|
1 De last over het Dal van het Visioen. Wat hebt u toch dat u allen op de daken klimt? |
1 De godsspraak Het dal des gezichts. Wat hebt gij toch, dat gij, geheel uw bevolking, de daken beklommen hebt, |
1 De Godsspraak over het dal van het gezicht. Wat hebt gij toch, dat gij met u allen op de daken klimt, |
1 Oracle sur la vallée des visions. Qu'as-tu donc, que tout ton peuple monte sur les toits? |
2 Stad vol tumult en rumoer, uitgelaten stad, uw gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard en zijn ook niet gestorven in de strijd. |
2 gij rumoerige, gij joelende stad, gij dartele veste? Uw verslagenen zijn niet door het zwaard verslagen, uw doden niet in den krijg gedood. |
2 Gij rumoerige, woelige stad, uitgelaten veste? Uw verslagenen zijn niet met het zwaard verslagen noch in de oorlog gedood. |
2 Ville bruyante, pleine de tumulte, Cité joyeuse! Tes morts ne périront pas par l'épée, Ils ne mourront pas en combattant. |
3 Al uw leiders zijn tezamen gevlucht, zonder één boogschot zijn zij gevangengenomen; al de uwen die werden gevonden, tezamen zijn zij gevangengenomen, hoe ver zij ook weggevlucht waren. |
3 Al uw overheden waren tegelijk gevloden voor den boog, geweken waren al uw sterken, altegader geweken, verweg gevlucht. |
3 Al uw aanvoerders zijn tezamen gevlucht, zonder een boogschot zijn zij gevangen; al de uwen, die men achterhaalde, zijn allen gevangen genomen, hoever zij ook weggevlucht waren. |
3 Tous tes chefs fuient ensemble, Ils sont faits prisonniers par les archers; Tous tes habitants deviennent à la fois captifs, Tandis qu'ils prennent au loin la fuite. |
4 Daarom zeg ik: Wend uw blik van mij af, laat mij bitter wenen; dring niet aan om mij te troosten over de verwoesting van de dochter van mijn volk. |
4 Dies zeide ik: Wendt het oog van mij af; laat mij bitter wenen; dringt mij geen troost op over den ondergang der dochter mijns volks. |
4 Daarom zeg ik: Wendt de blik van mij af, laat mij bitter wenen; dringt niet aan om mij te troosten over de verwoesting van de dochter mijns volks. |
4 C'est pourquoi je dis: Détournez de moi les regards, Laissez-moi pleurer amèrement; N'insistez pas pour me consoler Du désastre de la fille de mon peuple. |
5 Want het is een dag van verwarring, vertrapping en ontreddering, een dag van de Heere, de HEERE van de legermachten, in het Dal van het Visioen; een dag waarop muren omver worden gehaald, en een dag van geschreeuw tegen het gebergte. |
5 Want een dag van ontroering, ontroving, ontzetting heeft de Heer, de Heer der heirscharen in het dal des gezichts! gegil en geschreeuw naar het gebergte! |
5 Want de Here, de Here der heerscharen, houdt in het dal van het gezicht een dag van verwarring, verwoesting en ontzetting: omverhalen van muren en geschreeuw naar het gebergte. |
5 Car c'est un jour de trouble, d'écrasement et de confusion, Envoyé par le Seigneur, l'Eternel des armées, Dans la vallée des visions. On démolit les murailles, Et les cris de détresse retentissent vers la montagne. |
6 Want Elam neemt de pijlkoker op, de man en de paarden staan bij de strijdwagen, en Kir ontbloot het schild. |
6 Elam heeft den pijlkoker opgenomen, met wagens en ruiters, Kir heeft het schild ontbloot. |
6 Elam heeft de pijlkoker opgenomen, met wagenen, manschappen, ruiters; Kir heeft het schild ontbloot. |
6 Elam porte le carquois; Des chars de combattants, des cavaliers, s'avancent; Kir met à nu le bouclier. |
7 Het zal gebeuren dat uw mooiste dalen vol zullen staan met strijdwagens, en de ruiters zullen zich in slagorde opstellen tegenover de poort. |
