|
1 Wee de opstandige kinderen, spreekt de HEERE, om een plan te maken, maar niet van Mij uit; om een verdrag te sluiten, maar niet vanuit Mijn Geest; het is om zonde op zonde te hopen. |
1 Wee de opstandige kinderen, luidt het woord des Heren, die een plan maken, dat echter niet van Mij komt, en een verbond sluiten, dat echter niet uit mijn Geest is, om zonde op zonde te stapelen; |
1 Malheur, dit l'Eternel, aux enfants rebelles, Qui prennent des résolutions sans moi, Et qui font des alliances sans ma volonté, Pour accumuler péché sur péché! |
2 Zij gaan om af te dalen naar Egypte – maar naar wat Mijn mond spreekt, vragen zij niet – om zichzelf in veiligheid te brengen bij de macht van de farao, en om hun toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte. |
2 Die op weg gaan naar Egypte zonder Mij te raadplegen, om toevlucht te zoeken onder de bescherming van Farao en om te schuilen in de schaduw van Egypte. |
2 Qui descendent en Egypte sans me consulter, Pour se réfugier sous la protection de Pharaon, Et chercher un abri sous l'ombre de l'Egypte! |
3 Maar de macht van de farao zal u tot schaamte zijn, en de toevlucht in de schaduw van Egypte tot schande. |
3 Maar de bescherming van Farao zal u tot schande worden en het schuilen in de schaduw van Egypte tot smaad. |
3 La protection de Pharaon sera pour vous une honte, Et l'abri sous l'ombre de l'Egypte une ignominie. |
4 Wanneer zijn vorsten in Zoan geweest zijn, en zijn gezanten Chanes bereikt hebben, |
4 Wanneer zijn vorsten te Zoan verblijven en zijn boden te Chanes aankomen, |
4 Déjà ses princes sont à Tsoan, Et ses envoyés ont atteint Hanès. |
5 zullen allen beschaamd staan om een volk dat hun geen nut kan doen, niet tot hulp of voordeel zal zijn, maar tot schande en ook tot smaad. |
5 Zullen allen beschaamd staan om een volk dat hun geen voordeel brengt, dat tot hulp noch tot voordeel strekt, maar tot schande, ja tot hoon. |
5 Tous seront confus au sujet d'un peuple qui ne leur sera point utile, Ni pour les secourir, ni pour les aider, Mais qui fera leur honte et leur opprobre. |
6 De last over de dieren van het Zuiderland. Door een land van benauwdheid en angst, waar leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak wonen, vervoeren zij op de ruggen van ezels hun vermogen, en op de bulten van kamelen hun schatten, naar een volk dat hun geen nut kan doen. |
6 De Godsspraak over de dieren van het Zuiderland. Door een land van benauwdheid en angst, waar leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak wonen, vervoeren zij op de ruggen van ezels hun vermogen en op de bulten van kamelen hun schatten naar een volk dat geen voordeel brengt. |
6 Sentence des bêtes du midi: A travers une contrée de détresse et d'angoisse, D'où viennent la lionne et le lion, La vipère et le dragon volant, Ils portent à dos d'ânes leurs richesses, Et sur la bosse des chameaux leurs trésors, A un peuple qui ne leur sera point utile. |
7 Egypte zal namelijk tevergeefs en voor niets helpen. Daarom roep Ik hierover uit: Dit is nu Rahab: het blijft stilzitten. |
7 En Egypte: ijdel en nietig is zijn hulp. Daarom noem ik het: stilzittende Rahab. |
7 Car le secours de l'Egypte n'est que vanité et néant; C'est pourquoi j'appelle cela du bruit qui n'aboutit à rien. |
8 Nu dan, kom, schrijf het in hun bijzijn op een schrijftafel en teken het op in een boek, zodat het blijft staan tot de laatste dag, voor altijd en eeuwig. |
8 Ga nu, schrijf het in hun bijzijn op een tafel en teken het op in een boek, opdat het diene voor latere dagen, voor immer en altoos. |
8 Va maintenant, écris ces choses devant eux sur une table, Et grave-les dans un livre, Afin qu'elles subsistent dans les temps à venir, Eternellement et à perpétuité. |
9 Want het is een opstandig volk, het zijn leugenachtige kinderen, kinderen die niet willen luisteren naar de wet van de HEERE; |
9 Want het is een weerspannig volk, leugenachtige kinderen, kinderen die de wet des Heren niet willen horen; |
9 Car c'est un peuple rebelle, Ce sont des enfants menteurs, Des enfants qui ne veulent point écouter la loi de l'Eternel, |
