Jesaja 43
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. 1 Maar nu, zo zegt de Here, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israel: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn. 1 Welnu, dit zegt de HEER, die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël: Wees niet bang, want Ik zal je vrijkopen, Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!
2 Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken. 2 Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden. 2 Moet je door het water gaan – Ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien.
3 Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland. Ik heb Egypte als losgeld voor u gegeven, Cusj en Seba in uw plaats. 3 Want Ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israels, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopie en Seba als losgeld in uw plaats. 3 Want Ik, de HEER, ben je God, de Heilige van Israël, je redder. Voor jou geef Ik Egypte als losgeld, Nubië en Seba ruil Ik in tegen jou.
4 Sinds u kostbaar bent in Mijn ogen, bent u verheerlijkt en heb Ík u liefgehad. Daarom heb Ik mensen gegeven in uw plaats en volken in plaats van uw ziel. 4 Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u in de plaats en natien in ruil voor uw leven. 4 Jij bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en Ik houd zo veel van je dat Ik de mensheid geef in ruil voor jou, ja alle volken om jou te behouden.
5 Wees niet bevreesd, want Ik ben met u. Vanwaar de zon opkomt, zal Ik uw nageslacht halen en vanwaar zij ondergaat zal Ik u bijeenbrengen. 5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen. 5 Wees niet bang, want Ik ben bij je. Ik haal je nakomelingen uit het oosten terug, uit het westen breng Ik jullie bijeen.
6 Ik zal zeggen tegen het noorden: Geef! En tegen het zuiden: Weerhoud niet! Breng Mijn zonen van ver, en Mijn dochters van het einde der aarde. 6 Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde der aarde, 6 Tegen het noorden zeg Ik: Geef hier! Het zuiden gebied Ik: Laat los! Breng mijn zonen terug van verre, mijn dochters van de einden der aarde,
7 Ieder die genoemd is naar Mijn Naam, die heb Ik tot Mijn eer geschapen, die heb Ik geformeerd, ja, die heb Ik gemaakt. 7 Ieder die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot mijn eer, die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb. 7 allen over wie mijn naam is uitgeroepen, en die Ik omwille van mijn majesteit geschapen heb, gemaakt en gevormd.
8 Laat het volk dat blind is, al heeft het ogen, en de doven, al hebben zij oren, uittrekken. 8 Doet het volk uitgaan, dat blind is, al heeft het ook ogen, en dat doof is, al heeft het ook oren. 8 Laat dit volk naar voren treden, een blind volk, ook al heeft het ogen, doof, ook al heeft het oren.
9 Laten alle heidenvolken samenkomen en de volken zich verzamelen. Wie onder hen kan dit verkondigen? Of laten zij ons de dingen van vroeger doen horen. Laten zij hun getuigen naar voren brengen, opdat zij in het gelijk gesteld worden, en men zal horen en zeggen: Het is de waarheid! 9 Alle volken zijn samen vergaderd en de natien hebben zich verzameld. Wie onder hen kondigt dit aan en doet ons het verleden horen? Laten zij hun getuigen voorbrengen, opdat zij in het gelijk gesteld mogen worden en men het hore en zegge: Het is waarheid. 9 Alle volken zullen zich verzamelen, alle naties komen bijeen. Wie van hun goden heeft aangekondigd wat eertijds nog te gebeuren stond? Laten zij getuigen leveren om hun gelijk te bewijzen, opdat ieder die hen hoort zal zeggen: ‘Het is zo!’
10 U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn dienaar die Ik verkozen heb, opdat u het weet en Mij gelooft, en begrijpt dat Ik Dezelfde ben: vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn. 10 Gij zijt, luidt het woord des Heren, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; voor Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn 10 Mijn getuige zijn jullie – spreekt de HEER  –, mijn dienaar, die Ik uitgekozen heb opdat jullie Mij zouden kennen en vertrouwen, en zouden inzien dat Ik het ben. Vóór Mij is er geen god gevormd, en na Mij zal er geen zijn.
11 Ik, Ik ben de HEERE, buiten Mij is er geen Heiland. 11 Ik, Ik ben de Here, en buiten Mij is er geen Verlosser. 11 Ik, Ik ben de HEER! Buiten Mij is er niemand die redt.
12 Ík heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en er was geen vreemde god onder u. U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben. 12 Ik heb verkondigd, verlost en doen horen, en ben geen vreemde onder u; gij toch zijt mijn getuigen, luidt het woord des Heren, en Ik ben God. 12 Ik heb redding aangekondigd en redding gebracht, jullie hoorden het van Mij, niet van een vreemde. Jullie zijn mijn getuige – spreekt de HEER  –, dat Ik alleen God ben
13 Ook voor de dag er was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand kan redden. Ik zal werken, en wie zal het keren? 13 Ook voortaan ben Ik dezelfde en niemand redt uit mijn hand. Ik werk, en wie zal het keren? 13 en dat Ik blijf wat Ik ben. Wanneer Ik mijn macht laat gelden is er niemand die redding bieden kan. Wat Ik tot stand breng, wie maakt het ongedaan?
14 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige van Israël: Ter wille van u heb Ik iemand naar Babel gezonden en Ik heb hen allen vluchtend doen afdalen, namelijk de Chaldeeën, in de schepen waarover zij voorheen juichten. 14 Zo zegt de Here, uw Verlosser, de Heilige Israels: Om uwentwil zend Ik iemand naar Babel en doe al de Chaldeeen als vluchtelingen afdalen naar de schepen waarover zij jubelden, 14 Dit zegt de HEER, jullie bevrijder, de Heilige van Israël: Omwille van jullie zend Ik iemand naar Babel; Ik maak alle Chaldeeën tot vluchteling en jaag hen jammerend hun schepen op.
