Jesaja 3
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Want zie, de Heere, de HEERE van de legermachten gaat van Jeruzalem en Juda wegnemen steun en stut: elke steun van brood en elke steun van water, 1 Voorwaar, zie, de Here, de Here der heerscharen, neemt steun en stut uit Jeruzalem en Juda weg: elke steun van brood en elke steun van water; 1 Voorwaar, God, de HEER van de hemelse machten, ontneemt Jeruzalem en Juda hun stut en steun: alle steun van brood en water,
2 held en strijdbare man, rechter en profeet, waarzegger en oudste, 2 Held en krijgsman, rechter en profeet, waarzegger en oudste, 2 van krijgsheld en soldaat, rechter en profeet, waarzegger en oudste,
3 hoofdman over vijftig en man van aanzien, raadsman, kundig vakman en scherpzinnig bezweerder. 3 Hoofdman over vijftig en aanzienlijke, raadsheer en kundig handwerksman en schrander bezweerder. 3 bevelhebber, man van aanzien en raadsheer, tovenaar en bezweerder.
4 Ik zal jongens aanstellen als hun vorsten, willekeur zal onder hen heersen. 4 En knapen zal Ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen. 4 Hij stelt kinderen als koning aan, willekeur zal er regeren.
5 Het volk zal elkaar in het nauw drijven, man tegen man, en eenieder tegen zijn naaste; jongens zullen de ouderen aanvallen, de geminachte de geëerde. 5 Dan zal het volk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude en de verachte op de geeerde losstormen. 5 De mensen zullen elkaar verdringen, man tegen man, de een tegen de ander; een jongen beledigt een grijsaard, een nietsnut een man van eer.
6 Ja, iemand zal zijn broer uit het huis van zijn vader vastgrijpen met de woorden: Jij hebt nog een mantel, wees leider over ons, en neem deze puinhoop onder je hoede. 6 Wanneer iemand een ander van zijn familie aangrijpt [met] [de] [woorden]: Gij hebt een mantel, wees onze aanvoerder en laat deze puinhoop onder uw hoede zijn; 6 Een man grijpt in het ouderlijk huis zijn broer bij de arm en roept hem toe: ‘Jij hebt een mantel. Wees jij onze leider en ontferm je over deze chaos.’
7 Dan zal hij op die dag zijn stem verheffen en zeggen: Ik kan geen heelmeester zijn, en er is in mijn huis geen brood en geen mantel; stel mij daarom niet aan als leider van het volk. 7 Dan zal deze te dien dage uitroepen: Ik kan geen heelmeester zijn, en in mijn huis is brood noch mantel, gij moet mij niet tot aanvoerder over het volk aanstellen. 7 Maar dan zal die zich verweren: ‘Verwacht niet dat ik jullie wonden heel. Ik heb in mijn huis geen voedsel, geen mantel. Stel mij niet aan als leider van het volk.’
8 Want Jeruzalem is gestruikeld en Juda is gevallen, omdat hun woorden en daden tegen de HEERE zijn, doordat zij de blik van Zijn heerlijkheid tergen. 8 Want Jeruzalem struikelt en Juda valt, omdat hun woorden en daden tegen de Here zijn en zij de blik zijner heerlijkheid tarten. 8 Jeruzalem is gestruikeld, Juda is gevallen. Zij keren zich tegen de HEER in woord en daad, ze tarten Hem openlijk in al zijn luister.
9 Hun gelaatsuitdrukking getuigt tegen hen. Zoals Sodom maken zij hun zonden openlijk bekend, zij verbergen ze niet. Wee hun ziel, want zij doen zichzelf kwaad aan. 9 Hun partijdigheid getuigt tegen hen en hun zonde verkondigen zij onverholen evenals Sodom. Wee hun, want zij berokkenen zichzelf onheil. 9 Hun partijdigheid keert zich tegen hen, schaamteloos pronken ze met hun zonden, als Sodom. Wee hun, want ze berokkenen zichzelf kwaad.
10 Zeg de rechtvaardige dat het hem goed zal gaan, dat hij de vrucht van zijn daden zal eten. 10 Zegt van de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht zijner daden eten. 10 Bedenk: de rechtvaardige gaat het goed, hij zal de vruchten plukken van zijn daden,
11 Wee de goddeloze, het zal hem slecht vergaan, want wat zijn handen verdienen, zal hem aangedaan worden. 11 Wee de goddeloze, het zal hem slecht gaan, want het werk zijner handen zal hem worden vergolden. 11 maar wee de goddeloze, hem gaat het slecht, al wat hij doet wordt hem vergolden.
12 De onderdrukkers van Mijn volk zijn kinderen, en vrouwen heersen over hen. Mijn volk, wie u leiden, misleiden u, en zij brengen de richting van uw paden in de war. 12 De tyrannen van mijn volk zijn kinderen, en vrouwen overheersen het. Mijn volk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn, tot een doolweg. 12 Door tirannen wordt mijn volk uitgebuit, woekeraars heersen erover. Mijn volk, jullie leiders zijn misleiders, zij brengen jullie op een dwaalspoor.
