Jesaja 66
© Herziene Statenvertaling
© Leidse Vertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen en waar de plaats van Mijn rust? 1 Aldus zegt de Heer: De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetbank; welk een huis zoudt gij mij bouwen? welke plaats zou mijn rustoord zijn? 1 Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou dan het huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen, en waar de plaats mijner rust? 1 Dit zegt de HEER: De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank. Waar zouden jullie een huis voor Mij kunnen bouwen? En wat zou Mij als rustplaats dienen?
2 Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE. Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft. 2 Al deze dingen heeft mijn hand gemaakt, en mijn is dit alles, spreekt de Heer. Toch sla ik op dezen acht; op den nooddruftige, den verslagene van geest, op hem die ontstelt van mijn woord. 2 Dit alles heeft immers mijn hand gemaakt en zo is dit alles ontstaan, luidt het woord des Heren; op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft. 2 Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt, zo is dit alles ontstaan – spreekt de HEER. Toch sla Ik acht op wie verdrukt wordt, op mensen met een gebroken geest, op ieder die huivert voor mijn woorden.
3 Wie een rund slacht, slaat een man neer, wie een lam offert, breekt een hond de nek, wie een graanoffer offert, offert varkensbloed, wie wierook brandt als gedenkoffer, looft daarmee een afgod. Zoals zíj ook hun eigen wegen gekozen hebben en hun ziel vreugde vindt in hun afschuwelijke afgoden, 3 Dezelfde die het rund slacht verslaat een mens; wie het schaap offert breekt een hond den nek; wie een meeloffer brengt plengt zwijnenbloed; wie wierook ontsteekt looft een afgod. Hebben zij een eigen gedragslijn verkozen, en schept hun ziel in hun gruwelen behagen, 3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, [offert] zwijnebloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod. Zoals zij hun eigen wegen verkozen hebben en hun ziel in hun gruwelen behagen schept, 3 Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt, wie een graanoffer brengt mét het bloed van een varken, wie wierook brandt als deel van het graanoffer maar tegelijk een afgod looft – zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest en van zulke gruwelijkheden geniet,
4 zo zal Ík het loon voor hun handelingen kiezen en zal Ik over hen doen komen wat zij vrezen, omdat Ik riep, maar niemand antwoord gaf, Ik sprak, maar zij niet luisterden. Zij deden wat slecht is in Mijn ogen en zij kozen wat Mij niet behaagt. 4 zo zal ook ik verkiezen met hen den spot te drijven, en wat zij duchten zal ik over hen doen komen; omdat ik niemand antwoordde toen ik riep, zij niet luisterden toen ik sprak, maar deden wat kwaad is in mijn oog, en verkozen wat mij mishaagt. 4 Zo zal Ik hun ongeluk verkiezen en dat wat zij vrezen, over hen brengen, omdat niemand geantwoord heeft, toen Ik riep, en zij niet gehoord hebben, toen Ik sprak, maar gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en verkozen wat Mij mishaagt. 4 zo zal Ik kiezen hoe Ik hem zal kwellen, zijn grootste angsten laat Ik uitkomen. Want Ik heb geroepen, maar niemand gaf antwoord, Ik heb gesproken, maar zij luisterden niet; zij deden wat slecht is in mijn ogen, en zij verkozen wat Ik niet wil.
5 Hoor het woord van de HEERE, u die beeft voor Zijn woord: Uw broeders die u haten, die u verstoten vanwege Mijn Naam, zeggen: Laat de HEERE verheerlijkt worden! Maar Hij zal verschijnen tot uw blijdschap, zíj daarentegen zullen beschaamd worden. 5 Hoort 's Heeren woord, gij die van zijn woord ontstelt: Uw broeders, zij die u haten en uitbannen om mijns naams wil, hebben gezegd: Laat 's Heeren heerlijkheid zich vertonen; opdat wij ons in uw vreugde verlustigen! Maar zij zullen zelf beschaamd staan. 5 Hoort het woord des Heren, gij die voor zijn woord beeft: Uw broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams wil, zeggen: Dat de Here zijn heerlijkheid tone, opdat wij uw vreugde aanschouwen. Maar zij zelf zullen beschaamd staan. 5 Luister naar de woorden van de HEER, jullie die voor zijn woorden huiveren. Er wordt gezegd door jullie volksgenoten, die jullie haten en verstoten omwille van mijn naam: ‘Laat de HEER zijn luister tonen, zodat wij jullie vreugde zien!’ Maar zij zullen zelf te schande staan.
6 Een geluid van een gejoel uit de stad, een geluid uit de tempel, de stem van de HEERE! Hij vergeldt Zijn vijanden naar wat zij verdienen. 6 Hoor, een gerommel uit de stad! Hoor, het komt uit den tempel. Het is de Heer, die zijn vijanden hun verdiende loon geeft. 6 Er klinkt gedruis uit de stad! Het klinkt uit de tempel! De stem van de Here, die vergelding brengt over zijn vijanden! 6 Er klinkt tumult in de stad, een luide stem uit de tempel: het is de stem van de HEER, die zijn vijanden vergeldt naar hun daden.
