Jesaja 2
© Herziene Statenvertaling
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
© NBG
Louis Segond
1 Het woord dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem. 1 Dit is het wat Jesaja, de zoon van Amoz, zag aangaande Juda en Jeruzalem. 1 Het woord dat Jezaja, de zoon van Amos, aangaande Juda en Jeruzalem zag: 1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en Jeruzalem. 1 Prophétie d'Esaïe, fils d'Amots, sur Juda et Jérusalem.
2 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. 2 De berg, op welken het huis des Heren is, zal in den laatsten tijd hoger zijn dan alle bergen, en boven alle heuvelen verheven worden, en alle volken zullen derwaarts stromen; 2 Eenmaal zal 's Heeren tempelberg aan de spits der bergen staan, en boven de heuvelen verheven zijn; derwaarts zullen alle natien stromen, 2 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen 2 Il arrivera, dans la suite des temps, Que la montagne de la maison de l'Eternel Sera fondée sur le sommet des montagnes, Qu'elle s'élèvera par-dessus les collines, Et que toutes les nations y afflueront.
3 Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. 3 en vele natiën zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons op den berg des Heren gaan, tot het huis van Jakobs God, opdat Hij ons zijne wegen lere en wij wandelen op zijne paden; want van Sion zal de wet uitgaan, en het woord des Heren van Jeruzalem. 3 talrijke volkeren zullen optrekken en zeggen: Komt, laat ons opgaan naar den berg des Heeren, naar het huis van Jakobs god; opdat hij ons zijn wegen wijze, en wij op zijn paden wandelen! --Want van Sion zal wet uitgaan, 's Heeren woord van Jeruzalem. 3 En vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. 3 Des peuples s'y rendront en foule, et diront: Venez, et montons à la montagne de l'Eternel, A la maison du Dieu de Jacob, Afin qu'il nous enseigne ses voies, Et que nous marchions dans ses sentiers. Car de Sion sortira la loi, Et de Jérusalem la parole de l'Eternel.
4 Hij zal oordelen tussen de heidenvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer leren. 4 En Hij zal richten onder de volken, en vele natiën bestraffen; dan zullen zij hunne zwaarden tot ploegijzers en hunne spiesen tot sikkels maken; want geen volk zal tegen het andere het zwaard meer opheffen, en zij zullen voortaan niet meer leren oorlogen. 4 Dan zal hij scheidsrechter zijn tussen de natien, en talrijke volkeren terechtwijzen; zij zullen dan hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden, hun speren tot sikkelen; geen natie zal meer tegen een andere het zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren. 4 En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natien. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 4 Il sera le juge des nations, L'arbitre d'un grand nombre de peuples. De leurs glaives ils forgeront des hoyaux, Et de leurs lances des serpes: Une nation ne tirera plus l'épée contre une autre, Et l'on n'apprendra plus la guerre.
5 Huis van Jakob, kom, laten wij wandelen in het licht van de HEERE. 5 Kom dan nu, gij huis van Jakob, laat ons wandelen in het licht des Heren. 5 Nu dan, huis Jakobs, komt, laat ons wandelen in het licht des Heeren! 5 Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des Heren. 5 Maison de Jacob, Venez, et marchons à la lumière de l'Eternel!
6 Maar U hebt Uw volk verlaten, het huis van Jakob, want zij zijn vol goddeloosheid uit het Oosten, en zij duiden wolken, net als de Filistijnen, en met buitenlanders slaan zij de handen ineen. 6 Maar Gij hebt uw volk, het huis van Jakob, verstoten, want zij bedrijven [de goddeloosheid] meer dan die van het Oosten, en zijn wichelaars gelijk de Filistijnen, en hebben behagen in de kinderen der vreemden. 6 Want hij heeft zijn volk, het huis Jakobs, verstoten. Vol wichelaars toch zijn zij, vol tovenaars als de Filistijnen; lieden van vreemde herkomst hebben zij in overvloed. 6 Voorwaar, Gij hebt uw volk, het huis van Jakob, verworpen, omdat het geheel beinvloed is door het Oosten en toverij pleegt als de Filistijnen en samendoet met kinderen van buitenlanders. 6 Car tu as abandonné ton peuple, la maison de Jacob, Parce qu'ils sont pleins de l'Orient, Et adonnés à la magie comme les Philistins, Et parce qu'ils s'allient aux fils des étrangers.
