Jesaja 28
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm, en een verwelkende bloem, een schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei van hen die geveld zijn door de wijn. 1 Wee de trotse kroon van Efraims beschonkenen, de afvallende bloem: het prachtig hoofdsieraad van het vruchtbare dal van wie door de wijn zijn overmand. 1 Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm; bedwelmd door de wijn pronken zij met de stad die de vruchtbare vallei bekroont, maar hun prachtige sieraad is een bloem die verwelkt.
2 Zie, de Heere heeft iemand die sterk en machtig is als een hagelstorm, een storm van verderf. Zoals een vloed van geweldige, alles wegspoelende wateren werpt hij ze hardhandig ter aarde. 2 Zie, de Here heeft een die sterk is en krachtig; die als een hagelslag, een verwoestende storm, als een stortbui van geweldige, overstromende wateren met kracht tegen de grond werpt: 2 Want de Heer beschikt over iemand, sterk als een hevige hagelbui, als een wervelwind, krachtig als een kolkende watermassa, die met zijn machtige hand alles omver zal stoten.
3 Met voeten zal vertrapt worden de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm. 3 Met voeten vertreden wordt de trotse kroon van Efraims beschonkenen. 3 De trotse kroon van de dronkaards van Efraïm zal worden vertrapt.
4 En de verwelkende bloem van zijn schitterend sieraad op het hoofd van de vruchtbare vallei zal zijn als een vroege vijg vóór de zomer: als iemand die ziet, slokt hij die meteen op uit zijn hand. 4 En met de afvallende bloem, het prachtig hoofdsieraad op het hoofd van het vruchtbare dal, daarmee zal het gaan als met een vroege vijg voor de oogst, die iemand ziet en zo uit de hand opslokt. 4 Dit pronkstuk van de vruchtbare vallei, dit prachtige sieraad, zal als een bloem verwelken, verdwijnen als een vroege vijg, vóór de oogst ontdekt en onmiddellijk opgegeten.
5 Op die dag zal de HEERE van de legermachten tot een schitterende kroon en sierlijke krans zijn voor de rest van Zijn volk, 5 Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtige diadeem zijn voor de rest van zijn volk, 5 Op die dag zal de HEER van de hemelse machten de sierlijke kroon zijn, de prachtige krans voor wie er van zijn volk nog over zijn;
6 tot een geest van het recht voor wie zit om recht te spreken, en tot een kracht voor wie de strijd terugdringt naar de poort. 6 En tot een geest des gerichts voor wie ten gerichte gezeten is en tot heldenkracht voor wie de strijd terugdringen naar de poort. 6 wie zetelt op de rechterstoel zal Hij met zuiver recht bezielen, en heldenmoed schenkt Hij aan hen die de vijand uit de stad verdrijven.
7 Ook dezen hier zwalken van wijn, dwalen rond door sterkedrank. Priester en profeet zwalken door sterkedrank. Zij zijn opgeslokt door de wijn, zij dwalen rond door de sterkedrank. Zij zwalken bij het uitleggen van het visioen, zij struikelen tijdens hun gerechtelijke uitspraak. 7 En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmende drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak. 7 Maar zelfs priesters waggelen van de wijn, profeten wankelen door de drank: ze waggelen door de drank en zijn verward door de wijn; de drank doet hen wankelen, waggelend hebben ze visioenen, zwalkend doen ze hun uitspraken.
8 Ja, alle tafels zitten vol walgelijk braaksel, geen plek is schoon. 8 Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over. 8 Hun tafels zitten onder het braaksel, geen plekje dat niet walgelijk besmeurd is.
9 Wie kan Hij dan de kennis bijbrengen? Wie kan Hij dan het gehoorde doen begrijpen? Wie net van de moedermelk af zijn, wie net van de borst zijn afgehaald? 9 `Wie wil hij kennis leren en wie wil hij een openbaring doen verstaan? Hun die van de melk gespeend, aan de borst ontwend zijn? 9 ‘Wie tracht hij nu kennis bij te brengen? Wie wil hij met zijn boodschap inzicht geven? Houdt hij ons soms voor zuigelingen, nog maar net de moederborst ontwend?