7 Voordat zij weeën kreeg, heeft zij gebaard. Nog voor een wee over haar kwam, heeft zij een jongetje ter wereld gebracht. 7 Voordat zij weeen kreeg heeft zij gebaard; voordat smart over haar kwam heeft zij een zoon ter wereld gebracht. 7 Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeen haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht. 7 Nog voor Sion weeën heeft, moet ze bevallen; voor de barensnood over haar komt, brengt ze een zoon ter wereld.
8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land geboren kunnen worden op één dag? Zou een volk geboren kunnen worden in één keer? Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen, of zij heeft haar zonen al gebaard. 8 Wie heeft ooit zo iets gehoord? wie dergelijke dingen gezien? Wordt op een enkelen dag een volk geboren? of een natie eensklaps gebaard? Want Sion heeft weeen gekregen, ja ook haar kinderen gebaard. 8 Wie heeft zo iets gehoord, wie heeft iets dergelijks gezien? Wordt een land op een dag voortgebracht of een volk op eenmaal geboren? Maar Sion heeft nauwelijks barensweeen gekregen, of zij baarde haar kinderen. 8 Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Kan een land in één dag worden gebaard, kan een volk in één keer worden geboren? Maar Sion baart haar kinderen terwijl de weeën net begonnen zijn.
9 Zou Ík ontsluiting geven en niet doen baren? zegt de HEERE. Of zou Ik, Die doe baren, toesluiten? zegt uw God. 9 Zou ik ontsluiting geven en niet doen baren? zegt de Heer; zou ik, die doe baren, zelf toesluiten? zegt uw god. 9 Zou Ik ontsluiten en niet doen baren? zegt de Here. Of ben Ik een, die doet baren en toesluit? zegt uw God. 9 Zou Ik de moederschoot openen en niet laten baren? – zegt de HEER. Of zou Ik laten baren en de schoot gesloten houden? – zegt jullie God.
10 Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar, u allen die haar liefhebt. Wees vrolijk met haar met vreugde, u allen die over haar treurt, 10 Verheugt u met Jeruzalem, verblijdt u over haar, gij allen die haar liefhebt! Weest vrolijk met haar, zeer vrolijk, gij allen die over haar rouw draagt! 10 Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, 10 Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen.
11 opdat u mag zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst, opdat u zich met volle teugen mag laven aan de overvloed van haar luister. 11 Opdat gij tot verzadiging moogt zuigen aan haar smartstillende borsten, opdat gij met wellust moogt zwelgen aan haar altoos milden boezem. 11 Opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst. 11 Aan haar vertroostende moederborst zullen jullie drinken en verzadigd worden, haar rijke, volle borsten zullen je zogen en verkwikken.
12 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen als een rivier, en de luister van de heidenvolken als een alles wegspoelende beek. Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen en op de knieën vertroeteld worden. 12 Want zo zegt de Heer: Zie, ik leid den vrede tot haar ais een rivier, de schatten der natien als een overstromende beek; gij zult zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieen getroeteld worden. 12 Want zo zegt de Here: Zie, Ik doe haar de vrede toestromen als een rivier en de heerlijkheid der volken als een overvolle beek; dan zult gij zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieen gekoesterd worden. 12 Want dit zegt de HEER: Ik laat de vrede als een rivier naar haar toe stromen, de rijkdom van alle volken als een overlopende beek, en jullie zullen ervan drinken. Je zult op de heup gedragen worden en worden gewiegd op haar schoot.
13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ík u troosten; ja, in Jeruzalem zult u getroost worden! 13 Zoals een man door zijn moeder vertroost wordt, zo zal ik u vertroosten, zo zult gij te Jeruzalem vertroost worden. 13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. 13 Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal Ik jullie troosten; in Jeruzalem zul je troost vinden.
14 U zult het zien, uw hart zal vrolijk zijn, en uw gebeente zal groeien als het jonge gras. Dan zal de hand van de HEERE gekend worden door Zijn dienaren, maar op Zijn vijanden zal Hij toornig zijn. 14 Gij zult het zien, en uw hart zal zich verheugen; uw gebeente zal gedijen als jeugdig groen; en 's Heeren hand zal zich kenbaar maken aan zijn dienaren terwijl hij zijn vijanden aangrimt. 14 Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des Heren zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden. 14 Wat jullie daar zien, zal je hart verblijden, je botten zullen gedijen als het jonge groen. De HEER zal zijn dienaren zijn macht tonen en zijn vijanden zijn verbolgenheid.
15 Want zie, de HEERE zal komen in vuur, en Zijn strijdwagens zullen komen als een wervelwind, om in grimmigheid Zijn toorn te laten gelden, Zijn bestraffing in vlammen van vuur. 15 Want zie, de Heer komt in vuur, en zijn wagens zijn als een wervelwind om in verbolgenheid zijn toorn uit te blazen, en zijn dreigen in vuurvlammen. 15 Want zie, de Here zal komen als vuur en zijn wagens zullen zijn als een storm, om zijn toorn te openbaren in gloed en zijn dreiging in vuurvlammen. 15 De HEER zal komen in een vuur, met zijn wagens als een wervelstorm. Hij komt zijn toorn uitvieren in vlammen, zijn dreiging in een vuurgloed.