7 Toen uw rijkste valleien met wagens waren gevuld en ruiters de poort berenden, |
7 Toen de keur van uw dalen zich met wagenen vulde, de ruiters zich in slagorde stelden tegen de poort, |
7 Tes plus belles vallées sont remplies de chars, Et les cavaliers se rangent en bataille à tes portes. |
8 Men zal ontmantelen wat Juda bescherming biedt. Op die dag zult u uitkijken naar het wapenarsenaal in het Woudhuis; |
8 werd Juda's blinddoek weggenomen en zaagt gij te dien dage om naar het wapentuig in het huis des wouds; |
8 En Hij de beschutting van Juda wegnam; te dien dage richttet gij de blik naar het wapentuig van het woudhuis; |
8 Les derniers retranchements de Juda sont forcés, Et en ce jour tu visites les armures de la maison de la forêt. |
9 en de bressen in de Stad van David ziet u. Ja, het zijn er vele. U vangt het water van de Benedenvijver op. |
9 (22-9a) opmerkend dat de breuken der Davidstad talrijk waren, |
9 Gij zaagt, dat de scheuren der stad van David vele waren; gij vergaardet het water van de benedenste vijver; |
9 Vous regardez les brèches nombreuses faites à la ville de David, Et vous retenez les eaux de l'étang inférieur. |
10 U telt de huizen van Jeruzalem en u breekt huizen af om de muren te versterken. |
10 maaktet gij Jeruzalems huizen met den grond gelijk, braakt de huizen af om den muur te versterken; (22-9b) gij vingt het water van den Benedenvijver op |
10 Gij teldet de huizen van Jeruzalem, en gij braakt huizen af om de muur ontoegankelijk te maken; |
10 Vous comptez les maisons de Jérusalem, Et vous les abattez, pour fortifier la muraille. |
11 Verder maakt u een reservoir tussen beide muren voor het water van de Oude Vijver. Maar u zult geen oog hebben voor Hem Die dit gedaan heeft, en Hem Die dit in een ver verleden gevormd heeft, ziet u niet. |
11 en maaktet een vergaarbak tussen de twee muren voor het water van den Ouden vijver. Maar gij zaagt niet om naar hem die het deed, en merktet hem niet op die het van voorlang besloot. |
11 Gij maaktet een vergaarbak tussen de beide muren voor het water van de oude vijver. Maar gij richttet de blik niet op Hem, die het gedaan had, en Hem, die het van overlang geformeerd had, zaagt gij niet. |
11 Vous faites un réservoir entre les deux murs, Pour les eaux de l'ancien étang. Mais vous ne regardez pas vers celui qui a voulu ces choses, Vous ne voyez pas celui qui les a préparées de loin. |
12 De Heere, de HEERE van de legermachten, zal op die dag oproepen tot wenen en tot rouw, tot kaalscheren en tot het omdoen van een rouwgewaad. |
12 De Heer, de Heer der heirscharen, riep te dien dage tot geween en misbaar om het hoofd kaal te scheren en het rouwkleed om te gorden; |
12 En de Here, de Here der heerscharen, riep te dien dage tot geween en tot rouwklacht, tot kaalscheren en tot omgording met een rouwgewaad. |
12 Le Seigneur, l'Eternel des armées, vous appelle en ce jour A pleurer et à vous frapper la poitrine, A vous raser la tête et à ceindre le sac. |
13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap, men doodt runderen en slacht schapen, men eet vlees en drinkt wijn. Men zegt: Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij! |
13 doch zie, het is vreugde en vroolijkheid, runderen doden, schapen slachten, vlees eten, wijndrinken: "Laat ons eten en drinken; want morgen sterven wij!" |
13 Maar zie, daar is vrolijkheid en vreugde, een doden van runderen en een slachten van schapen, een eten van vlees en een drinken van wijn: laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. |
