Jesaja 40
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen, 1 Troost, troost mijn volk, zegt uw God. 1 Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
2 spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij uit de hand van de HEERE het dubbele ontvangen heeft voor al haar zonden. 2 Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden. 2 Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan, omdat zij een dubbele straf voor haar zonden uit de hand van de HEER heeft ontvangen.
3 Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een gebaande weg voor onze God. 3 Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des Heren, effent in de wildernis een baan voor onze God. 3 Hoor, een stem roept: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.
4 Alle dalen zullen verhoogd worden, alle bergen en heuvels zullen verlaagd worden; wat krom is, zal recht worden; wat rotsachtig is, zal tot een vlakte worden. 4 Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei. 4 Laat elke vallei verhoogd worden en elke berg en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en rotsige hellingen rustige dalen.
5 De heerlijkheid van de HEERE zal geopenbaard worden, en alle vlees tezamen zal het zien, want de mond van de HEERE heeft gesproken. 5 En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken. 5 De luister van de HEER zal zich openbaren voor het oog van al wat leeft. De HEER heeft gesproken!’
6 Een stem zegt: Roep! En hij zegt: Wat moet ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem op het veld. 6 Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. 6 Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’ En een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen? De mens is als gras, teer als een bloem in het veld.
7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest van de HEERE erover blaast. Voorwaar, het volk is gras. 7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. 7 Het gras verdort en de bloem verwelkt wanneer de adem van de HEER erover blaast. Ja, als gras is dit volk.’
8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig. 8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand. 8 Het gras verdort en de bloem verwelkt, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.
9 Klim op een hoge berg, Sion, verkondigster van een goede boodschap; verhef uw stem met kracht, Jeruzalem, verkondigster van een goede boodschap. Verhef die, wees niet bevreesd. Zeg tegen de steden van Juda: Zie, uw God! 9 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: 9 Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion, verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem, verhef je stem, vrees niet. Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God!’
10 Zie, de Heere HEERE! Met kracht zal Hij komen, en Zijn arm zal heersen. Zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich, Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit. 10 Zie, hier is uw God! Zie, de Here Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. 10 Ziehier God, de HEER! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Zijn loon heeft Hij bij zich, zijn beloning gaat voor Hem uit.
11 Als een herder zal Hij Zijn kudde weiden: Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. 11 Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. 11 Als een herder weidt Hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, Hij vlijt ze tegen zijn borst, en zorgzaam leidt Hij de ooien.
12 Wie heeft de wateren met de holte van zijn hand opgemeten, of van de hemel met een span de maat genomen, of het stof van de aarde met een maatbeker gevat, of de bergen gewogen in een waag, of de heuvels op een weegschaal? 12 Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal? 12 Wie heeft de wateren met holle hand omvat, de hemel met zijn hand gemeten? Wie heeft het stof van de aarde met een maatbeker afgepast? Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal, de heuvels met balans en gewichten?
13 Wie heeft de Geest van de HEERE gepeild en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? 13 Wie bestuurde de Geest des Heren en onderrichtte Hem als zijn raadsman? 13 Wie heeft de geest van de HEER gemeten? Heeft iemand Hem ooit raad gegeven?
14 Met wie heeft Hij beraadslaagd dat hij Hem inzicht zou geven, Hem het pad van het recht zou leren, Hem kennis bij zou brengen of Hem de weg van veel verstand zou doen kennen? 14 Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg des verstands doen kennen? 14 Wie raadpleegt Hij, wie biedt Hem inzicht? Wie leidt Hem op de paden van het recht? Wie leidt Hem naar kennis? Wie toont Hem de weg van het inzicht?
15 Zie, de volken worden beschouwd als een druppel aan een emmer, als een stofje op de weegschaal. Zie, Hij heft de eilanden op als fijn stof. 15 Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; 15 In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt Hij als zandkorrels.
16 De Libanon is niet genoeg om te branden, zijn dieren zijn niet genoeg voor het brandoffer. 16 De Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer. 16 Zelfs de Libanon levert te weinig hout, te weinig wild voor een brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als minder dan niets en als leegheid. 17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. 17 De volken betekenen niets in zijn ogen, voor Hem zijn ze minder dan niets.
18 Met wie zou u God willen vergelijken, of welke vergelijking zou u op Hem willen toepassen? 18 Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen? 18 Met wie wil je God vergelijken, waarmee is Hij gelijk te stellen?
19 De vakman giet het beeld, de edelsmid overtrekt het met goud en smeedt er zilveren kettingen voor. 19 Een vakman giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er zilveren ketenen voor. 19 Met een godenbeeld misschien? Dat is door een ambachtsman gemaakt, door een edelsmid overtrokken met goud en zilverbeslag.