10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje. 10 Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat.` 10 Hoor hem: “Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, beetje van dit, beetje van dat.”’
11 Ja, met belachelijke klanken en in een andere taal zal Hij tot dit volk spreken, 11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 11 Inderdaad, door mensen met een vreemde tongval, in een andere taal, spreekt de HEER tot dit volk.
12 tegen wie Hij zei: Dit is de rust, geef de vermoeide rust, en dit is de verademing – maar zij wilden niet luisteren. 12 Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing. Maar zij wilden niet horen. 12 Ooit heeft Hij tegen hen gezegd: ‘Hier is rust, hier vind je verpozing, laat wie vermoeid is hier rusten.’ Maar ze weigerden naar Hem te luisteren.
13 Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje, zodat zij, als zij weggaan, achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden. 13 Zo zal voor hen het woord des Heren zijn: wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat, opdat zij bij hun gaan achterwaarts struikelen en te pletter vallen, verstrikt en gevangen worden. 13 Daarom horen zij nu van de HEER: ‘Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, beetje van dit, beetje van dat.’ En zo gaan ze op weg, maar ze struikelen, ze raken gewond, verstrikt, en worden gevangen.
14 Daarom, hoor het woord van de HEERE, u, spotters, u, heersers over dit volk dat in Jeruzalem is! 14 Daarom, hoort het woord des Heren, gij spotters, heersers over dit volk in Jeruzalem. 14 Daarom, hoor de woorden van de HEER, jullie spotters, leiders van het volk van Jeruzalem.
15 Omdat u zegt: Wij hebben een verbond gesloten met de dood, en met het rijk van de dood zijn wij een verdrag aangegaan, wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons, want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen, 15 Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen. 15 Jullie zeiden: ‘Wij hebben een verbond gesloten met de dood, met het dodenrijk zijn we een verdrag aangegaan. Wanneer de kolkende stortvloed voorbijraast zal die ons niet bereiken. Wij houden ons schuil in bedrog en verbergen ons in leugens.’
16 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is. Wie gelooft, zal zich niet weghaasten. 16 Daarom, zo zegt de Here Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet. 16 Maar dit zegt God, de HEER: Ik leg in Sion een fundament met een uitgelezen grondsteen, een kostbare hoeksteen. Wie vertrouwen heeft, vlucht niet weg.
17 Ik stel het recht tot meetlint, en de gerechtigheid tot paslood. De hagel zal het toevluchtsoord van de leugen wegvagen, het water zal de schuilplaats overspoelen. 17 En ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen. 17 Ik zal het recht als meetlint hanteren en de gerechtigheid als schietlood. De hagel vernietigt de schuilhoek van je bedrog, het water spoelt jullie schuilplaats weg.
18 Dan zal uw verbond met de dood tenietgedaan worden, uw verdrag met het rijk van de dood zal geen stand houden. Trekt de alles wegspoelende gesel voorbij, dan zult u door hem afgeranseld worden. 18 Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden. 18 Jullie verbond met de dood wordt verbroken, jullie verdrag met het dodenrijk houdt geen stand. Wanneer de kolkende stortvloed voorbijraast zal hij jullie volledig bedelven.
19 Zo dikwijls als hij voorbijtrekt, zal hij u grijpen; ja, ochtend na ochtend zal hij voorbijtrekken, bij dag en bij nacht. Het zal gebeuren dat het begrijpen van het bericht slechts beroering teweeg zal brengen. 19 Zo dikwijls als hij zal doortrekken, zal hij u grijpen; want morgen aan morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht, en het verstaan van de openbaring zal louter verschrikking zijn. 19 Dag in dag uit komt hij voorbij, in de morgen, in de nacht, en telkens als hij langskomt zal hij jullie treffen. Hoe verschrikkelijk is het om de boodschap te verstaan!