7 Hun land is vol zilver en goud, en er komt geen einde aan hun schatten. Hun land is vol paarden, en er komt geen einde aan hun wagens. 7 Hun land is vol zilver en goud, en aan hunne schatten is geen einde; hun land is vol paarden, en aan hunne wagens is geen einde. 7 Hun land is vol zilver en goud, geen einde aan hun schatten; hun land is vol paarden, geen einde aan hun wagenen; 7 Zijn land is vol zilver en goud en aan zijn schatten is geen einde; ook is zijn land vol paarden en aan zijn wagens is geen einde; 7 Le pays est rempli d'argent et d'or, Et il y a des trésors sans fin; Le pays est rempli de chevaux, Et il y a des chars sans nombre.
8 Hun land is vol afgoden; voor het werk van hun handen buigen zij zich neer, voor wat hun vingers gemaakt hebben. 8 Ook is hun land vol afgoden, en zij aanbidden het werk hunner handen, hetwelk hunne vingers gemaakt hebben. 8 hun land is vol afgoden, voor hunner handen werk werpen zij zich neder, voor hetgeen hun vingers gemaakt hebben. 8 Ook is zijn land vol afgoden: voor het werk van eigen handen, voor wat eigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich neder. 8 Le pays est rempli d'idoles; Ils se prosternent devant l'ouvrage de leurs mains, Devant ce que leurs doigts ont fabriqué.
9 Zo bukt zich de gewone man en vernedert zich de man van aanzien. Vergeef het hun niet! 9 Daar buigt zich de geringe neder, daar verootmoedigen zich de aanzienlijken; dit zult Gij hun niet vergeven. 9 Hef aldus over hen aan: 9 Zo verlagen zich de mensen en vernederen de mannen zich. Vergeef het hun niet. 9 Les petits seront abattus, et les grands seront abaissés: Tu ne leur pardonneras point.
10 Ga de rotskloof in, verberg u in het stof uit angst voor de HEERE en vanwege de glorie van Zijn majesteit. 10 Ga naar de steenrots en verberg u in de aarde, voor den schrik des Heren en voor zijne heerlijke majesteit. 10 Ga de rotsen binnen en verberg u in het stof, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit, als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen. 10 Ga in de rotskloven en verberg u in de grond voor de verschrikking des Heren en voor de luister zijner majesteit. 10 Entre dans les rochers, Et cache-toi dans la poussière, Pour éviter la terreur de l'Eternel Et l'éclat de sa majesté.
11 De hoogmoedige ogen van de mensen zullen neergeslagen worden, en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn. 11 Want de hoogheid van der mensen ogen zal vernederd, en der lieden trotschheid gebogen worden, en de Heer alleen zal hoog zijn in dien tijd. 11 Dan wordt des mensen hoogheid kleingemaakt, der mannen trots terneergebogen; en de Heer alleen zal te dien dage verheven zijn. 11 De verwaten ogen der mensen worden vernederd en de trots der mannen wordt neergebogen en de Here alleen is te dien dage verheven. 11 L'homme au regard hautain sera abaissé, Et l'orgueilleux sera humilié: L'Eternel seul sera élevé ce jour-là.
12 Want de dag van de HEERE van de legermachten zal zijn tegen al wie hoogmoedig en trots is, tegen al wie zich verheft, opdat hij vernederd zal worden; 12 Want de dag des Heren Zebaôth zal gaan over alles wat hoovaardig en hoog, en over alles wat verheven is, opdat het vernederd worde; 12 Want er komt een dag van den Heer der heirscharen tegen alwat fier en trots, tegen alwat verheven en hoog is: 12 Want er is een dag van de Here der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde; 12 Car il y a un jour pour l'Eternel des armées Contre tout homme orgueilleux et hautain, Contre quiconque s'élève, afin qu'il soit abaissé;
13 tegen alle ceders van de Libanon, hoog en verheven, en tegen alle eiken van Basan, 13 ook over alle hoge en verheven cederen op den Libanon, en over alle eiken van Basan; 13 tegen alle trotsche en verheven ceders van den Libanon, en alle eiken van Bazan, 13 Tegen alle trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan, 13 Contre tous les cèdres du Liban, hauts et élevés, Et contre tous les chênes de Basan;
14 tegen al de hoge bergen en tegen al de verheven heuvels, 14 over alle hoge bergen, en over alle verheven heuvelen; 14 tegen alle trotsche bergen en alle verheven heuvelen, 14 Tegen alle trotse bergen en alle hoge heuvels, 14 Contre toutes les hautes montagnes, Et contre toutes les collines élevées;
15 tegen elke hoge toren en tegen elke vestingmuur, 15 over alle hoge torens, en over alle vaste muren; 15 tegen elken hogen toren en elken versterkten muur, 15 Tegen elke hoge toren en elke steile muur, 15 Contre toutes les hautes tours, Et contre toutes les murailles fortifiées;
16 tegen alle schepen van Tarsis en tegen alle koopvaardijschepen met kostbare lading. 16 over alle schepen van Tarsis, en over allen kostelijken arbeid; 16 tegen alle Tarsjisvaarders en alle prachtige achterstevens. 16 Tegen alle schepen van Tarsis en alle kostbare kunstschatten. 16 Contre tous les navires de Tarsis, Et contre tout ce qui plaît à la vue.