10 die tegen de zieners zeggen: U mág niet zien; tegen de schouwers: U mág niet voor ons schouwen wat waar is. Spreek tot ons vleierijen, schouw bedriegerijen. |
10 Die tot de zieners zeggen: Gij zult niet zien; en tot de schouwers: Gij zult voor ons de waarheid niet schouwen, spreekt tot ons aangename dingen, schouwt begoochelingen; |
10 Qui disent aux voyants: Ne voyez pas! Et aux prophètes: Ne nous prophétisez pas des vérités, Dites-nous des choses flatteuses, Prophétisez des chimères! |
11 Wijk af van de weg, keer af van het pad, houd de Heilige van Israël bij ons vandaan. |
11 Wijkt af van de weg, buigt af van het pad, doet de Heilige Israels weg uit onze ogen. |
11 Détournez-vous du chemin, Ecartez-vous du sentier, Eloignez de notre présence le Saint d'Israël! |
12 Daarom, zo zegt de Heilige van Israël: Omdat u dit woord verwerpt, op onderdrukking en bedrog vertrouwt en daarop steunt, |
12 Daarom, zo zegt de Heilige Israels: Omdat gij dit woord verwerpt, op onderdrukking en slinksheid vertrouwt en daarop steunt, |
12 C'est pourquoi ainsi parle le Saint d'Israël: Puisque vous rejetez cette parole, Que vous vous confiez dans la violence et dans les détours Et que vous les prenez pour appuis, |
13 daarom zal deze misdaad voor u zijn als een zakkende, wijder wordende scheur in een hoge muur; plotseling, in een ogenblik, komt de breuk ervan. |
13 Daarom zal deze ongerechtigheid voor u zijn als een losgeraakt brok steen, dat op vallen staat en overhelt aan een hoge muur, die plotseling, onverwachts, ineenstort. |
13 Ce crime sera pour vous Comme une partie crevassée qui menace ruine Et fait saillie dans un mur élevé, Dont l'écroulement arrive tout à coup, en un instant: |
14 Ja, Hij zal hem stukbreken als het breken van een pottenbakkerskruik; Hij zal hem verbrijzelen en niet sparen, zodat in zijn gruis geen scherf gevonden wordt om vuur uit de haard te halen of water uit de poel te scheppen. |
14 Hij zal hem stukbreken, zoals een pottenbakkerskruik stukgebroken wordt, die meedogenloos wordt vergruizeld, zodat onder zijn gruis geen scherf wordt gevonden om vuur van de haard te nemen of water uit de vijver te scheppen. |
14 Il se brise comme se brise un vase de terre, Que l'on casse sans ménagement, Et dont les débris ne laissent pas un morceau Pour prendre du feu au foyer, Ou pour puiser de l'eau à la citerne. |
15 Want zo zegt de Heere HEERE, de Heilige van Israël: Door terugkeer en rust zou u verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn, maar u hebt niet gewild. |
15 Want zo zegt de Here Here, de Heilige Israels: Door bekering en rust zoudt gij verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn; maar gij hebt niet gewild. |
15 Car ainsi a parlé le Seigneur, l'Eternel, le Saint d'Israël: C'est dans la tranquillité et le repos que sera votre salut, C'est dans le calme et la confiance que sera votre force. Mais vous ne l'avez pas voulu! |
16 U zegt: Nee! Te paard zullen wij vluchten. Daarom zúlt u vluchten. En op snelle paarden zullen wij rijden. Daarom zullen uw achtervolgers ook snel zijn. |
16 Gij hebt gezegd: Neen, op paarden zullen wij voortvliegen; daarom zult gij vlieden. En: Op snelle rossen zullen wij rijden; daarom zullen uw achtervolgers snel zijn. |
16 Vous avez dit: Non! nous prendrons la course à cheval! -C'est pourquoi vous fuirez à la course. -Nous monterons des coursiers légers! -C'est pourquoi ceux qui vous poursuivront seront légers. |
17 Duizend zullen vluchten voor het dreigen van één; voor het dreigen van vijf zult u allen op de vlucht slaan, tot u bent overgebleven als een paal op een bergtop, en als een banier op een heuvel. |
17 Duizend zullen er vluchten voor het dreigen van een, voor het dreigen van vijf zult gij vluchten, totdat gij overblijft als een seinpaal op een bergtop en als een banier op een heuvel. |
17 Mille fuiront à la menace d'un seul, Et, à la menace de cinq, vous fuirez, Jusqu'à ce que vous restiez Comme un signal au sommet de la montagne, Comme un étendard sur la colline. |
18 En daarom wacht de HEERE, opdat Hij u genadig zal zijn; en daarom zal Hij Zich verheffen om Zich over u te ontfermen. Voorzeker, de HEERE is een God van recht. Welzalig zijn allen die Hem verwachten. |
