|

|

King James
|
1 Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. |
1 Maar nu, zo zegt de Here, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israel: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn. |
1 But now thus saith the LORD that created thee, O Jacob, and he that formed thee, O Israel, Fear not: for I have redeemed thee, I have called [thee] by thy name; thou [art] mine. |
2 Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken. |
2 Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden. |
2 When thou passest through the waters, I [will be] with thee; and through the rivers, they shall not overflow thee: when thou walkest through the fire, thou shalt not be burned; neither shall the flame kindle upon thee. |
3 Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland. Ik heb Egypte als losgeld voor u gegeven, Cusj en Seba in uw plaats. |
3 Want Ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israels, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopie en Seba als losgeld in uw plaats. |
3 For I [am] the LORD thy God, the Holy One of Israel, thy Saviour: I gave Egypt [for] thy ransom, Ethiopia and Seba for thee. |
4 Sinds u kostbaar bent in Mijn ogen, bent u verheerlijkt en heb Ík u liefgehad. Daarom heb Ik mensen gegeven in uw plaats en volken in plaats van uw ziel. |
4 Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u in de plaats en natien in ruil voor uw leven. |
4 Since thou wast precious in my sight, thou hast been honourable, and I have loved thee: therefore will I give men for thee, and people for thy life. |
5 Wees niet bevreesd, want Ik ben met u. Vanwaar de zon opkomt, zal Ik uw nageslacht halen en vanwaar zij ondergaat zal Ik u bijeenbrengen. |
5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen. |
5 Fear not: for I [am] with thee: I will bring thy seed from the east, and gather thee from the west; |
6 Ik zal zeggen tegen het noorden: Geef! En tegen het zuiden: Weerhoud niet! Breng Mijn zonen van ver, en Mijn dochters van het einde der aarde. |
6 Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde der aarde, |
6 I will say to the north, Give up; and to the south, Keep not back: bring my sons from far, and my daughters from the ends of the earth; |
7 Ieder die genoemd is naar Mijn Naam, die heb Ik tot Mijn eer geschapen, die heb Ik geformeerd, ja, die heb Ik gemaakt. |
7 Ieder die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot mijn eer, die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb. |
7 [Even] every one that is called by my name: for I have created him for my glory, I have formed him; yea, I have made him. |
8 Laat het volk dat blind is, al heeft het ogen, en de doven, al hebben zij oren, uittrekken. |
8 Doet het volk uitgaan, dat blind is, al heeft het ook ogen, en dat doof is, al heeft het ook oren. |
8 Bring forth the blind people that have eyes, and the deaf that have ears. |
9 Laten alle heidenvolken samenkomen en de volken zich verzamelen. Wie onder hen kan dit verkondigen? Of laten zij ons de dingen van vroeger doen horen. Laten zij hun getuigen naar voren brengen, opdat zij in het gelijk gesteld worden, en men zal horen en zeggen: Het is de waarheid! |
9 Alle volken zijn samen vergaderd en de natien hebben zich verzameld. Wie onder hen kondigt dit aan en doet ons het verleden horen? Laten zij hun getuigen voorbrengen, opdat zij in het gelijk gesteld mogen worden en men het hore en zegge: Het is waarheid. |
9 Let all the nations be gathered together, and let the people be assembled: who among them can declare this, and shew us former things? let them bring forth their witnesses, that they may be justified: or let them hear, and say, [It is] truth. |
10 U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn dienaar die Ik verkozen heb, opdat u het weet en Mij gelooft, en begrijpt dat Ik Dezelfde ben: vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn. |
10 Gij zijt, luidt het woord des Heren, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; voor Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn |
10 Ye [are] my witnesses, saith the LORD, and my servant whom I have chosen: that ye may know and believe me, and understand that I [am] he: before me there was no God formed, neither shall there be after me. |
11 Ik, Ik ben de HEERE, buiten Mij is er geen Heiland. |
11 Ik, Ik ben de Here, en buiten Mij is er geen Verlosser. |
11 I, [even] I, [am] the LORD; and beside me [there is] no saviour. |
12 Ík heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en er was geen vreemde god onder u. U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben. |
12 Ik heb verkondigd, verlost en doen horen, en ben geen vreemde onder u; gij toch zijt mijn getuigen, luidt het woord des Heren, en Ik ben God. |
12 I have declared, and have saved, and I have shewed, when [there was] no strange [god] among you: therefore ye [are] my witnesses, saith the LORD, that I [am] God. |
13 Ook voor de dag er was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand kan redden. Ik zal werken, en wie zal het keren? |
13 Ook voortaan ben Ik dezelfde en niemand redt uit mijn hand. Ik werk, en wie zal het keren? |
13 Yea, before the day [was] I [am] he; and [there is] none that can deliver out of my hand: I will work, and who shall let it? |
14 Zo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige van Israël: Ter wille van u heb Ik iemand naar Babel gezonden en Ik heb hen allen vluchtend doen afdalen, namelijk de Chaldeeën, in de schepen waarover zij voorheen juichten. |