17 De hoogmoed van de mensen zal vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn. 17 zodat alle hoogheid der mensen vernederd en alle trotschheid der lieden gebogen worde, en de Heer alleen hoog zij in dien tijd. 17 Dan wordt des mensen hoogheid terneergebogen, der mannen trots kleingemaakt; en de Heer alleen zal te dien dage verheven zijn, 17 Dan wordt de verwatenheid der mensen neergebogen en de trots der mannen vernederd, en de Here alleen is te dien dage verheven, 17 L'homme orgueilleux sera humilié, Et le hautain sera abaissé: L'Eternel seul sera élevé ce jour-là.
18 En de afgoden – ze vergaan volkomen. 18 En met de afgoden zal het geheel uit zijn. 18 terwijl de afgoden gans en al verdwijnen, 18 En de afgoden zullen volkomen verdwijnen. 18 Toutes les idoles disparaîtront.
19 Dan zullen zij de grotten van de rotsen binnengaan en de holen in de grond, uit angst voor de HEERE en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 19 Dan zal men in de holen der steenrotsen gaan en in de kloven der aarde voor den schrik des Heren en voor zijne heerlijke majesteit, wanneer Hij zich opmaken zal om de aarde te verschrikken. 19 en men de rotsgrotten en aardholen ingaat, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit, als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen. 19 Dan kruipt men in de spelonken der rotsen en in de holen van de grond voor de verschrikking des Heren en voor de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 19 On entrera dans les cavernes des rochers Et dans les profondeurs de la poussière, Pour éviter la terreur de l'Eternel et l'éclat de sa majesté, Quand il se lèvera pour effrayer la terre.
20 Op die dag zal de mens zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, die hij voor zichzelf gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen. 20 In dien tijd zal ieder zijne zilveren en gouden afgoden, die hij zich had laten maken om ze te aanbidden, wegwerpen in de holen der mollen en voor de vledermuizen, 20 Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de veldratten en vleermuizen werpen; 20 Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, 20 En ce jour, les hommes jetteront Leurs idoles d'argent et leurs idoles d'or, Qu'ils s'étaient faites pour les adorer, Aux rats et aux chauves-souris;
21 Dan zullen zij de spleten in de rotsen binnengaan en de kloven in de rotsen, uit angst voor de HEERE, en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 21 om te gaan in de reten en kloven der steenrotsen, voor den schrik des Heren en voor zijne heerlijke majesteit, wanneer Hij zich opmaken zal om de aarde te verschrikken. 21 om de rotsspleten en steenkloven in te gaan, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen. 21 Bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspleten vanwege de verschrikking des Heren en de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 21 Et ils entreront dans les fentes des rochers Et dans les creux des pierres, Pour éviter la terreur de l'Eternel et l'éclat de sa majesté, Quand il se lèvera pour effrayer la terre.
22 Zie voor uzelf dan af van de mens – in zijn neus heeft hij slechts adem – want als wat is hij eigenlijk te beschouwen? 22 Zo laat nu af van den mens, in wiens neus adem is; want hoe hoog is hij te achten? 22 22 22 Laat toch af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want wat is hij te achten? 22 Cessez de vous confier en l'homme, Dans les narines duquel il n'y a qu'un souffle: Car de quelle valeur est-il?