|
1 Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm, en een verwelkende bloem, een schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei van hen die geveld zijn door de wijn. |
1 Wee der trotsche kroon van Efraims beschonkenen, der welkende bloem, zijn pronksieraad, op het hoofd van het vette dal der van den wijn overmanden! |
1 Wee de trotse kroon van Efraims beschonkenen, de afvallende bloem: het prachtig hoofdsieraad van het vruchtbare dal van wie door de wijn zijn overmand. |
1 Malheur à la couronne superbe des ivrognes d'Ephraïm, A la fleur fanée, qui fait l'éclat de sa parure, Sur la cime de la fertile vallée de ceux qui s'enivrent! |
2 Zie, de Heere heeft iemand die sterk en machtig is als een hagelstorm, een storm van verderf. Zoals een vloed van geweldige, alles wegspoelende wateren werpt hij ze hardhandig ter aarde. |
2 Zie, sterk en machtig is des Heeren toorn: als een stortbui van hagelsteenen, een verstikkende storm, als een stortbui van geweldige, overstromende wateren, slaat hij haar met geweld tegen den grond. |
2 Zie, de Here heeft een die sterk is en krachtig; die als een hagelslag, een verwoestende storm, als een stortbui van geweldige, overstromende wateren met kracht tegen de grond werpt: |
2 Voici venir, de la part du Seigneur, un homme fort et puissant, Comme un orage de grêle, un ouragan destructeur, Comme une tempête qui précipite des torrents d'eaux: Il la fait tomber en terre avec violence. |
3 Met voeten zal vertrapt worden de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm. |
3 Zo wordt met voeten getreden de trotsche kroon van Efraims beschonkenen; |
3 Met voeten vertreden wordt de trotse kroon van Efraims beschonkenen. |
3 Elle sera foulée aux pieds, La couronne superbe des ivrognes d'Ephraïm; |
4 En de verwelkende bloem van zijn schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei zal zijn als een vroege vijg vóór de zomer: als iemand die ziet, slokt hij die meteen op uit zijn hand. |
4 en der welkende bloem, zijn pronksieraad, dat op het hoofd staat van het vette dal, vergaat het als een rijpe vijg voor den inzamelingstijd: nauwelijks ziet iemand haar, of, terwijl zij nog in zijn hand is, slokt hij haar op. |
4 En met de afvallende bloem, het prachtig hoofdsieraad op het hoofd van het vruchtbare dal, daarmee zal het gaan als met een vroege vijg voor de oogst, die iemand ziet en zo uit de hand opslokt. |
4 Et la fleur fanée, qui fait l'éclat de sa parure, Sur la cime de la fertile vallée, Sera comme une figue hâtive qu'on aperçoit avant la récolte, Et qui, à peine dans la main, est aussitôt avalée. |
5 Op die dag zal de HEERE van de legermachten tot een schitterende kroon en sierlijke krans zijn voor de rest van Zijn volk, |
5 Te dien dage zal de Heer der heirscharen tot een sierlijke kroon zijn, tot een heerlijke hoofdwrong voor de rest zijns volks: |
5 Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtige diadeem zijn voor de rest van zijn volk, |
5 En ce jour, l'Eternel des armées sera Une couronne éclatante et une parure magnifique Pour le reste de son peuple, |
6 tot een geest van het recht voor wie zit om recht te spreken, en tot een kracht voor wie de strijd terugdringt naar de poort. |
6 tot een geest des gerichts voor hem die zit ten gerichte, en tot kracht voor hen die den krijg terugdringen naar de poort. |
6 En tot een geest des gerichts voor wie ten gerichte gezeten is en tot heldenkracht voor wie de strijd terugdringen naar de poort. |
6 Un esprit de justice pour celui qui est assis au siège de la justice, Et une force pour ceux qui repoussent l'ennemi jusqu'à ses portes. |
7 Ook dezen hier zwalken van wijn, dwalen rond door sterkedrank. Priester en profeet zwalken door sterkedrank. Zij zijn opgeslokt door de wijn, zij dwalen rond door de sterkedrank. Zij zwalken bij het uitleggen van het visioen, zij struikelen tijdens hun gerechtelijke uitspraak. |
7 En ook zij dolen door den wijn, dwalen door den sterken drank; priester en profeet dolen door den drank, zijn het spoor bijster vanwege den wijn, dwalen door den drank, dolen bij het krijgen van gezichten, waggelen bij het geven van beslissingen; |