20 Wie te arm is voor een hefoffer, kiest een stuk hout dat niet kan verrotten. Hij zoekt een kundig vakman voor zich uit om een beeld te vervaardigen dat niet wankelt. 20 Wie te arm is voor een wijgeschenk, kiest een stuk hout dat niet verrot; hij zoekt zich een kundige vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt. 20 Met een beeld op een voetstuk? Dat is maar een stuk hout dat niet vermolmt. Iemand heeft het uitgekozen en een vakman gezocht om een godenbeeld te maken dat niet omvalt.
21 Weet u het niet? Hoort u het niet? Is het u vanaf het begin niet bekendgemaakt? Hebt u niet gelet op de fundamenten van de aarde? 21 Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde? 21 Weet je het niet? Heb je het niet gehoord? Is het je niet van meet af aan verteld? Is het niet al helder sinds de grondvesting van de wereld?
22 Hij is het Die zetelt boven de omtrek van de aarde, waarvan de bewoners als sprinkhanen zijn. Hij is het Die de hemel uitspant als een dunne doek en uitspreidt als een tent om in te wonen. 22 Hij troont boven het rond der aarde, en haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit als een tent waarin men woont. 22 Hij troont boven de schijf van de aarde – haar bewoners zijn als sprinkhanen –, Hij spreidt de hemel uit als een doek, spant hem uit als een tent om in te wonen.
23 Hij is het Die vorsten maakt tot niets, rechters van de aarde maakt tot leegheid. 23 Hij geeft de machthebbers over ter vernietiging, Hij maakt de regeerders der aarde tot ijdelheid; 23 Hij maakt vorsten nietig, de leiders van de aarde onbeduidend:
24 Ja, zij zijn niet geplant, ja, zij zijn niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stronk wortelt niet in de aarde. Ook als Hij op hen zal blazen, zullen zij verdorren, en een storm neemt hen weg als stoppels. 24 Nauwelijks zijn zij geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks wortelt hun stek in de aarde, of Hij blaast reeds op hen, zodat zij verdorren, en een storm neemt ze op als stoppels. 24 nauwelijks zijn ze geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks hebben ze wortel geschoten, of Hij blaast over hen, en ze verdorren en de stormwind neemt hen op als kaf.
25 Met wie zou u Mij willen vergelijken, of aan wie ben Ik gelijk? zegt de Heilige. 25 Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. 25 Met wie wil je Mij vergelijken, zegt de Heilige, aan wie ben Ik gelijk te stellen?
26 Sla uw ogen op naar omhoog, en zie Wie deze dingen geschapen heeft; Hij is het Die hun leger voltallig tevoorschijn brengt, ze alle bij name roept door Zijn grote vermogen en Zijn sterke kracht; er ontbreekt er niet één. 26 Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet een achter. 26 Kijk omhoog: wie heeft dit alles geschapen? Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken, Hij roept ze bij hun naam, een voor een; door zijn kracht en onmetelijke grootheid ontbreekt er niet één.
27 Waarom zegt u dan, Jakob, en spreekt u, Israël: Mijn weg is voor de HEERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? 27 Waarom zegt gij, o Jakob, en spreekt, o Israel: mijn weg is voor de Here verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? 27 Jakob, waarom zeg je – Israël, waarom beweer je: ‘Mijn weg blijft voor de HEER verborgen, mijn God heeft geen oog voor mijn recht’?
28 Weet u het niet? Hebt u het niet gehoord? De eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, wordt niet moe en niet afgemat. Er is geen doorgronding van Zijn inzicht. 28 Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de Here, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden. 28 Weet je het niet? Heb je het niet gehoord? Een eeuwige God is de HEER, schepper van de einden der aarde. Hij wordt niet moe, Hij raakt niet uitgeput, zijn inzicht is niet te doorgronden.
29 Hij geeft de vermoeide kracht en Hij vermeerdert de sterkte van wie geen krachten heeft. 29 Hij geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert hij sterkte. 29 Hij geeft de vermoeide kracht, de machteloze geeft Hij macht in overvloed.
30 Jongeren zullen moe en afgemat worden, jonge mannen zullen zeker struikelen; 30 Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, 30 Jongens worden moe en raken uitgeput, zelfs jonge mannen struikelen,
31 maar wie de HEERE verwachten, zullen hun kracht vernieuwen, zij zullen hun vleugels uitslaan als arenden, zij zullen snel lopen en niet afgemat worden, zij zullen lopen en niet moe worden. 31 Maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat. 31 maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht: hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt, maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput.