|
1 Op die dag zal dit lied gezongen worden in het land Juda: Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en vestingwallen. |
1 In dien tijd zal men dit lied zingen in het land van Juda: Wij hebben ene vaste stad; muren en schansen maakt Hij tot heil. |
1 Te dien dage zal in Juda's land dit lied worden gezongen: Een sterke stad hebben wij; verlossing stelt hij ten muur en ten voorwerk. |
1 Te dien dage zal in het land Juda dit lied gezongen worden: Wij hebben een sterke stad; Hij stelt heil tot muren en voorwal. |
1 En ce jour, on chantera ce cantique dans le pays de Juda: Nous avons une ville forte; Il nous donne le salut pour murailles et pour rempart. |
2 Doe de poorten open, zodat het rechtvaardige volk kan binnengaan, dat de trouw bewaart. |
2 Doet de poorten open, opdat het rechtvaardige volk daarbinnen trede, hetwelk trouw bewaart. |
2 Opent de poorten, opdat binnentrede een rechtschapen volk, |
2 Opent de poorten, opdat een rechtvaardig volk binnenga, dat zijn trouw bewaart. |
2 Ouvrez les portes, Laissez entrer la nation juste et fidèle. |
3 Het is Uw vaste voornemen: U zult volkomen vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd. |
3 Gij onderhoudt steeds vrede, volgens zekere toezegging; want op U mag men zich verlaten. |
3 dat trouwe houdt en welks gezindheid standvastig is, dat den vrede, den vrede bewaart, wijl het op u vertrouwt. |
3 Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt. |
3 A celui qui est ferme dans ses sentiments Tu assures la paix, la paix, Parce qu'il se confie en toi. |
4 Vertrouw op de HEERE, tot in eeuwigheid, want de HEERE HEERE is een eeuwige rots. |
4 Daarom verlaat u op den Heer eeuwiglijk, want de Heere Heere is ene steenrots eeuwiglijk; |
4 Vertrouwt op den Heer voor immer, want de Heer, onze God, is een eeuwige rots. |
4 Vertrouwt op de Here voor immer, want de Here Here is een eeuwige rots. |
4 Confiez-vous en l'Eternel à perpétuité, Car l'Eternel, l'Eternel est le rocher des siècles. |
5 Voorzeker, Hij haalt ze neer, de bewoners van de hoogte, de hoogverheven stad; Hij vernedert haar, Hij werpt haar neer, tot de grond toe, Hij stort haar neer tot in het stof. |
5 Hij buigt degenen, die in de hoogte wonen; de hoge stad vernedert Hij, ja Hij stoot ze tot de aarde toe, dat zij in het stof ligt, |
5 Hij toch verlaagt de hoog wonenden, werpt de verheven veste neer, werpt haar neer op den grond, doet haar dalen in het stof; |
5 Want Hij heeft de bewoners der hoogte, der ontoegankelijke veste neergeworpen, Hij vernedert haar, vernedert haar tot de grond toe, doet haar tot in het stof neerstorten. |
5 Il a renversé ceux qui habitaient les hauteurs, Il a abaissé la ville superbe; Il l'a abaissée jusqu'à terre, Il lui a fait toucher la poussière. |
6 De voet zal haar vertrappen, de voeten van de ellendige, de voetstappen van de armen. |
6 dat zij met voeten vertreden wordt, ja met de voeten der armen, met de hielen der geringen. |
6 de voet vertrapt haar, de voet des ellendigen, de treden der geringen. |
6 Voeten zullen haar vertreden: de voeten der ellendigen, de treden der geringen. |
6 Elle est foulée aux pieds, Aux pieds des pauvres, sous les pas des misérables. |
7 Het pad van de rechtvaardige is geheel effen, recht is het spoor dat U voor de rechtvaardige baant. |
7 Maar de weg der rechtvaardigen is geheel effen, het pad der rechtvaardigen maakt Gij recht. |
7 De weg is voor den rechtschapene geeffend; effen baant gij het spoor des rechtschapenen. |
7 Het pad des rechtvaardigen is effen; Gij baant voor de rechtvaardige een effen spoor. |
7 Le chemin du juste est la droiture; Toi qui es juste, tu aplanis le sentier du juste. |
8 Ook in de weg van Uw oordelen, HEERE, hebben wij U verwacht; naar Uw Naam en naar Uw gedachtenis gaat het verlangen van onze ziel uit. |
8 Want wij wachten op U, Heer, op den weg uws rechts; tot uwen naam en tot uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel. |
8 Ja, wij verwachten u op den weg uwer gerichten, Heer! naar uw naam en uw roem verlangt onze ziel. |
8 Ook in de weg uwer gerichten hebben wij U verwacht, o Here; naar uw naam en naar uw gedachtenis ging ons zielsverlangen uit. |
8 Aussi nous t'attendons, ô Eternel! sur la voie de tes jugements; Notre âme soupire après ton nom et après ton souvenir. |
9 Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is. |
9 Van harte begeer ik U des nachts, ook met mijnen geest, in het binnenste van mij, zoek ik U; want, wanneer uwe oordelen in het land gaan, leren de bewoners des aardbodems gerechtigheid. |
9 Met zielsbegeren verlang ik naar u in den nacht, uit 's harten grond zie ik uit naar u; want zodra uw gerichten op de aarde zijn, leren de bewoners der wereld wat recht is. |
9 Van ganser harte verlang ik naar U in de nacht, ja, uit het diepst van mijn gemoed zoek ik U; want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid. |
9 Mon âme te désire pendant la nuit, Et mon esprit te cherche au dedans de moi; Car, lorsque tes jugements s'exercent sur la terre, Les habitants du monde apprennent la justice. |
10 Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert niet wat gerechtigheid is: in een land van recht bedrijft hij onrecht en de hoogheid van de HEERE ziet hij niet. |
10 Maar al wordt den goddelozen genade aangeboden, zo leren zij nochtans geen gerechtigheid, maar doen slechts kwaad in het land van louter recht; want zij zien de heerlijkheid des Heren niet. |
10 Wordt de boze genadig behandeld, dan leert hij geen recht op aarde kennen; de waarheid verdraait hij, en hij ziet 's Heeren hoogheid niet. |
10 Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid; hij handelt slecht in een land van recht en de majesteit des Heren ziet hij niet. |
10 Si l'on fait grâce au méchant, il n'apprend pas la justice, Il se livre au mal dans le pays de la droiture, Et il n'a point égard à la majesté de Dieu. |
11 HEERE, Uw hand is opgeheven, maar zij zien het niet. Toch zullen zij het zien en beschaamd worden vanwege de ijver voor Uw volk; ja, het vuur voor Uw tegenstanders – het zal hen verteren. |
11 Heer, uwe hand is verhoogd, dat zien zij niet; maar als zij het zullen zien, zullen zij beschaamd worden wegens den ijver over uw volk; ook zult Gij hen verteren met het vuur, waarmede Gij uwe vijanden verteert. |
11 Heer, opgeheven was uw hand, maar zij bespeuren het niet. Laat hen bespeuren, opdat zij zich schamen, uw ijver voor uw volk! Ja, het vuur, voor uw tegenstanders bestemd, vertere hen! |
11 Here, uw hand is verheven, maar zij beseffen het niet; zij zullen het echter beseffen en beschaamd staan over uw ijver voor het volk. Ja, het vuur over uw tegenstanders zal hen verteren. |
11 Eternel, ta main est puissante: Ils ne l'aperçoivent pas. Ils verront ton zèle pour le peuple, et ils en seront confus; Le feu consumera tes ennemis. |
12 HEERE, U zult voor ons vrede beschikken, want al onze zaken hebt U ook voor ons in orde gebracht. |
12 Maar ons, Heer, zult Gij vrede beschikken; want alles, wat wij uitvoeren, hebt Gij ons gegeven. |
12 Heer, gij zult ons heil doen toekomen; want ook al ons ander werk hebt gij voor ons verricht. |
12 Here, Gij zult vrede over ons beschikken, want ook al onze daden hebt Gij voor ons verricht. |
12 Eternel, tu nous donnes la paix; Car tout ce que nous faisons, C'est toi qui l'accomplis pour nous. |
13 HEERE, onze God, andere heren dan U hebben over ons geheerst, door U alleen gedenken wij Uw Naam. |
13 Heer, onze God, er hebben wel andere heren over ons geheerst dan Gij, maar wij gedenken nochtans aan U alleen en aan uwen naam. |
13 Heer, onze god, andere heren dan gij zijn onze meesters; maar van u alleen willen wij den naam verkondigen. |
13 Here, onze God, andere heren dan Gij hebben over ons geheerst; uw naam alleen huldigen wij. |
13 Eternel, notre Dieu, d'autres maîtres que toi ont dominé sur nous; Mais c'est grâce à toi seul que nous invoquons ton nom. |
14 Doden zullen niet herleven; gestorvenen zullen niet opstaan. Daarom hebt U hen gestraft, hen weggevaagd, elke gedachtenis aan hen doen vergaan. |
14 De doden worden niet weder levend, de overledenen staan niet weder op; want Gij hebt hen bezocht en verdelgd, en al hunne gedachtenis teniet gedaan. |
14 Doden herleven niet, schimmen staan niet op; daarom, toen gij hen gekastijd hebt en verdelgd, hebt gij alle gedachtenis aan hen uitgewist. |
14 Doden herleven niet, schimmen staan niet op; daarom hebt Gij hen bezocht en verdelgd en alle gedachtenis aan hen uitgeroeid. |
14 Ceux qui sont morts ne revivront pas, Des ombres ne se relèveront pas; Car tu les as châtiés, tu les as anéantis, Et tu en as détruit tout souvenir. |
15 HEERE, U hebt dit volk vermeerderd, U hebt dit volk vermeerderd, U hebt Uzelf verheerlijkt, U hebt hen ver weggedaan, in alle einden der aarde. |
15 Maar Gij, Heer, vaart voort onder de heidenen, Gij vaart steeds voort onder de heidenen en bewijst uwe heerlijkheid en komt tot aan het einde der aarde. |
15 Eens hebt gij, Heer, het volk talrijk gemaakt, het volk talrijk gemaakt, uzelf verheerlijkt, hebt gij alle grenzen des lands verwijd. |
15 Gij hebt het volk vermeerderd, Here, het volk vermeerderd, U zelf verheerlijkt, alle grenzen des lands verwijd. |
15 Multiplie le peuple, ô Eternel! Multiplie le peuple, manifeste ta gloire; Recule toutes les limites du pays. |
16 HEERE, in de benauwdheid hebben zij U gezocht, een fluisterend gebed uitgestort, toen Uw vermaning over hen kwam. |
16 Heer, wanneer er droefenis is, zoekt men U; als Gij hen kastijdt, roepen zij angstig. |
16 Heer, in den druk hebben wij naar u omgezien, de benauwdheid der verdrukking was ons een tuchtiging van u. |
16 Here, in de nood heeft men U gezocht, een verzuchting geslaakt, toen uw tuchtiging trof. |
16 Eternel, ils t'ont cherché, quand ils étaient dans la détresse; Ils se sont répandus en prières, quand tu les as châtiés. |
17 Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te baren, ineenkrimpt en het uitschreeuwt in haar weeën, zo waren wij voor Uw aangezicht, HEERE. |
17 Gelijk ene zwangere vrouw, als zij welhaast baren zal, beangst is, en in hare smarten kermt, zo ging het ons ook, Heer, voor uw aangezicht. |
17 Gelijk een zwangere wier barensuur nadert zich wringt en schreeuwt in haar weeen, zo waren wij om uwentwil, Heer. |
17 Zoals een zwangere die in barensnood raakt, ineenkrimpt en onder haar weeen schreeuwt, zo waren wij voor uw aangezicht, Here. |
