken verlost, eer barensnood haar overviel. |
7 Voordat zij weeen kreeg heeft zij gebaard; voordat smart over haar kwam heeft zij een zoon ter wereld gebracht. |
7 Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeen haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht. |
7 Avant d'éprouver les douleurs, Elle a enfanté; Avant que les souffrances lui vinssent, Elle a donné naissance à un fils. |
8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land geboren kunnen worden op één dag? Zou een volk geboren kunnen worden in één keer? Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen, of zij heeft haar zonen al gebaard. |
8 Wie heeft ooit zo iets gehoord; wie heeft ooit zo iets gezien? Kan ook een land geboren worden op één dag; een volk worden voortgebracht op één stond? Nu heeft nochtans Sion hare kinderen zonder weeën gebaard. |
8 Wie heeft ooit zo iets gehoord? wie dergelijke dingen gezien? Wordt op een enkelen dag een volk geboren? of een natie eensklaps gebaard? Want Sion heeft weeen gekregen, ja ook haar kinderen gebaard. |
8 Wie heeft zo iets gehoord, wie heeft iets dergelijks gezien? Wordt een land op een dag voortgebracht of een volk op eenmaal geboren? Maar Sion heeft nauwelijks barensweeen gekregen, of zij baarde haar kinderen. |
8 Qui a jamais entendu pareille chose? Qui a jamais vu rien de semblable? Un pays peut-il naître en un jour? Une nation est-elle enfantée d'un seul coup? A peine en travail, Sion a enfanté ses fils! |
9 Zou Ík ontsluiting geven en niet doen baren? zegt de HEERE. Of zou Ik, Die doe baren, toesluiten? zegt uw God. |
9 Zou Ik dan anderen de baarmoeder breken, en zelf ook niet baren? spreekt de Heer; zou Ik anderen laten baren, en zelf toegesloten zijn? zegt uw God. |
9 Zou ik ontsluiting geven en niet doen baren? zegt de Heer; zou ik, die doe baren, zelf toesluiten? zegt uw god. |
9 Zou Ik ontsluiten en niet doen baren? zegt de Here. Of ben Ik een, die doet baren en toesluit? zegt uw God. |
9 Ouvrirais-je le sein maternel, Pour ne pas laisser enfanter? dit l'Eternel; Moi, qui fais naître, Empêcherais-je d'enfanter? dit ton Dieu. |
10 Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar, u allen die haar liefhebt. Wees vrolijk met haar met vreugde, u allen die over haar treurt, |
10 Verblijdt u met Jeruzalem, en weest vrolijk over haar, gij allen, die haar liefhebt, verheugt u met haar, gij allen, die over haar treurig geweest zijt; |
10 Verheugt u met Jeruzalem, verblijdt u over haar, gij allen die haar liefhebt! Weest vrolijk met haar, zeer vrolijk, gij allen die over haar rouw draagt! |
10 Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, |
10 Réjouissez-vous avec Jérusalem, Faites d'elle le sujet de votre allégresse, Vous tous qui l'aimez; Tressaillez avec elle de joie, Vous tous qui menez deuil sur elle; |
11 opdat u mag zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst, opdat u zich met volle teugen mag laven aan de overvloed van haar luister. |
11 want gij zult daarvoor zuigen en verzadigd worden uit de borsten van hare vertroosting; gij zult daarvoor gelaafd worden en u verlustigen in de volheid van haren luister. |
11 Opdat gij tot verzadiging moogt zuigen aan haar smartstillende borsten, opdat gij met wellust moogt zwelgen aan haar altoos milden boezem. |
11 Opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst. |
11 Afin que vous soyez nourris et rassasiés Du lait de ses consolations, Afin que vous savouriez avec bonheur La plénitude de sa gloire. |
12 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen als een rivier, en de luister van de heidenvolken als een alles wegspoelende beek. Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen en op de knieën vertroeteld worden. |
12 Want dus spreekt de Heer: Zie, Ik breid den vrede over haar uit als een waterstroom, en de heerlijkheid der volken als ene overvloeiende beek; dan zult gij zuigen en op den arm gedragen worden, en op de knieën zal men u vriendelijk houden. |
12 Want zo zegt de Heer: Zie, ik leid den vrede tot haar ais een rivier, de schatten der natien als een overstromende beek; gij zult zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieen getroeteld worden. |
12 Want zo zegt de Here: Zie, Ik doe haar de vrede toestromen als een rivier en de heerlijkheid der volken als een overvolle beek; dan zult gij zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieen gekoesterd worden. |
12 Car ainsi parle l'Eternel: Voici, je dirigerai vers elle la paix comme un fleuve, Et la gloire des nations comme un torrent débordé, Et vous serez allaités; Vous serez portés sur les bras, Et caressés sur les genoux. |
13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ík u troosten; ja, in Jeruzalem zult u getroost worden! |
13 Ik zal u troosten als een, die door zijne moeder getroost wordt; ja, gij zult door Jeruzalem getroost worden. |
