|
1 Verder zei de HEERE tegen mij: Neem u een groot schrijfbord en schrijf daarop, voor iedereen leesbaar: Maher Sjalal Chasj Baz. |
1 De Here zeide tot mij: Neem u een groot schrijfbord en schrijf daarop met schrift, dat voor ieder leesbaar is: Haastig buit, spoedig roof. |
1 L'Eternel me dit: Prends une grande table, et écris dessus, d'une manière intelligible: Qu'on se hâte de piller, qu'on se précipite sur le butin. |
2 Toen nam ik voor mijzelf betrouwbare getuigen: Uria, de priester, en Zacharia, de zoon van Jeberechja. |
2 Dan wil Ik Mij betrouwbare getuigen nemen, de priester Uria en Zekarja, de zoon van Jeberekjahu. |
2 Je pris avec moi des témoins dignes de foi, le sacrificateur Urie, et Zacharie, fils de Bérékia. |
3 Ik was tot de profetes genaderd, zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei de HEERE tegen mij: Geef hem de naam Maher Sjalal Chasj Baz. |
3 En ik was tot de profetes genaderd, en zij was zwanger geworden en baarde een zoon. En de Here zeide tot mij: Noem hem: Maher-salal Chas-baz, |
3 Je m'étais approché de la prophétesse; elle conçut, et elle enfanta un fils. L'Eternel me dit: Donne-lui pour nom Maher-Schalal-Chasch-Baz. |
4 Want voordat het jongetje papa of mama zal kunnen roepen, zal men het vermogen van Damascus en de buit van Samaria vóór de koning van Assyrië dragen. |
4 Want voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur dragen. |
4 Car, avant que l'enfant sache dire: Mon père! ma mère! on emportera devant le roi d'Assyrie les richesses de Damas et le butin de Samarie. |
5 De HEERE sprak opnieuw tot mij: |
5 En de Here ging voort nogmaals tot mij te spreken: |
5 L'Eternel me parla encore, et me dit: |
6 Omdat dit volk versmaadt de zacht stromende wateren van Siloah, en er vreugde is bij Rezin en de zoon van Remalia, |
6 Omdat dit volk de zacht vloeiende wateren van Siloach versmaadt en er vreugde is bij Resin en de zoon van Remaljahu, |
6 Parce que ce peuple a méprisé les eaux de Siloé qui coulent doucement Et qu'il s'est réjoui au sujet de Retsin et du fils de Remalia, |
7 daarom, zie, doet de Heere over hen opkomen de machtige, geweldige wateren van de rivier de Eufraat, namelijk de koning van Assyrië met al zijn luister. Deze zal buiten al zijn stroombeddingen treden, en over al zijn oevers heenstromen. |
7 Daarom, zie, de Here doet over hen opkomen de machtige en geweldige wateren van de Rivier, de koning van Assur met al zijn heerlijkheid; deze zal buiten al zijn beddingen stijgen en buiten al zijn oevers rijzen, |
7 Voici, le Seigneur va faire monter contre eux Les puissantes et grandes eaux du fleuve Le roi d'Assyrie et toute sa gloire; Il s'élèvera partout au-dessus de son lit, Et il se répandra sur toutes ses rives; |
8 Hij dringt door tot in Juda, overspoelt het, trekt er doorheen, hij reikt tot aan de hals, en zijn uitgebreide vleugels zullen de volle breedte van Uw land innemen, Immanuel! |
8 Binnendringen in Juda, overstromen en steeds verder om zich heen grijpen, reiken tot aan de hals; ja, zijn uitgespreide vleugelen zullen de breedte van uw land vullen, o Immanuel. |
8 Il pénétrera dans Juda, il débordera et inondera, Il atteindra jusqu'au cou. Le déploiement de ses ailes Remplira l'étendue de ton pays, ô Emmanuel! |
9 Volken, loop te hoop, en word verpletterd! En neem ter ore, allen die in verre landen zijn, omgord u en word verpletterd; omgord u en word verpletterd! |
9 Woedt, o volken, en weest verslagen; ja, neemt ter ore, alle verre streken der aarde; gordt u aan en weest verslagen; gordt u aan en weest verslagen. |
9 Poussez des cris de guerre, peuples! et vous serez brisés; Prêtez l'oreille, vous tous qui habitez au loin! Préparez-vous au combat, et vous serez brisés; Préparez-vous au combat, et vous serez brisés. |
10 Beraam een plan – het zal verijdeld worden! Spreek een woord – het zal niet tot stand komen! Want God is met ons. |
10 Beraamt een plan, maar het wordt verbroken; spreekt een woord, maar het zal niet tot stand komen, want God is met ons. |
10 Formez des projets, et ils seront anéantis; Donnez des ordres, et ils seront sans effet: Car Dieu est avec nous. |
11 Immers, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd, toen Zijn hand mij te sterk werd en Hij mij onderwees dat ik niet in de weg van dit volk moest gaan: |
11 Want aldus heeft de Here tot mij gezegd, toen zijn hand mij overweldigde en Hij mij waarschuwde niet op de weg van dit volk te gaan: |
11 Ainsi m'a parlé l'Eternel, quand sa main me saisit, Et qu'il m'avertit de ne pas marcher dans la voie de ce peuple: |
12 U mag geen samenzwering noemen alles wat dit volk een samenzwering noemt; en waar zij voor bevreesd zijn, daarvoor mag u niet bevreesd zijn en niet schrikken. |
12 Gij zult geen samenzwering noemen alles wat dit volk een samenzwering noemt en voor hetgeen zij vrezen, zult gij niet vrezen noch schrikken. |