17 Comme une femme enceinte, sur le point d'accoucher, Se tord et crie au milieu de ses douleurs, Ainsi avons-nous été, loin de ta face, ô Eternel! |
18 Wij waren zwanger, wij krompen ineen, maar het was als baarden wij wind: wij hebben het land geen heil gebracht, wereldbewoners zijn niet geboren. |
18 Wij waren ook zwanger en waren beangst, dat wij nauwelijks ademhaalden; wij konden het land niet helpen en de bewoners des aardbodems willen niet vallen. |
18 Wij waren zwanger en hadden weeen, maar toen wij baarden, was het wind; redding brachten wij niet in het land, en wereldburgers werden niet geboren. |
18 Wij waren zwanger, wij krompen ineen; maar het was, als baarden wij wind; wij brachten het land geen verlossing aan en wereldbewoners werden niet geboren. |
18 Nous avons conçu, nous avons éprouvé des douleurs, Et, quand nous enfantons, ce n'est que du vent: Le pays n'est pas sauvé, Et ses habitants ne sont pas nés. |
19 Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan. Ontwaak en juich, u die woont in het stof, want Uw dauw zal zijn als dauw op jong, fris groen en de aarde zal de gestorvenen baren. |
19 Maar uwe doden zullen leven, ook mijn lichaam; zij zullen opstaan; waakt op en roemt, gij, die onder de aarde ligt, want uw dauw is een dauw des groenen velds, en het land der doden zult gij terneder werpen. |
19 Mochten uw doden herleven, mijn lijken opstaan! Ontwaakt en jubelt, bewoners van het stof! want een dauw des lichts is uw dauw, en de aarde zal schimmen baren. |
19 Herleven zullen uw doden (ook mijn lijk), opstaan zullen zij. Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof! Want uw dauw is een dauw van licht; en de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven. |
19 Que tes morts revivent! Que mes cadavres se relèvent! -Réveillez-vous et tressaillez de joie, habitants de la poussière! Car ta rosée est une rosée vivifiante, Et la terre redonnera le jour aux ombres. |
20 Ga, Mijn volk, treed uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u. Verberg u voor een klein ogenblik, totdat de gramschap over is. |
20 Ga heen, mijn volk, in uwe kamer, en sluit de deur achter u toe; verberg u een klein ogenblik, totdat de toorn overga. |
20 Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit de deur achter u; verberg u een korte wijle, totdat de gramschap voorbijgegaan is. |
20 Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is. |
20 Va, mon peuple, entre dans ta chambre, Et ferme la porte derrière toi; Cache-toi pour quelques instants, Jusqu'à ce que la colère soit passée. |
21 Want zie, de HEERE gaat uit Zijn plaats om de ongerechtigheid van de bewoners van de aarde aan hen te vergelden. De aarde zal het bloed dat erop vergoten is, aan het licht brengen. Zij zal haar gedoden niet langer bedekt houden. |
21 Want zie, de Heer zal uitgaan van zijne plaats, om de boosheid van de inwoners des lands over hen te bezoeken, dat het land zijne bloedschulden zal openbaren, en niet langer bedekt houden, wie daarin gedood zijn. |
21 Want zie, de Heer verlaat zijn woonplaats om de schuld van de bewoners der wereld op hen te verhalen; en de aarde zal het op haar gestorte bloed blootleggen, en haar gedooden niet langer bedekken. |
21 Want zie, de Here verlaat zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken; dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken. |
21 Car voici, l'Eternel sort de sa demeure, Pour punir les crimes des habitants de la terre; Et la terre mettra le sang à nu, Elle ne couvrira plus les meurtres. |