18 Daarom verlangt de Here ernaar u genadig te zijn, en daarom zal Hij Zich verheffen om Zich over u te ontfermen, want de Here is een God van recht; welzalig allen die op Hem wachten. |
18 Cependant l'Eternel désire vous faire grâce, Et il se lèvera pour vous faire miséricorde; Car l'Eternel est un Dieu juste: Heureux tous ceux qui espèrent en lui! |
19 Want op Sion zal het volk wonen, in Jeruzalem, u hoeft nooit meer te wenen. Hij zal u zeker genadig zijn op uw luide roepen: zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoorden. |
19 Want gij volk, dat op Sion, in Jeruzalem, woont, gij zult niet blijven wenen. Hij zal u zeker genadig zijn op uw luid geroep; zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoorden. |
19 Oui, peuple de Sion, habitant de Jérusalem, Tu ne pleureras plus! Il te fera grâce, quand tu crieras; Dès qu'il aura entendu, il t'exaucera. |
20 De Heere zal u wel geven brood van benauwdheid en water van verdrukking, maar uw leraren zullen zich niet langer verbergen: uw ogen zullen uw leraren zien. |
20 De Here heeft u wel brood der benauwdheid en water der verdrukking gegeven, maar uw leraars zullen zich niet meer verbergen, doch uw ogen zullen uw leraars zien; |
20 Le Seigneur vous donnera du pain dans l'angoisse, Et de l'eau dans la détresse; Ceux qui t'instruisent ne se cacheront plus, Mais tes yeux verront ceux qui t'instruisent. |
21 Met uw eigen oren zult u een woord van achter u horen: Dit is de weg, bewandel die. Dit voor het geval u naar rechts of naar links zou gaan. |
21 En wanneer gij rechts of wanneer gij links zoudt willen gaan, zullen uw oren achter u het woord horen: Dit is de weg, wandelt daarop. |
21 Tes oreilles entendront derrière toi la voix qui dira: Voici le chemin, marchez-y! Car vous iriez à droite, ou vous iriez à gauche. |
22 Dan zult u voor onrein houden uw met zilver bedekte gesneden beelden en uw met goud overtrokken gegoten beelden. U zult ze wegwerpen als een menstruatiedoek; u zult ervan zeggen: Weg ermee! |
22 Dan zult gij het zilveren overtrek van uw gesneden beelden en het gouden bekleedsel van uw gegoten beelden onrein achten; gij zult ze als iets onreins wegwerpen. Weg! zult gij ertegen zeggen. |
22 Vous tiendrez pour souillés l'argent qui recouvre vos idoles, Et l'or dont elles sont revêtues; Tu en disperseras les débris comme une impureté: Hors d'ici! leur diras-tu. |
23 Dan zal Hij regen geven over uw zaad waarmee u het land ingezaaid hebt, en broodkoren als opbrengst van het land; het zal vol en overvloedig zijn. Op die dag zal uw vee grazen op wijde weidegronden. |
23 Dan zal Hij regen geven voor het zaad, waarmee gij uw akker bezaait, en brood als opbrengst van de akker, dat smakelijk en voedzaam zal wezen. Uw vee zal te dien dage op uitgestrekte weiden grazen; |
23 Alors il répandra la pluie sur la semence que tu auras mise en terre, Et le pain que produira la terre sera savoureux et nourrissant; En ce même temps, tes troupeaux paîtront dans de vastes pâturages. |
24 De koeien en ezels die het land bewerken, zullen gezouten voer eten, dat geschud is met schep en zeef. |
24 En de runderen en ezels, die de akker bewerken, zullen gezouten voeder eten, dat gezeefd is met wan en zeef. |
24 Les boeufs et les ânes, qui labourent la terre, Mangeront un fourrage salé, Qu'on aura vanné avec la pelle et le van. |
25 Er zullen op elke hoge berg en elke verheven heuvel beken zijn en waterstromen, op de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen. |
25 En op elke hoge berg en op elke verheven heuvel zullen beken, waterstromen, zijn ten dage van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen. |
25 Sur toute haute montagne et sur toute colline élevée, Il y aura des ruisseaux, des courants d'eau, Au jour du grand carnage, A la chute des tours. |
26 Dan zal het licht van de volle maan zijn als het licht van de gloeiende zon, en het licht van de zon zal zevenmaal sterker zijn, net als het licht van zeven dagen, op de dag dat de HEERE de breuk van Zijn volk zal verbinden en de wond die het is toegebracht, zal genezen. |
26 Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon en het licht van de gloeiende zon zevenvoudig als het licht van zeven dagen; op de dag, waarop de Here de breuk van zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest. |