13 De HEERE staat gereed om Zijn rechtszaak te voeren, en Hij staat klaar om over de volken recht te spreken. 13 De Here maakt zich gereed om zijn rechtsgeding te voeren en Hij staat klaar om volken te richten. 13 De HEER bereidt zijn rechtsgeding voor, Hij staat klaar om over volken vonnis te wijzen.
14 De HEERE gaat in het gericht met de oudsten van Zijn volk en de vorsten ervan. Ú hebt immers deze wijngaard verbrand, en wat u geroofd hebt van de armen, bevindt zich in uw huizen. 14 De Here zal in het gericht gaan met de oudsten en de vorsten van zijn volk; gij toch, gij hebt de wijngaard verwoest; wat de ellendige ontroofd is, is in uw huizen. 14 Zo luidt de aanklacht van de HEER tegen de oudsten en de vorsten van zijn volk: Jullie hebben de wijngaard geplunderd en jullie huizen gevuld met wat je de armen ontnam.
15 Welk recht hebt u om Mijn volk te vertrappen en de armen te vermorzelen? spreekt de Heere, de HEERE van de legermachten. 15 Wat bezielt u, dat gij mijn volk vertrapt en ellendigen mishandelt? luidt het woord van de Here, de Here der heerscharen. 15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen en de armen zo zwaar te mishandelen? – spreekt God, de HEER van de hemelse machten.
16 Verder zegt de HEERE: Omdat de dochters van Sion uit de hoogte doen, met uitgestrekte hals lopen, met de ogen lonken, met kleine pasjes lopen, en hun enkelringen laten rinkelen, 16 Voorts zeide de Here: Omdat de dochters van Sion verwaten geworden zijn en rondlopen met gerekte hals en lonkende ogen, omdat zij met trippelende gang wandelen en haar voetringen laten rinkelen, 16 De HEER zegt: Kijk eens hoe hooghartig die vrouwen van Sion zijn; zie hen verwaand flaneren en verleidelijke blikken om zich heen werpen, hoor het rinkelen bij de trippelpasjes die ze maken.
17 daarom zal de Heere de schedel van de dochters van Sion schurftig maken, en hun schaamdelen zal de HEERE ontbloten. 17 Zo zal de Here de schedel der dochters van Sion schurftig maken en de Here zal haar schaamte ontbloten. 17 Daarom zal de HEER Sions vrouwen de schedel kaalscheren en hun voorhoofd ontbloten.
18 Op die dag zal de Heere de mooiste sieraden wegnemen: de enkelringen, de voorhoofdbanden, de maantjes, 18 Te dien dage zal de Here wegnemen de pronk der voetringen, de voorhoofdbanden, maantjes, 18 Op die dag neemt Hij hun alle opschik af: hun enkelringen, zonnetjes en maantjes,
19 de oorhangers, de armbanden, de sluiers, 19 Oorhangers, armbanden, sluiers, 19 hun oorringen, armbanden en sluiers,
20 de hoofddoeken, de enkelkettinkjes, de gordels, de reukflesjes, de amuletten, 20 Hoofddoeken, voetkettinkjes, gordels, reukflesjes, tovermiddelen, 20 hun hoofddoeken, enkelkettinkjes, borstlinten, reukflesjes en amuletten,
21 de ringen, de neusringen, 21 Zegelringen, neusringen, 21 de ringen aan hun handen en de ringetjes door hun neus,
22 de feestkleren, de mantels, de omslagdoeken, de tasjes, 22 Feestgewaden, mantels, omslagdoeken, tasjes, 22 hun prachtige kleren, mantels, omslagdoeken en tasjes,
23 de handspiegels, de onderkleding, de mutsen en de sluiers. 23 Handspiegels, onderkleding, hoofdtooi en overkleding. 23 hun doorschijnende gewaden, hemdjes, tulbanden en sjaals.
24 Dan zal er in plaats van balsemgeur stank zijn, en er zal een touw zijn in plaats van een gordel, kaalheid in plaats van haarvlechten, het aandoen van een rouwgewaad in plaats van een pronkgewaad, een brandmerk in plaats van schoonheid. 24 Dan zal er in plaats van balsemgeur vunsheid zijn, in plaats van een gordel een touw, in plaats van haarvlechten kaalheid, in plaats van een pronkgewaad omgording met een rouwkleed, een brandmerk in plaats van schoonheid. 24 Dan zal er stank zijn in plaats van balsemgeur en zullen er touwen zijn in plaats van gordels; kale schedels en geen fraaie kapsels, grove rouwkledij en geen mooie feestgewaden. Dit alles vervangt de schoonheid.
25 Uw mannen zullen door het zwaard vallen en uw helden in de strijd. 25 Uw mannen zullen vallen door het zwaard en uw helden in de strijd, 25 Sions mannen zullen vallen door het zwaard, haar soldaten sneuvelen in de strijd.
26 Haar poorten zullen treuren en rouwen. Als alles haar ontnomen is, zal zij neerzitten op de aarde. 26 En de poorten der stad zullen zuchten en jammeren, en uitgeschud zal deze ter aarde neerzitten. 26 Haar poorten zullen weeklagen en rouwen, berooid hurkt Sion neer op de grond.