13 Et voici de la gaîté et de la joie! On égorge des boeufs et l'on tue des brebis, On mange de la viande et l'on boit du vin: Mangeons et buvons, car demain nous mourrons! - |
14 Maar de HEERE van de legermachten heeft Zich aan mij persoonlijk geopenbaard: Voorwaar, deze ongerechtigheid wordt voor u niet verzoend, totdat u sterft, zegt de Heere, de HEERE van de legermachten. |
14 Te mijnen aanhoren heeft de Heer der heirscharen zich geopenbaard: Deze uw schuld wordt niet verzoend voordat gij sterft, zegt de Heer, de Heer der heirscharen. |
14 Maar de Here der heerscharen heeft Zich voor mijn ogen geopenbaard: Voorwaar, voor deze ongerechtigheid zal u geen verzoening geschieden, totdat gij sterft, zegt de Here, de Here der heerscharen. |
14 L'Eternel des armées me l'a révélé: Non, ce crime ne vous sera point pardonné que vous ne soyez morts, Dit le Seigneur, l'Eternel des armées. |
15 Zo zegt de Heere, de HEERE van de legermachten: Ga, treed binnen bij die hofmaarschalk, bij Sebna, het hoofd van de hofhouding, en zeg: |
15 Zo zegt de Heer, de Heer der heirscharen: Ga binnen bij dien hooggezaghebber, bij Sjebna, den hofmaarschalk, |
15 Alzo zegt de Here, de Here der heerscharen: Ga heen, treed binnen bij deze hofmaarschalk, bij Sebna, die over het paleis gaat, |
15 Ainsi parle le Seigneur, l'Eternel des armées: Va vers ce courtisan, Vers Schebna, gouverneur du palais: |
16 Wat hebt u hier of wie hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitgehouwen? Dat houwt zich in de hoogte een graf uit, hakt zich in de rots een woning uit! |
16 en zeg hem: Wat hebt gij hier, en wien hebt gij hier, dat gij u hier een grafstede hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw grafstede uithieuwt, in de rots u een rustplaats groeft! |
16 [En] [zeg]: Wat hebt gij hier en wie hebt gij hier, dat gij u hier een graf hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw graf uitgehouwen, u in de rots een woning uitgegraven hebt! |
16 Qu'y a-t-il à toi ici, et qui as-tu ici, Que tu creuses ici un sépulcre? Il se creuse un sépulcre sur la hauteur, Il se taille une demeure dans le roc! |
17 Zie, de HEERE werpt u weg met de werpkracht van een man, en rolt u op als een rol. |
17 Zie, de Heer slingert, zoals een man slingert, u weg, stevig ingewikkeld, |
17 Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert; Hij zal u stevig ineenwikkelen, |
17 Voici, l'Eternel te lancera d'un jet vigoureux; Il t'enveloppera comme une pelote, |
18 Hij zal u helemaal ineenrollen tot een kluwen, als een bal naar een wijd uitgestrekt land werpen. Daar zult u sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, u, schandvlek van het huis van uw heer! |
18 vast ineengerold, als een bal, naar een wijd uitgestrekt land; daar zult gij sterven, en daarheen gaan uw staatsiewagens, gij schandvlek van uws heren huis! |
18 U vast in elkaar rollen als een kluwen, [u] [wegwerpen] als een bal naar een zeer uitgestrekt land: daar zult gij sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, schandvlek van het huis uws heren! |
18 Il te fera rouler, rouler comme une balle, Sur une terre spacieuse; Là tu mourras, là seront tes chars magnifiques, O toi, l'opprobre de la maison de ton maître! |
19 Ik zal u wegstoten uit uw ambt; hij zal u van uw post verdrijven. |
19 Wanneer ik dan u van uw plaats stoot, u van uw post ternederwerp, |
19 En Ik zal u uit uw post wegstoten, ja, van uw standplaats zal Hij u wegrukken. |
19 Je te chasserai de ton poste, L'Eternel t'arrachera de ta place. |