7 En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmende drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak. |
7 Mais eux aussi, ils chancellent dans le vin, Et les boissons fortes leur donnent des vertiges; Sacrificateurs et prophètes chancellent dans les boissons fortes, Ils sont absorbés par le vin, Ils ont des vertiges à cause des boissons fortes; Ils chancellent en prophétisant, Ils vacillent en rendant la justice. |
8 Ja, alle tafels zitten vol walgelijk braaksel, geen plek is schoon. |
8 want alle tafels zijn vol walgelijk uitbraaksel, geen plek meer schoon! |
8 Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over. |
8 Toutes les tables sont pleines de vomissements, d'ordures; Il n'y a plus de place. - |
9 Wie kan Hij dan de kennis bijbrengen? Wie kan Hij dan het gehoorde doen begrijpen? Wie net van de moedermelk af zijn, wie net van de borst zijn afgehaald? |
9 "Wien wil hij wetenschap leren, en een openbaring doen begrijpen? Pas gespeende kinderen, juist aan de moederborst ontwend? |
9 `Wie wil hij kennis leren en wie wil hij een openbaring doen verstaan? Hun die van de melk gespeend, aan de borst ontwend zijn? |
9 A qui veut-on enseigner la sagesse? A qui veut-on donner des leçons? Est-ce à des enfants qui viennent d'être sevrés, Qui viennent de quitter la mamelle? |
10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje. |
10 Want het is: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier wat, daar wat!" |
10 Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat.` |
10 Car c'est précepte sur précepte, précepte sur précepte, Règle sur règle, règle sur règle, Un peu ici, un peu là. - |
11 Ja, met belachelijke klanken en in een andere taal zal Hij tot dit volk spreken, |
11 Ja, met brabbeltaal en vreemden tongval zal hij spreken tot dit volk, |
11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: |
11 Hé bien! c'est par des hommes aux lèvres balbutiantes Et au langage barbare Que l'Eternel parlera à ce peuple. |
12 tegen wie Hij zei: Dit is de rust, geef de vermoeide rust, en dit is de verademing – maar zij wilden niet luisteren. |
12 hij, die tot hen gezegd heeft: Dit is de rustplaats; geeft rust aan de vermoeiden! dit is de verademing--maar zij hebben niet willen luisteren. |
12 Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing. Maar zij wilden niet horen. |
12 Il lui disait: Voici le repos, Laissez reposer celui qui est fatigué; Voici le lieu du repos! Mais ils n'ont point voulu écouter. |
13 Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje, zodat zij, als zij weggaan, achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden. |
13 Zo zal 's Heeren woord voor hen zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier wat, daar wat; opdat zij struikelen onder het gaan, achterovervallen, breken, verstrikt raken, gevangen worden. |
13 Zo zal voor hen het woord des Heren zijn: wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat, opdat zij bij hun gaan achterwaarts struikelen en te pletter vallen, verstrikt en gevangen worden. |
13 Et pour eux la parole de l'Eternel sera Précepte sur précepte, précepte sur précepte, Règle sur règle, règle sur règle, Un peu ici, un peu là, Afin qu'en marchant ils tombent à la renverse et se brisent, Afin qu'ils soient enlacés et pris. |
14 Daarom, hoor het woord van de HEERE, u, spotters, u, heersers over dit volk dat in Jeruzalem is! |
14 Hoort daarom 's Heeren woord, gij spotters, heerschers van dit volk te Jeruzalem! |
14 Daarom, hoort het woord des Heren, gij spotters, heersers over dit volk in Jeruzalem. |
14 Ecoutez donc la parole de l'Eternel, moqueurs, Vous qui dominez sur ce peuple de Jérusalem! |
15 Omdat u zegt: Wij hebben een verbond gesloten met de dood, en met het rijk van de dood zijn wij een verdrag aangegaan, wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons, want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen, |
15 Omdat gij hebt gezegd: Wij hebben een verbond met den dood gesloten, een verdrag met het schimmenrijk aangegaan; de overstromende geesel, wanneer hij voorbijjaagt, komt aan ons niet; want wij hebben de leugen tot ons toevluchtsoord gesteld, ons verscholen in het bedrog-- |
