Jesaja 54
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Zing vrolijk, onvruchtbare, u die niet gebaard hebt, breek uit in gejuich en jubel het uit, u die geen weeën gekend hebt, want de kinderen van de eenzame zijn talrijker dan de kinderen van de getrouwde, zegt de HEERE. 1 Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeen gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Here. 1 Jubel, onvruchtbare vrouw, jij die nooit een kind hebt gebaard; breek uit in gejuich en gejubel, jij die geen weeën hebt gekend. Want – zegt de HEER  –, de kinderen van deze verlaten vrouw zullen talrijker zijn dan die van de gehuwde.
2 Vergroot de plaats voor uw tent, laat men uw tentkleden wijd uitspannen, wees niet terughoudend, verleng uw touwen, sla uw pinnen vast. 2 Maak de plaats voor uw tent wijd, en men spanne de kleden uwer woningen uit, wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast. 2 Vergroot de plaats voor je tent, span het tentdoek wijder uit, zonder enige terughoudendheid. Verleng de touwen, zet de tentpinnen vast.
3 Want u zult zich rechts en links uitbreiden, uw nageslacht zal de heidenvolken in bezit nemen en de verlaten steden bevolken. 3 Want naar rechts en links zult gij uitbreiden en uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken. 3 Naar alle kanten zul je je uitbreiden, je nageslacht zal de vreemde volken verdrijven en de verlaten steden bevolken.
4 Wees niet bevreesd, want u zult niet beschaamd worden; word niet rood van schaamte, want u zult niet te schande worden. Ja, u zult de schande van uw jeugd vergeten, en niet meer denken aan de smaad van uw weduwschap. 4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan; word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; ja, gij zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken. 4 Wees niet bang: je zult niet worden beschaamd; wees niet bedrukt: je zult niet worden vernederd. Je zult de schande van je jeugd vergeten, niet meer denken aan de smaad van je weduwschap.
5 Want uw Maker is uw Man, HEERE van de legermachten is Zijn Naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël, de God van heel de aarde zal Hij genoemd worden. 5 Want uw man is uw Maker, Here der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israels, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. 5 Want je maker neemt je tot vrouw, HEER van de hemelse machten is zijn naam. De Heilige van Israël zal je bevrijder zijn, men noemt Hem God van de hele aarde.
6 Want als een verlaten vrouw, een bedroefde van geest, roept de HEERE u, de vrouw van de jeugd, die afgewezen was, zegt uw God. 6 Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de Here geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd, zegt uw God. 6 Je was een verlaten, wanhopige vrouw toen de HEER je terugriep. Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.
7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar in grote barmhartigheid zal Ik u bijeenbrengen. 7 Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; 7 Ik heb je voor een ogenblik verlaten, maar vol mededogen neem Ik je weer bij me.
8 In een stortvloed van grote toorn heb Ik voor u Mijn aangezicht een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser. 8 In een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here. 8 In laaiende toorn verborg Ik mijn gelaat voor je, slechts één ogenblik, maar Ik zal me weer over je ontfermen met eeuwigdurende liefde, zegt de HEER, die je vrijkoopt.
9 Want dit zal voor Mij zijn als bij de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen; zo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen zal en u niet meer bestraffen zal. 9 Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen. 9 Dit is voor Mij als bij de vloed van Noach: zoals Ik heb gezworen dat het water van Noach nooit meer de aarde zou overspoelen, zo zweer Ik dat mijn toorn jou niet meer treft en dat Ik je nooit meer bedreig.
10 Want al zouden bergen wijken en heuvels wankelen, Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer. 10 Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. 10 Al zouden de bergen wijken en de heuvels wankelen, mijn liefde zal nooit meer van jou wijken en mijn vredesverbond is onwankelbaar – zegt de HEER, die zich over je ontfermt.
11 U, ellendige, door stormweer voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik zal uw stenen leggen in schitterend zilverwit, Ik zal u grondvesten op saffieren, 11 Gij, ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, 11 Ongelukkige, zo opgejaagd en ongetroost, met fijne leem zal Ik je stenen inleggen, op saffier zal Ik je grondvesten.
12 uw torens maken van kristal, uw poorten van robijn, heel uw omwalling van edelsteen. 12 Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen. 12 Ik maak je torens van robijn, je poorten van beril, je muren van kostbare edelstenen.
13 Al uw kinderen zullen door de HEERE onderwezen zijn, en de vrede van uw kinderen zal groot zijn. 13 Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn; 13 Al je kinderen zullen leerlingen zijn van de HEER, rust en vrede zal hun ten deel vallen;
14 U zult door gerechtigheid bevestigd worden. Houd u ver van onderdrukking, want u zult niet bevreesd zijn, en ver van verschrikking, want zij zal niet tot u naderen. 14 Door gerechtigheid zult gij bevestigd worden. Weet u verre van onderdrukking, want gij hebt niet te vrezen, en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen. 14 gerechtigheid zal je fundament zijn. Je zult niets meer te vrezen hebben: onderdrukking zal je niet bereiken, terreur blijft ver bij je vandaan.
15 Zie, zij zullen zeker samenscholen – niet door Mijn toedoen – wie tegen u ten strijde trekt, die zal om u ten val komen. 15 Valt men heftig aan, dan gaat dat van Mij niet uit; wie u aanvalt, zal over u vallen. 15 Word je toch aangevallen, het komt niet van Mij. Valt iemand je aan? Het wordt zijn eigen val.
16 Zie, Ík heb de smid geschapen, die het kolenvuur aanblaast en wapentuig vervaardigt, geschikt voor zijn doel; en Ík heb de verwoester geschapen om te gronde te richten. 16 Zie, Ik ben het, die de smid geschapen heb, welke het kolenvuur aanblaast en naar zijn kunst het wapen vervaardigt, maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen. 16 Ik heb de smid geschapen, die het gloeiende vuur aanblaast om gereedschap te vervaardigen voor een zeker doel; zo heb Ik ook de vernietiger geschapen, die verderf wil zaaien.
17 Elk wapentuig dat tegen u wordt vervaardigd, zal niets uitrichten, en elke tong die in het gericht tegen u opstaat, zult u schuldig verklaren. Dit is het erfelijk bezit van de dienaren van de HEERE, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. 17 Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren. 17 Maar elk wapen dat tegen jou wordt gesmeed zal machteloos zijn, en ieder die jou in een geding belastert zal zelf veroordeeld worden. Dit is het deel dat de dienaren van de HEER toekomt, dit is het recht dat Ik hun toeken – spreekt de HEER.