13 Zoals een man door zijn moeder vertroost wordt, zo zal ik u vertroosten, zo zult gij te Jeruzalem vertroost worden. |
13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. |
13 Comme un homme que sa mère console, Ainsi je vous consolerai; Vous serez consolés dans Jérusalem. |
14 U zult het zien, uw hart zal vrolijk zijn, en uw gebeente zal groeien als het jonge gras. Dan zal de hand van de HEERE gekend worden door Zijn dienaren, maar op Zijn vijanden zal Hij toornig zijn. |
14 Gij zult het zien, en uw hart zal zich verheugen, en uw gebeente zal groenen als gras; dan zal de hand des Heren bekend worden aan zijne knechten, en zijn toorn aan zijne vijanden. |
14 Gij zult het zien, en uw hart zal zich verheugen; uw gebeente zal gedijen als jeugdig groen; en 's Heeren hand zal zich kenbaar maken aan zijn dienaren terwijl hij zijn vijanden aangrimt. |
14 Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des Heren zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden. |
14 Vous le verrez, et votre coeur sera dans la joie, Et vos os reprendront de la vigueur comme l'herbe; L'Eternel manifestera sa puissance envers ses serviteurs, Mais il fera sentir sa colère à ses ennemis. |
15 Want zie, de HEERE zal komen in vuur, en Zijn strijdwagens zullen komen als een wervelwind, om in grimmigheid Zijn toorn te laten gelden, Zijn bestraffing in vlammen van vuur. |
15 Want zie, de Heer zal komen met vuur, en zijne wagens zijn als het onweder, opdat Hij vergelde in de grimmigheid zijns toorns, en zijn dreigen zij als vuurvlammen; |
15 Want zie, de Heer komt in vuur, en zijn wagens zijn als een wervelwind om in verbolgenheid zijn toorn uit te blazen, en zijn dreigen in vuurvlammen. |
15 Want zie, de Here zal komen als vuur en zijn wagens zullen zijn als een storm, om zijn toorn te openbaren in gloed en zijn dreiging in vuurvlammen. |
15 Car voici, l'Eternel arrive dans un feu, Et ses chars sont comme un tourbillon; Il convertit sa colère en un brasier, Et ses menaces en flammes de feu. |
16 Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE een rechtszaak voeren met alle vlees. Zij die door de HEERE dodelijk gewond zijn, zullen talrijk zijn. |
16 want de Heer zal met vuur en met zijn zwaard gericht houden tegen alle vlees, en de gedoden des Heren zullen velen zijn. |
16 Met vuur toch voert de Heer zijn pleit tegen de ganse aarde, met zijn zwaard tegen alle vlees, en talrijk zullen 's Heeren verslagenen zijn. |
16 Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen over al wat leeft, en de door de Here verslagenen zullen talrijk zijn. |
16 C'est par le feu que l'Eternel exerce ses jugements, C'est par son glaive qu'il châtie toute chair; Et ceux que tuera l'Eternel seront en grand nombre. |
17 Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen achter één in hun midden, die varkensvlees eten, afschuwelijk gedierte en muizen, tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE. |
17 Wie zichzelven heiligen en reinigen in de hoven, de een hier, de ander daar, en zwijnevlees en allerlei verfoeisel, zelfs muizen eten, die zullen te zamen weggeraapt worden, spreekt de Heer. |
17 Zij die zich wijden en zich reinigen, de tuinen in, achter de ingangen, zij die zwijnevlees eten, gruwelijk gedierte en muizen, altegader worden zij weggeraapt, spreekt de Heer. |
17 Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnevlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des Heren. |
17 Ceux qui se sanctifient et se purifient dans les jardins, Au milieu desquels ils vont un à un, Qui mangent de la chair de porc, Des choses abominables et des souris, Tous ceux-là périront, dit l'Eternel. |
18 Ik ken hun werken en hun gedachten! De tijd komt dat Ik alle heidenvolken en talen bijeen zal brengen. En zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien. |
18 En Ik ken hunne werken en gedachten. De tijd komt, dat Ik vergader alle volken en tongen, datzij komen en mijne heerlijkheid zien. |
18 Ik, die hun werken en overleggingen ken, kom om alle natien en talen te verzamelen; en wanneer zij komen en mijn heerlijkheid zien, |
18 Want Ik [ken] hun werken en hun gedachten; [de] [tijd] komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien. |
18 Je connais leurs oeuvres et leurs pensées. Le temps est venu de rassembler toutes les nations Et toutes les langues; Elles viendront et verront ma gloire. |
19 En Ik zal een teken op hen aanbrengen: Ik zal uit hen die aan het gericht ontkomen zijn, boden zenden naar de heidenvolken, Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, naar Tubal, Javan, de verafgelegen kustlanden, die geen tijding over Mij hebben gehoord en die Mijn heerlijkheid niet hebben gezien. Zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenvolken verkondigen. |