15 Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen. |
15 Vous dites: Nous avons fait une alliance avec la mort, Nous avons fait un pacte avec le séjour des morts; Quand le fléau débordé passera, il ne nous atteindra pas, Car nous avons la fausseté pour refuge et le mensonge pour abri. |
16 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is. Wie gelooft, zal zich niet weghaasten. |
16 daarom, zo zegt de Heere God, zie, ik leg op den Sion een steen, een deugdelijken steen, een kostelijken hoeksteen ten grondslag; wie vertrouwt zal niet beschaamd worden. |
16 Daarom, zo zegt de Here Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet. |
16 C'est pourquoi ainsi parle le Seigneur, l'Eternel: Voici, j'ai mis pour fondement en Sion une pierre, Une pierre éprouvée, une pierre angulaire de prix, solidement posée; Celui qui la prendra pour appui n'aura point hâte de fuir. |
17 Ik stel het recht tot meetlint, en de gerechtigheid tot paslood. De hagel zal het toevluchtsoord van de leugen wegvagen, het water zal de schuilplaats overspoelen. |
17 Ik stel het recht tot meetsnoer, de gerechtigheid tot paslood; de hagel slaat het toevluchtsoord der leugen neer, het water spoelt de schuilplaats van het bedrog weg. |
17 En ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen. |
17 Je ferai de la droiture une règle, Et de la justice un niveau; Et la grêle emportera le refuge de la fausseté, Et les eaux inonderont l'abri du mensonge. |
18 Dan zal uw verbond met de dood tenietgedaan worden, uw verdrag met het rijk van de dood zal geen stand houden. Trekt de alles wegspoelende gesel voorbij, dan zult u door hem afgeranseld worden. |
18 Verbroken wordt dan uw verbond met den dood, en uw verdrag met het schimmenrijk houdt geen stand; wanneer de overstromende geesel voorbijjaagt, zult gij door hem worden vertrapt; |
18 Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden. |
18 Votre alliance avec la mort sera détruite, Votre pacte avec le séjour des morts ne subsistera pas; Quand le fléau débordé passera, Vous serez par lui foulés aux pieds. |
19 Zo dikwijls als hij voorbijtrekt, zal hij u grijpen; ja, ochtend na ochtend zal hij voorbijtrekken, bij dag en bij nacht. Het zal gebeuren dat het begrijpen van het bericht slechts beroering teweeg zal brengen. |
19 zo vaak hij voorbijjaagt zal hij u vatten; want elken morgen jaagt hij voorbij, bij dag en bij nacht. Louter ontroering geeft het dan openbaringen te begrijpen; |
19 Zo dikwijls als hij zal doortrekken, zal hij u grijpen; want morgen aan morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht, en het verstaan van de openbaring zal louter verschrikking zijn. |
19 Chaque fois qu'il passera, il vous saisira; Car il passera tous les matins, le jour et la nuit, Et son bruit seul donnera l'épouvante. |
20 Want het bed zal te kort zijn om zich erop uit te strekken, en de deken te smal om zich erin te wikkelen. |
20 want het bed is te kort om er zich op uit te strekken, de deken te smal om er zich mee te dekken. |
20 Want het bed zal te kort zijn om zich daarop uit te strekken en de deken te smal om zich daarin te wikkelen. |
20 Le lit sera trop court pour s'y étendre, Et la couverture trop étroite pour s'en envelopper. |
21 Want de HEERE zal opstaan zoals op de berg Perazim. Hij zal woeden, zoals in het dal van Gibeon, om Zijn werk te doen – vreemd zal Zijn werk zijn – en om Zijn daad te verrichten – ongewoon zal Zijn daad zijn. |
21 De Heer toch zal zich opmaken als op den berg Perasim, evenals in de vallei bij Gibeon zal hij trillen om zijn werk te verrichten--vreemd is zijn werk om zijn taak te volbrengen--onnatuurlijk is zijn taak. |
21 Want de Here zal opstaan, zoals op de berg Perasim; Hij zal in beweging komen, zoals in het dal bij Gibeon, om zijn werk te doen. (Vreemd zal zijn werk zijn; en om zijn daad te verrichten). Ongewoon zal zijn daad zijn. |
21 Car l'Eternel se lèvera comme à la montagne de Peratsim, Il s'irritera comme dans la vallée de Gabaon, Pour faire son oeuvre, son oeuvre étrange, Pour exécuter son travail, son travail inouï. |