15 Ik ben de HEERE, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning. 15 Ik de Here, uw Heilige, de Schepper van Israel, uw Koning. 15 Ik ben de HEER, jullie Heilige, de schepper van Israël, jullie koning.
16 Zo zegt de HEERE, Die een weg maakte in de zee en een pad in machtige wateren, 16 Zo zegt de Here, die door de zee een weg baant en een pad door machtige wateren; 16 Dit zegt de HEER, die een weg baande door de zee en een pad door machtige wateren,
17 Die strijdwagens en paarden deed uitrukken, leger en macht, zij liggen tezamen neer, zij zullen niet meer opstaan, uitgedoofd zijn zij, uitgeblust als een vlaspit. 17 Die wagen en paard doet uittrekken, krijgsmacht en helden; tezamen liggen zij neder, zij staan niet weer op, zij zijn uitgeblust, als een vlaspit uitgedoofd: 17 die paarden en wagens liet uitrukken, een heel leger van geweldenaars – daar lagen ze, en ze stonden niet meer op, ze zijn vergaan, als een kwijnende vlam gedoofd.
18 Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden. 18 Denkt niet aan hetgeen vroeger gebeurde en let niet op wat oudtijds is geschied; 18 Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, denk niet terug aan het verleden.
19 Zie, Ik maak iets nieuws. Nu zal het ontkiemen. Zult u dat niet weten? Ja, Ik zal een weg aanleggen in de woestijn, rivieren in de wildernis. 19 Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. 19 Zie, Ik ga iets nieuws verrichten, nu ontkiemt het – heb je het nog niet gemerkt? Ik baan een weg door de woestijn, maak rivieren in de wildernis.
20 De dieren van het veld zullen Mij eren – jakhalzen en struisvogels – want Ik zal water geven in de woestijn, in de wildernis rivieren, om Mijn volk, Mijn uitverkorene, te drinken te geven. 20 Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te drenken. 20 De wilde dieren zullen Mij eer bewijzen, de jakhalzen en de struisvogels, omdat Ik water schep in de woestijn en rivieren in de wildernis; het volk dat Ik heb uitgekozen, laat Ik drinken.
21 Dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertellen. 21 Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen. 21 Dit is het volk dat Ik mij gevormd heb, het zal mijn lof verkondigen.
22 U hebt Mij echter niet aangeroepen, Jakob, maar u hebt zich tegen Mij vermoeid, Israël. 22 Doch Mij hebt gij niet aangeroepen, o Jakob, of u om Mij moeite gegeven, o Israel. 22 Maar jij hebt niet tot Mij geroepen, Jakob, jij gaf je geen moeite voor Mij, Israël.
23 U hebt Mij niet uw brandoffers gebracht van kleinvee en met uw slachtoffers hebt u Mij niet geëerd. Ik heb u Mij niet laten dienen met het graanoffer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook. 23 Gij hebt Mij de schapen uwer brandoffers niet gebracht en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geeerd; Ik heb u niet lastig gevallen om spijsoffers en Ik heb u geen moeite aangedaan om wierook. 23 Je hebt niet aan Mij je schapen geofferd, Mij met je offers geen eer bewezen. Ik heb je niet met graanoffers belast en je niet vermoeid met de plicht om wierook voor Mij te branden.
24 U hebt voor Mij met geld geen kalmoes gekocht, en met het vet van uw slachtoffers hebt u Mij niet verzadigd. Integendeel, u bent Mij tot last geweest met uw zonden, u hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. 24 Gij hebt Mij voor zilver geen kalmoes gekocht en met het vet uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gelaafd. Neen, gij zijt Mij lastig gevallen met uw zonden, hebt Mij moeite aangedaan met uw ongerechtigheden. 24 Je hebt van je zilver geen kalmoes voor Mij gekocht, Mij niet verzadigd met het vet van je offers. Nee, je hebt Mij met je zonden belast, Mij vermoeid met al je wandaden.
25 Ik, Ik ben het Die uw overtredingen uitdelgt omwille van Mijzelf, en aan uw zonden denk Ik niet. 25 Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet. 25 Ik, Ik ben het die omwille van zichzelf je misdaden tenietdoet en aan je zonden niet meer denkt.
26 Breng Mij in herinnering, laten wij samen een rechtszaak voeren; vertelt u maar, opdat u in het gelijk gesteld wordt. 26 Maak Mij indachtig, laat ons tezamen richten, spreek op, opdat gij in het gelijk gesteld moogt worden. 26 Klaag Mij maar aan, laten we samen een rechtszaak aangaan, en voer zelf het woord om je zaak te bepleiten.
27 Uw eerste vader heeft gezondigd, en uw uitleggers van de wet zijn tegen Mij in opstand gekomen. 27 Uw eerste vader heeft al gezondigd en uw woordvoerders hebben tegen Mij overtreden; 27 Je eerste voorvader heeft al gezondigd en je woordvoerders zijn steeds tegen Mij opgestaan.
28 Daarom zal Ik de leiders van het heiligdom ontheiligen, Jakob prijsgeven aan de ban en Israël aan beschimpingen. 28 Daarom ontwijdde Ik oversten van het heiligdom en gaf Ik Jakob prijs aan de ban, Israel aan beschimpingen. 28 Daarom heb Ik de dienaren van het heiligdom ontwijd, Jakob aan de vernietiging prijsgegeven en Israël aan spot en hoon.