26 La lumière de la lune sera comme la lumière du soleil, Et la lumière du soleil sera sept fois plus grande Comme la lumière de sept jours, Lorsque l'Eternel bandera la blessure de son peuple, Et qu'il guérira la plaie de ses coups. |
27 Zie, de Naam van de HEERE komt van ver, Zijn toorn brandt – de last is zwaar – Zijn lippen zijn vol gramschap, Zijn tong is als verterend vuur. |
27 Zie, de naam des Heren komt van verre; zijn toorn brandt en een zware rook stijgt op, zijn lippen zijn vol gramschap, zijn tong is als een verterend vuur; |
27 Voici, le nom de l'Eternel vient de loin; Sa colère est ardente, c'est un violent incendie; Ses lèvres sont pleines de fureur, Et sa langue est comme un feu dévorant; |
28 Zijn adem is als een overstromende beek, die reikt tot de hals, om de heidenvolken te wannen met de wan van nutteloosheid; en een toom die doet dwalen, ligt op de kaken van de volken. |
28 Zijn adem is als een overstromende beek, die tot de hals reikt; om volken te schudden in de zeef van verderf, terwijl een bit dat doet dwalen, tussen de kaken der natien ligt. |
28 Son souffle est comme un torrent débordé qui atteint jusqu'au cou, Pour cribler les nations avec le crible de la destruction, Et comme un mors trompeur Entre les mâchoires des peuples. |
29 Er zal een lied bij u zijn, als in de nacht waarin men zich heiligt voor een feest; en blijdschap van hart, als bij iemand die met fluitspel voortgaat om te komen tot de berg van de HEERE, tot de Rots van Israël. |
29 Bij u zullen liederen klinken als in de nacht, waarin men zich wijdt voor een feest, en zal er vreugde des harten zijn als van iemand die voortschrijdt bij de fluit om te komen op de berg des Heren, tot de Rots van Israel. |
29 Vous chanterez comme la nuit où l'on célèbre la fête, Vous aurez le coeur joyeux comme celui qui marche au son de la flûte, Pour aller à la montagne de l'Eternel, vers le rocher d'Israël. |
30 De HEERE zal Zijn majestueuze stem doen horen, Hij zal het neerkomen van zijn arm doen zien in grimmige toorn: een vlam van verterend vuur, slagregens, een vloed, hagelstenen. |
30 Dan zal de Here zijn machtige stem doen horen en zal Hij doen zien het neerkomen van zijn arm in grimmige toorn: een verterende vuurvlam, overstroming, stortbui en hagelstenen. |
30 Et l'Eternel fera retentir sa voix majestueuse, Il montrera son bras prêt à frapper, Dans l'ardeur de sa colère, Au milieu de la flamme d'un feu dévorant, De l'inondation, de la tempête et des pierres de grêle. |
31 Want door de stem van de HEERE zal Assyrië verpletterd worden, hij die met de roede sloeg. |
31 Want Assur zal voor de stem des Heren schrikken, wanneer Hij met de roede slaat, |
31 A la voix de l'Eternel, l'Assyrien tremblera; L'Eternel le frappera de sa verge. |
32 En overal waar de door God beschikte staf voorbij is getrokken, overal waarop de HEERE die heeft doen rusten, zullen er tamboerijnen en harpen zijn, want met alles in beroering brengende strijdhandelingen zal Hij hen bestrijden. |
32 En elke slag van de dreigende stok, die de Here daarop zal doen neerkomen, zal worden toegebracht bij tamboerijnen en citerspel, en met strijdbaar geheven arm zal Hij hen bestrijden. |
32 A chaque coup de la verge qui lui est destinée, Et que l'Eternel fera tomber sur lui, On entendra les tambourins et les harpes; L'Eternel combattra contre lui à main levée. |
33 Want de verbrandingsplaats is al eerder gereedgemaakt, ook voor de koning is hij in gereedheid gebracht. Hij heeft hem diep gemaakt en wijd. Voor zijn brandstapel is er vuur en hout in overvloed. De adem van de HEERE zal hem aansteken als een zwavelstroom. |
33 Want reeds lang is een brandstapel bereid; ook die is voor de koning gereed gemaakt; Hij heeft de vuurhaard daarvan diep en wijd gemaakt, er is vuur en hout in overvloed; de adem des Heren steekt hem in brand als een stroom van zwavel. |
33 Depuis longtemps un bûcher est préparé, Il est préparé pour le roi, Il est profond, il est vaste; Son bûcher, c'est du feu et du bois en abondance; Le souffle de l'Eternel l'enflamme, comme un torrent de soufre. |