22 Nu dan, spot niet, anders zullen uw boeien nog strakker aangehaald worden; want een vernietigend einde – en het is vast besloten, heb ik gehoord van de Heere, de HEERE van de legermachten – komt over heel het land. |
22 Nu dan, laat het spotten varen; opdat uw kastijding niet nog zwaarder worde! Want een verdelging en een vastbesloten vonnis heb ik vernomen, van den Heer, den Heer der legerscharen, over de ganse aarde. |
22 Nu dan, spot niet, opdat uw banden niet nog vaster worden; want van een verdelging (en zij is vast besloten) heb ik gehoord van de Here, de Here der heerscharen, over het gehele land. |
22 Maintenant, ne vous livrez point à la moquerie, De peur que vos liens ne soient resserrés; Car la destruction de tout le pays est résolue; Je l'ai appris du Seigneur, de l'Eternel des armées. |
23 Neem ter ore en luister naar mijn stem, sla er acht op en luister naar mijn woorden! |
23 Leent het oor en hoort naar mijn stem, let op en luistert naar mijn woord! |
23 Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn woord! |
23 Prêtez l'oreille, et écoutez ma voix! Soyez attentifs, et écoutez ma parole! |
24 Ploegt de ploeger heel de dag door om te zaaien? Blijft hij zijn land altijd maar openleggen en eggen? |
24 Zal een landbouwer voortdurend het zaaiveld beploegen, zijn akker omspitten en eggen? |
24 Is het altijd door, dat de ploeger ploegt om te zaaien, zijn land openscheurt en egt? |
24 Celui qui laboure pour semer laboure-t-il toujours? Ouvre-t-il et brise-t-il toujours son terrain? |
25 Is het niet zo: heeft hij de bovenlaag ervan geëffend, dan strooit hij wikke uit, zaait er komijn op, en zet tarwe op rij, gerst per vak, en spelt aan de rand? |
25 Immers, als hij de oppervlakte heeft gelijkgemaakt, strooit hij dille uit en zaait hij komijn; hij zet tarwe en gerst, en spelt daarlangs. |
25 Immers, als hij de oppervlakte gelijk gemaakt heeft, dan strooit hij dille en werpt komijn uit, en tarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs de rand. |
25 N'est-ce pas après en avoir aplani la surface Qu'il répand de la nielle et sème du cumin; Qu'il met le froment par rangées, L'orge à une place marquée, Et l'épeautre sur les bords? |
26 Zijn God onderwijst hem over de juiste wijze. Hij onderwijst hem. |
26 En hoe het behoort, onderricht hem, leert hem zijn god; |
26 En zijn God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem. |
26 Son Dieu lui a enseigné la marche à suivre, Il lui a donné ses instructions. |
27 Want men dorst wikke toch niet met een dorsslede, en rolt over komijn toch geen wagenwiel? Maar wikke wordt uitgeklopt met een stok, en komijn met een staak. |
27 want de dille wordt niet gedorst met de slede, noch wordt over de komijn het wagenrad gewenteld; maar met een stok wordt de dille uitgeklopt, met een roede de komijn. |
27 Dille toch wordt niet met een dorsslede gedorst en over komijn rolt men geen wagenrad, maar dille wordt met een stok uitgeklopt en komijn met een roede. |
27 On ne foule pas la nielle avec le traîneau, Et la roue du chariot ne passe pas sur le cumin; Mais on bat la nielle avec le bâton, Et le cumin avec la verge. |
28 Broodkoren moet wel fijngemaakt worden, maar hij dorst en dorst het niet voor altijd door; hij plet het niet met zijn wagenwiel, met zijn paarden verpulvert hij het niet. |
28 Wordt het broodkoorn fijngestampt? Neen, men dorst het niet voortdurend; en al drijft men er wagenrad en hoeven over, men stampt het niet fijn. |
28 Wordt broodkoren verbrijzeld? Men dorst het toch niet altijd door? Al drijft men er zijn wagenrad en zijn paarden overheen, men verbrijzelt het niet. |
28 On bat le blé, Mais on ne le bat pas toujours; On y pousse la roue du chariot et les chevaux, Mais on ne l'écrase pas. |
29 Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid. |
29 Ook dit gaat van den Heer der heirscharen uit; wonderlijk is zijn beramen, groot zijn beleid. |
29 Ook dit gaat van de Here der heerscharen uit; Hij is wonderbaar van raad, groot van beleid. |
29 Cela aussi vient de l'Eternel des armées; Admirable est son conseil, et grande est sa sagesse. |