12 N'appelez pas conjuration tout ce que ce peuple appelle conjuration; Ne craignez pas ce qu'il craint, et ne soyez pas effrayés. |
13 De HEERE van de legermachten, Hem moet u heilig achten; Hij is uw vrees en Hij is uw verschrikking. |
13 De Here der heerscharen, Hem zult gij heilig achten en Hij moet het voorwerp van uw vrees en Hij moet het voorwerp van uw schrik zijn. |
13 C'est l'Eternel des armées que vous devez sanctifier, C'est lui que vous devez craindre et redouter. |
14 Hij zal tot een heiligdom voor u zijn, tot een steen des aanstoots, en tot een rots waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël, tot een strik en een val voor de inwoners van Jeruzalem. |
14 Dan zal Hij tot een heiligdom zijn, en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt, voor de beide huizen van Israel, tot een klapnet en tot een valstrik voor de inwoners van Jeruzalem. |
14 Et il sera un sanctuaire, Mais aussi une pierre d'achoppement, Un rocher de scandale pour les deux maisons d'Israël, Un filet et un piège Pour les habitants de Jérusalem. |
15 Velen onder hen zullen struikelen, vallen en gebroken worden, verstrikt raken en gevangen worden. |
15 En velen onder hen zullen struikelen en vallen, verpletterd, gestrikt en gevangen worden. |
15 Plusieurs trébucheront; Ils tomberont et se briseront, Ils seront enlacés et pris. |
16 Bind het getuigenis toe! Verzegel de wet onder Mijn leerlingen! |
16 Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen. |
16 Enveloppe cet oracle, Scelle cette révélation, parmi mes disciples. - |
17 Ik zal de HEERE verwachten, Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob; op Hem zal ik hopen. |
17 En ik zal wachten op de Here, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja, op Hem zal ik hopen. |
17 J'espère en l'Eternel, Qui cache sa face à la maison de Jacob; Je place en lui ma confiance. |
18 Zie, ik en de kinderen die de HEERE mij gegeven heeft, dienen tot tekenen en wonderen in Israël, afkomstig van de HEERE van de legermachten, Die op de berg Sion woont. |
18 Zie, ik en de kinderen die mij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot zinnebeelden onder Israel vanwege de Here der heerscharen, die op de berg Sion woont. |
18 Voici, moi et les enfants que l'Eternel m'a donnés, Nous sommes des signes et des présages en Israël, De la part de l'Eternel des armées, Qui habite sur la montagne de Sion. |
19 Wanneer zij dan tegen u zeggen: Raadpleeg de geesten van doden, en waarzeggers met hun gelispel en geprevel – zeg dan: Moet een volk zijn God niet raadplegen? Moet men voor de levenden de doden raadplegen? |
19 En wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen. Zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden [vragen]? |
19 Si l'on vous dit: Consultez ceux qui évoquent les morts et ceux qui prédisent l'avenir, Qui poussent des sifflements et des soupirs, Répondez: Un peuple ne consultera-t-il pas son Dieu? S'adressera-t-il aux morts en faveur des vivants? |
20 Terug naar de wet en het getuigenis! Als zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zal er voor hen geen dageraad zijn. |
20 Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad. |
20 A la loi et au témoignage! Si l'on ne parle pas ainsi, Il n'y aura point d'aurore pour le peuple. |
21 Men zal er terneergedrukt en hongerig rondtrekken. Wanneer het gebeurt dat men hongerlijdt, zal men uitbarsten in woede, en zijn koning en zijn God vervloeken. Of men de blik nu naar boven richt, |
21 Dan trekt men rond, gedrukt en hongerig, en wanneer men hongert, zal men in woede uitbarsten, en zijn koning en zijn God vervloeken, en men zal de blik omhoog richten |
21 Il sera errant dans le pays, accablé et affamé; Et, quand il aura faim, il s'irritera, Maudira son roi et son Dieu, Et tournera les yeux en haut; |
22 of naar de aarde kijkt, zie, er zal benauwdheid en duisternis zijn, angstaanjagende donkerheid. En men zal voortgedreven worden, het donker in. |
22 En men zal naar de aarde schouwen, en zie, benauwdheid en duisternis, beangstigende donkerheid, en in duisternis is men verstoten. |
22 Puis il regardera vers la terre, Et voici, il n'y aura que détresse, obscurité et de sombres angoisses: Il sera repoussé dans d'épaisses ténèbres. |
23 Voorzeker, er zal geen donkerheid blijven voor het land waarin benauwdheid is. Zoals Hij in vroeger tijd minachting heeft gebracht over het land van Zebulon en over het land van Naftali, zo zal Hij in later tijd eer bewijzen aan de Weg van de zee, de overkant van de Jordaan, het Galilea waar de heidenvolken wonen. |
23 Doch er zal geen donkerheid wezen voor het land dat in benauwdheid was. Zoals Hij in het verleden smaad bracht over het land van Zebulon en over het land van Naftali, zo brengt Hij in de toekomst eer over de weg der zee, de overzijde van de Jordaan, de landstreek der heidenen. |
|