14 Zo zegt de Here, uw Verlosser, de Heilige Israels: Om uwentwil zend Ik iemand naar Babel en doe al de Chaldeeen als vluchtelingen afdalen naar de schepen waarover zij jubelden, |
14 Thus saith the LORD, your redeemer, the Holy One of Israel; For your sake I have sent to Babylon, and have brought down all their nobles, and the Chaldeans, whose cry [is] in the ships. |
15 Ik ben de HEERE, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning. |
15 Ik de Here, uw Heilige, de Schepper van Israel, uw Koning. |
15 I [am] the LORD, your Holy One, the creator of Israel, your King. |
16 Zo zegt de HEERE, Die een weg maakte in de zee en een pad in machtige wateren, |
16 Zo zegt de Here, die door de zee een weg baant en een pad door machtige wateren; |
16 Thus saith the LORD, which maketh a way in the sea, and a path in the mighty waters; |
17 Die strijdwagens en paarden deed uitrukken, leger en macht, zij liggen tezamen neer, zij zullen niet meer opstaan, uitgedoofd zijn zij, uitgeblust als een vlaspit. |
17 Die wagen en paard doet uittrekken, krijgsmacht en helden; tezamen liggen zij neder, zij staan niet weer op, zij zijn uitgeblust, als een vlaspit uitgedoofd: |
17 Which bringeth forth the chariot and horse, the army and the power; they shall lie down together, they shall not rise: they are extinct, they are quenched as tow. |
18 Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden. |
18 Denkt niet aan hetgeen vroeger gebeurde en let niet op wat oudtijds is geschied; |
18 Remember ye not the former things, neither consider the things of old. |
19 Zie, Ik maak iets nieuws. Nu zal het ontkiemen. Zult u dat niet weten? Ja, Ik zal een weg aanleggen in de woestijn, rivieren in de wildernis. |
19 Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. |
19 Behold, I will do a new thing; now it shall spring forth; shall ye not know it? I will even make a way in the wilderness, [and] rivers in the desert. |
20 De dieren van het veld zullen Mij eren – jakhalzen en struisvogels – want Ik zal water geven in de woestijn, in de wildernis rivieren, om Mijn volk, Mijn uitverkorene, te drinken te geven. |
20 Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te drenken. |
20 The beast of the field shall honour me, the dragons and the owls: because I give waters in the wilderness, [and] rivers in the desert, to give drink to my people, my chosen. |
21 Dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertellen. |
21 Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen. |
21 This people have I formed for myself; they shall shew forth my praise. |
22 U hebt Mij echter niet aangeroepen, Jakob, maar u hebt zich tegen Mij vermoeid, Israël. |
22 Doch Mij hebt gij niet aangeroepen, o Jakob, of u om Mij moeite gegeven, o Israel. |
22 But thou hast not called upon me, O Jacob; but thou hast been weary of me, O Israel. |
23 U hebt Mij niet uw brandoffers gebracht van kleinvee en met uw slachtoffers hebt u Mij niet geëerd. Ik heb u Mij niet laten dienen met het graanoffer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook. |
23 Gij hebt Mij de schapen uwer brandoffers niet gebracht en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geeerd; Ik heb u niet lastig gevallen om spijsoffers en Ik heb u geen moeite aangedaan om wierook. |
23 Thou hast not brought me the small cattle of thy burnt offerings; neither hast thou honoured me with thy sacrifices. I have not caused thee to serve with an offering, nor wearied thee with incense. |
24 U hebt voor Mij met geld geen kalmoes gekocht, en met het vet van uw slachtoffers hebt u Mij niet verzadigd. Integendeel, u bent Mij tot last geweest met uw zonden, u hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. |
24 Gij hebt Mij voor zilver geen kalmoes gekocht en met het vet uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gelaafd. Neen, gij zijt Mij lastig gevallen met uw zonden, hebt Mij moeite aangedaan met uw ongerechtigheden. |
24 Thou hast bought me no sweet cane with money, neither hast thou filled me with the fat of thy sacrifices: but thou hast made me to serve with thy sins, thou hast wearied me with thine iniquities. |
25 Ik, Ik ben het Die uw overtredingen uitdelgt omwille van Mijzelf, en aan uw zonden denk Ik niet. |
25 Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet. |
25 I, [even] I, [am] he that blotteth out thy transgressions for mine own sake, and will not remember thy sins. |
26 Breng Mij in herinnering, laten wij samen een rechtszaak voeren; vertelt u maar, opdat u in het gelijk gesteld wordt. |
26 Maak Mij indachtig, laat ons tezamen richten, spreek op, opdat gij in het gelijk gesteld moogt worden. |
26 Put me in remembrance: let us plead together: declare thou, that thou mayest be justified. |
27 Uw eerste vader heeft gezondigd, en uw uitleggers van de wet zijn tegen Mij in opstand gekomen. |
27 Uw eerste vader heeft al gezondigd en uw woordvoerders hebben tegen Mij overtreden; |
27 Thy first father hath sinned, and thy teachers have transgressed against me. |
28 Daarom zal Ik de leiders van het heiligdom ontheiligen, Jakob prijsgeven aan de ban en Israël aan beschimpingen. |
28 Daarom ontwijdde Ik oversten van het heiligdom en gaf Ik Jakob prijs aan de ban, Israel aan beschimpingen. |
28 Therefore I have profaned the princes of the sanctuary, and have given Jacob to the curse, and Israel to reproaches. |