Jesaja 46
© Herziene Statenvertaling
© NBG
King James
1 Bel is gekromd, Nebo neergebogen, hun afgodsbeelden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide dieren. 1 Bel is ineengezonken, Nebo is terneergebogen, hun beelden zijn toegevallen aan het gedierte en aan het vee; zij, die door u omgedragen werden, zijn opgeladen, een last voor vermoeide dieren. 1 Bel boweth down, Nebo stoopeth, their idols were upon the beasts, and upon the cattle: your carriages [were] heavy loaden; [they are] a burden to the weary [beast].
2 Tezamen zijn ze neergebogen, gekromd. Ze hebben de last niet kunnen redden, maar zijn zelf in gevangenschap gegaan. 2 Tezamen zijn zij terneergebogen, ineengezonken, zij hebben de last niet kunnen redden en zelf hebben zij in gevangenschap moeten gaan. 2 They stoop, they bow down together; they could not deliver the burden, but themselves are gone into captivity.
3 Luister naar Mij, huis van Jakob, en heel het overblijfsel van het huis van Israël, u, die door Mij gedragen bent vanaf de moederschoot, gedragen vanaf de baarmoeder. 3 Hoort naar Mij, huis van Jakob en geheel het overblijfsel van het huis Israel, die door Mij gedragen zijt van moeders lijf aan, opgenomen van de moederschoot af. 3 Hearken unto me, O house of Jacob, and all the remnant of the house of Israel, which are borne [by me] from the belly, which are carried from the womb:
4 Tot uw ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot uw grijsheid toe zal Ík u dragen; Ík heb het gedaan en Ík zal u opnemen, Ík zal dragen en redden. 4 Tot de ouderdom ben Ik dezelfde en tot de grijsheid toe zal Ik u torsen; Ik heb het gedaan en Ik zal dragen, Ik zal torsen en redden. 4 And [even] to [your] old age I [am] he; and [even] to hoar hairs will I carry [you]: I have made, and I will bear; even I will carry, and will deliver [you].
5 Met wie wilt u Mij vergelijken en met wie op één lijn stellen? Met wie wilt u Mij meten, dat wij elkaars gelijken zouden zijn? 5 Met wie wilt gij Mij vergelijken en gelijkstellen, aan wie Mij gelijk achten, dat wij elkander zouden gelijk zijn? 5 To whom will ye liken me, and make [me] equal, and compare me, that we may be like?
6 Zij schudden goud uit hun beurs en wegen zilver op een weegschaal. Zij huren een edelsmid, en die maakt er een god van. Zij knielen, ook buigen zij zich ervoor neer. 6 Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal; zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make. Zij knielen, ook buigen zij zich neder. 6 They lavish gold out of the bag, and weigh silver in the balance, [and] hire a goldsmith; and he maketh it a god: they fall down, yea, they worship.
7 Zij nemen hem op de schouder, zij dragen hem en zetten hem op zijn plaats. Daar staat hij en van zijn plaats wijkt hij niet. Ja, roept iemand tot hem, hij antwoordt niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. 7 Zij heffen hem op de schouder, zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt niet van zijn plaats. Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet. 7 They bear him upon the shoulder, they carry him, and set him in his place, and he standeth; from his place shall he not remove: yea, [one] shall cry unto him, yet can he not answer, nor save him out of his trouble.
8 Denk hieraan en wees flink; neem het weer ter harte, overtreders. 8 Denkt hieraan en vermant u; gij overtreders, neemt het ter harte. 8 Remember this, and shew yourselves men: bring [it] again to mind, O ye transgressors.
9 Denk aan de dingen van vroeger, van oude tijden af, dat Ik God ben en niemand anders. Ik ben God, en er is er geen als Ik, 9 Denkt aan hetgeen vroeger, vanouds, gebeurde; Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mij gelijk; 9 Remember the former things of old: for I [am] God, and [there is] none else; [I am] God, and [there is] none like me,
10 Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn, van oudsher de dingen die nog niet plaatsgevonden hebben; Die zegt: Mijn raadsbesluit houdt stand en Ik zal al Mijn welbehagen doen; 10 Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen; 10 Declaring the end from the beginning, and from ancient times [the things] that are not [yet] done, saying, My counsel shall stand, and I will do all my pleasure:
11 Die een roofvogel roept uit het oosten, een man van Mijn raad uit een ver land. Ja, Ik heb gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen. 11 Die uit het oosten een roofvogel roep, uit een ver land de man van mijn raadsbesluit; Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering. 11 Calling a ravenous bird from the east, the man that executeth my counsel from a far country: yea, I have spoken [it], I will also bring it to pass; I have purposed [it], I will also do it.
12 Luister naar Mij, onbuigzamen van hart, u die ver bent van gerechtigheid: 12 Hoort naar Mij, gij trotsen van hart, die ver van gerechtigheid zijt. 12 Hearken unto me, ye stouthearted, that [are] far from righteousness:
13 Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet ver zijn, en Mijn heil zal niet uitblijven, maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israël Mijn luister. 13 Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israel mijn luister. 13 I bring near my righteousness; it shall not be far off, and my salvation shall not tarry: and I will place salvation in Zion for Israel my glory.