20 Op die dag zal het gebeuren dat Ik Mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, zal roepen. |
20 te dien dage zal ik roepen mijn dienaar Eljakim, Hilkia's zoon, |
20 Te dien dage zal het geschieden, dat Ik mijn knecht Eljakim, de zoon van Chilkia, roepen zal: |
20 En ce jour-là, J'appellerai mon serviteur Eliakim, fils de Hilkija; |
21 Ik zal hem bekleden met uw gewaad, hem uw gordel ombinden, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand leggen. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. |
21 hem bekleden met uw gewaad, hem omgorden met uw gordel, uw waardigheid aan hem overdragen. Zo zal hij tot een vader worden voor Jeruzalems bevolking en voor het huis Juda. |
21 Ik zal hem met uw gewaad bekleden en hem uw gordel ombinden en uw waardigheid zal Ik in zijn hand geven, en hij zal tot een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. |
21 Je le revêtirai de ta tunique, je le ceindrai de ta ceinture, Et je remettrai ton pouvoir entre ses mains; Il sera un père pour les habitants de Jérusalem Et pour la maison de Juda. |
22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Als hij opendoet, zal niemand sluiten. Als hij sluit, zal niemand opendoen. |
22 Ik zal den sleutel van Davids huis op zijn schouder leggen: opent hij, dan sluit niemand, sluit hij, dan opent niemand. |
22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; opent hij, niemand sluit; sluit hij, niemand opent. |
22 Je mettrai sur son épaule la clé de la maison de David: Quand il ouvrira, nul ne fermera; Quand il fermera, nul n'ouvrira. |
23 Ik zal hem als een pin vastslaan in een stevige plaats, zodat hij een erezetel zal zijn voor het huis van zijn vader. |
23 Ik zal hem slaan als een bout in een betrouwbare plaats, en hij zal een erezetel zijn voor zijn geslacht. |
23 En Ik zal hem als een pin in een hechte plaats vastslaan, zodat hij tot een erezetel worden zal voor zijn familie. |
23 Je l'enfoncerai comme un clou dans un lieu sûr, Et il sera un siège de gloire pour la maison de son père. |
24 Dan zal men heel het gewicht van het huis van zijn vader aan hem hangen, de spruiten en de loten, al het kleine vaatwerk, van het vaatwerk van de schalen tot het vaatwerk van de kruiken toe. |
24 Maar hangt men daaraan al de zwaarte van zijn geslacht, de spruiten en de loten, al het kleine huisraad, kommen en allerlei kruiken, |
24 Dan zal men aan hem het gehele gewicht van zijn familie hangen, de spruiten en de loten, alle kleine vaatwerk, van de bekkens af tot alle kruiken toe. |
24 Il sera le soutien de toute la gloire de la maison de son père, Des rejetons nobles et ignobles, De tous les petits ustensiles, Des bassins comme des vases. |
25 Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal die pin, vastgeslagen in een stevige plaats, weggenomen worden. Hij zal er afgehakt worden en vallen, en de last die eraan hangt, zal afgesneden worden, want de HEERE heeft gesproken. |
25 dan zal te dien dage, spreekt de Heer der heirscharen, de bout wijken, ofschoon geslagen in een betrouwbare plaats; hij breekt af, valt, en de last die er aan hangt wordt vernield; want de Heer heeft het gesproken. |
25 Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zal de pin die in een hechte plaats was vastgeslagen, losraken en afbreken en vallen, en de last die daaraan hing, zal teniet gaan, want de Here heeft het gesproken |
25 En ce jour, dit l'Eternel des armées, Le clou enfoncé dans un lieu sûr sera enlevé, Il sera abattu et tombera, Et le fardeau qui était sur lui sera détruit, Car l'Eternel a parlé. |