16 Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE een rechtszaak voeren met alle vlees. Zij die door de HEERE dodelijk gewond zijn, zullen talrijk zijn. 16 Met vuur toch voert de Heer zijn pleit tegen de ganse aarde, met zijn zwaard tegen alle vlees, en talrijk zullen 's Heeren verslagenen zijn. 16 Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen over al wat leeft, en de door de Here verslagenen zullen talrijk zijn. 16 De HEER zal over al wat leeft een oordeel vellen, te vuur en te zwaard, en tallozen worden door Hem doorboord.
17 Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen achter één in hun midden, die varkensvlees eten, afschuwelijk gedierte en muizen, tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE. 17 Zij die zich wijden en zich reinigen, de tuinen in, achter de ingangen, zij die zwijnevlees eten, gruwelijk gedierte en muizen, altegader worden zij weggeraapt, spreekt de Heer. 17 Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnevlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des Heren. 17 Zij die zich wijden en reinigen om zich naar de tuinen te begeven, iemand uit de kring achterna, en zij die vlees van varkens en muizen of ander onrein gedierte eten, samen zullen zij ten onder gaan – spreekt de HEER.
18 Ik ken hun werken en hun gedachten! De tijd komt dat Ik alle heidenvolken en talen bijeen zal brengen. En zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien. 18 Ik, die hun werken en overleggingen ken, kom om alle natien en talen te verzamelen; en wanneer zij komen en mijn heerlijkheid zien, 18 Want Ik [ken] hun werken en hun gedachten; [de] [tijd] komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien. 18 Want Ik ken hun daden en hun gedachten. De tijd is gekomen om alle volken, van elke taal, bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien.
19 En Ik zal een teken op hen aanbrengen: Ik zal uit hen die aan het gericht ontkomen zijn, boden zenden naar de heidenvolken, Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, naar Tubal, Javan, de verafgelegen kustlanden, die geen tijding over Mij hebben gehoord en die Mijn heerlijkheid niet hebben gezien. Zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenvolken verkondigen. 19 dan zal ik onder hen een teken doen en ontkomenen uit hen naar de natien zenden, naar Tarsjis, Put en Lud, die den boog spannen, naar Tubal en Jonie, naar de verre kustlanden, die nooit mijn naam gehoord, noch mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen mijn heerlijkheid onder de natien verkondigen. 19 Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen. 19 Ik zal onder hen een teken verrichten: sommigen zal Ik sparen en naar vreemde volken sturen – naar Tarsis, Pul en Lydië, volken van boogschutters, naar Tubal en Griekenland, naar de verste eilanden, waar mijn faam nog niet is doorgedrongen en mijn luister nog niet is gezien – en zij zullen mijn majesteit tegenover al deze volken verkondigen.
20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenvolken brengen als graanoffer aan de HEERE, op paarden en op wagens, met huifkarren, op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, zoals de Israëlieten het graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen. 20 Zij zullen uit alle natien al uw broeders brengen als een gave aan den Heer, op paarden en wagens en huifkarren, op muilezels en dromedarissen, naar mijn heiligen berg, naar Jeruzalem, zegt de Heer; evenals de zonen Israels het meeloffer in rein vaatwerk naar 's Heeren huis brengen. 20 En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de Here; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de Here, zoals de Israelieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des Heren brengen. 20 Uit alle landen zullen zij jullie volksgenoten terugbrengen – zegt de HEER  –, met paarden en wagens, met overhuifde wagens, op muildieren en kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, als een offer voor de HEER, net zoals de Israëlieten hun offers in rein vaatwerk naar de tempel van de HEER brengen.
21 Ook zal Ik enigen uit hen tot priesters en Levieten aanstellen, zegt de HEERE. 21 En ook uit hen zal ik nemen tot priesters en Levieten, zegt de Heer. 21 En ook uit hen zal Ik er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de Here. 21 Zelfs zal Ik sommigen van hen aanstellen als priester of Leviet – zegt de HEER.
22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik ga maken, voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE, zo zullen ook uw nageslacht en uw naam blijven staan. 22 Want evenals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die ik maken ga voor mijn aangezicht blijven bestaan, zegt de Heer, zo zullen uw nakroost en uw naam blijven bestaan. 22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des Heren, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan. 22 Zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik maak zullen voortbestaan – spreekt de HEER  –, zo zullen jullie naam en jullie nageslacht voortbestaan.
23 En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. 23 En elke nieuwemaan en elken sabbat zal alle vlees komen om zich voor mij neer te werpen, zegt de Heer; 23 En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here. 23 Elke nieuwemaan en elke sabbat opnieuw zal alles wat leeft hierheen komen om zich voor Mij neer te buigen – zegt de HEER.
24 En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn. 24 en zij zullen uitgaan en zien naar de lijken der mannen die van mij afgevallen waren; want hun worm sterft niet en hun vuur wordt niet uitgeblust, en zij zullen een afgrijzen voor alle vlees zijn. 24 Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen. 24 Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen Mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.