19 En Ik zal een teken onder hen oprichten, en sommigen dergenen, die gered zijn, zenden tot de volken, naar Tarsis, Pûl en Lûd; tot de boogschutters, naar Tubal en Javan; naar de afgelegenste eilanden, die nimmer van Mij gehoord en mijne heerlijkheid nooit gezien hebben; en zij zullen mijne heerlijkheid onder de volken verkondigen. |
19 dan zal ik onder hen een teken doen en ontkomenen uit hen naar de natien zenden, naar Tarsjis, Put en Lud, die den boog spannen, naar Tubal en Jonie, naar de verre kustlanden, die nooit mijn naam gehoord, noch mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen mijn heerlijkheid onder de natien verkondigen. |
19 Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen. |
19 Je mettrai un signe parmi elles, Et j'enverrai leurs réchappés vers les nations, A Tarsis, à Pul et à Lud, qui tirent de l'arc, A Tubal et à Javan, Aux îles lointaines, Qui jamais n'ont entendu parler de moi, Et qui n'ont pas vu ma gloire; Et ils publieront ma gloire parmi les nations. |
20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenvolken brengen als graanoffer aan de HEERE, op paarden en op wagens, met huifkarren, op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, zoals de Israëlieten het graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen. |
20 En zij zullen al uwe broeders uit alle volken herwaarts brengen, den Heer tot een spijsoffer op paarden en wagens, op draagstoelen, op muilezels en op snelle kamelen, naar Jeruzalem, mijnen heiligen berg, spreekt de Heer, gelijk de kinderen Israëls het spijsoffer in reine vaten brengen tot het huis des Heren. |
20 Zij zullen uit alle natien al uw broeders brengen als een gave aan den Heer, op paarden en wagens en huifkarren, op muilezels en dromedarissen, naar mijn heiligen berg, naar Jeruzalem, zegt de Heer; evenals de zonen Israels het meeloffer in rein vaatwerk naar 's Heeren huis brengen. |
20 En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de Here; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de Here, zoals de Israelieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des Heren brengen. |
20 Ils amèneront tous vos frères du milieu de toutes les nations, En offrande à l'Eternel, Sur des chevaux, des chars et des litières, Sur des mulets et des dromadaires, A ma montagne sainte, A Jérusalem, dit l'Eternel, Comme les enfants d'Israël apportent leur offrande, Dans un vase pur, A la maison de l'Eternel. |
21 Ook zal Ik enigen uit hen tot priesters en Levieten aanstellen, zegt de HEERE. |
21 En ook uit hen zal Ik priesters en Levieten nemen, spreekt de Heer. |
21 En ook uit hen zal ik nemen tot priesters en Levieten, zegt de Heer. |
21 En ook uit hen zal Ik er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de Here. |
21 Et je prendrai aussi parmi eux Des sacrificateurs, des Lévites, dit l'Eternel. |
22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik ga maken, voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE, zo zullen ook uw nageslacht en uw naam blijven staan. |
22 Want, gelijk die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, bestendig zullen zijn voor mijn aangezicht, spreekt de Heer, zo zal ook uw zaad en uw naam bestendig zijn. |
22 Want evenals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die ik maken ga voor mijn aangezicht blijven bestaan, zegt de Heer, zo zullen uw nakroost en uw naam blijven bestaan. |
22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des Heren, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan. |
22 Car, comme les nouveaux cieux Et la nouvelle terre que je vais créer Subsisteront devant moi, dit l'Eternel, Ainsi subsisteront votre postérité et votre nom. |
23 En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. |
23 En alle vlees zal van de ene maand tot de andere, en van den enen sabbat tot den anderen komen, om te aanbidden voor Mij, spreekt de Heer. |
23 En elke nieuwemaan en elken sabbat zal alle vlees komen om zich voor mij neer te werpen, zegt de Heer; |
23 En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here. |
23 A chaque nouvelle lune et à chaque sabbat, Toute chair viendra se prosterner devant moi, dit l'Eternel. |
24 En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn. |
24 En zij zullen uitgaan en de dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij gezondigd hebben; hoe hun worm niet sterft en hun vuur niet uitgeblust wordt, en zij tot een gruwel zijn voor alle vlees. |
24 en zij zullen uitgaan en zien naar de lijken der mannen die van mij afgevallen waren; want hun worm sterft niet en hun vuur wordt niet uitgeblust, en zij zullen een afgrijzen voor alle vlees zijn. |
24 Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen. |
24 Et quand on sortira, on verra Les cadavres des hommes qui se sont rebellés contre moi; Car leur ver ne mourra point, et leur feu ne s'éteindra point; Et ils seront pour toute chair un objet d'horreur. |