20 Want het bed zal te kort zijn om zich erop uit te strekken, en de deken te smal om zich erin te wikkelen. 20 Want het bed zal te kort zijn om zich daarop uit te strekken en de deken te smal om zich daarin te wikkelen. 20 Het bed is te kort om je op uit te strekken, de deken te smal om je in te wikkelen.
21 Want de HEERE zal opstaan zoals op de berg Perazim. Hij zal woeden, zoals in het dal van Gibeon, om Zijn werk te doen – vreemd zal Zijn werk zijn – en om Zijn daad te verrichten – ongewoon zal Zijn daad zijn. 21 Want de Here zal opstaan, zoals op de berg Perasim; Hij zal in beweging komen, zoals in het dal bij Gibeon, om zijn werk te doen. (Vreemd zal zijn werk zijn; en om zijn daad te verrichten). Ongewoon zal zijn daad zijn. 21 De HEER zal opstaan zoals destijds op de Perasim, Hij zal grote beroering veroorzaken zoals in de vlakte bij Gibeon: Hij zal iets tot stand brengen, iets vreemds, Hij gaat iets ongewoons volbrengen.
22 Nu dan, spot niet, anders zullen uw boeien nog strakker aangehaald worden; want een vernietigend einde – en het is vast besloten, heb ik gehoord van de Heere, de HEERE van de legermachten – komt over heel het land. 22 Nu dan, spot niet, opdat uw banden niet nog vaster worden; want van een verdelging (en zij is vast besloten) heb ik gehoord van de Here, de Here der heerscharen, over het gehele land. 22 Nu dan, staak jullie spotternijen, anders zullen jullie boeien nog meer knellen. Want dit heb ik gehoord: God, de HEER van de hemelse machten, heeft besloten tot vernietiging van het hele land.
23 Neem ter ore en luister naar mijn stem, sla er acht op en luister naar mijn woorden! 23 Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn woord! 23 Hoor mij aan en leen mij je oor, luister aandachtig naar mijn woorden.
24 Ploegt de ploeger heel de dag door om te zaaien? Blijft hij zijn land altijd maar openleggen en eggen? 24 Is het altijd door, dat de ploeger ploegt om te zaaien, zijn land openscheurt en egt? 24 Als een boer zaaien wil, ploegt hij dan alle dagen? Blijft hij voren trekken in zijn land?
25 Is het niet zo: heeft hij de bovenlaag ervan geëffend, dan strooit hij wikke uit, zaait er komijn op, en zet tarwe op rij, gerst per vak, en spelt aan de rand? 25 Immers, als hij de oppervlakte gelijk gemaakt heeft, dan strooit hij dille en werpt komijn uit, en tarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs de rand. 25 Als hij het land geëffend heeft, strooit hij toch komijn en karwij, zaait tarwe in rijen, gerst in vakken en spelt langs de rand van zijn akker?
26 Zijn God onderwijst hem over de juiste wijze. Hij onderwijst hem. 26 En zijn God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem. 26 Het is zijn God die hem daarin onderricht, die hem leert wat hij moet doen.
27 Want men dorst wikke toch niet met een dorsslede, en rolt over komijn toch geen wagenwiel? Maar wikke wordt uitgeklopt met een stok, en komijn met een staak. 27 Dille toch wordt niet met een dorsslede gedorst en over komijn rolt men geen wagenrad, maar dille wordt met een stok uitgeklopt en komijn met een roede. 27 Zo dorst men komijn niet met een dorsslede en over karwij rolt men geen wagenrad; komijn wordt met een stok uitgeklopt en karwij met een roede.
28 Broodkoren moet wel fijngemaakt worden, maar hij dorst en dorst het niet voor altijd door; hij plet het niet met zijn wagenwiel, met zijn paarden verpulvert hij het niet. 28 Wordt broodkoren verbrijzeld? Men dorst het toch niet altijd door? Al drijft men er zijn wagenrad en zijn paarden overheen, men verbrijzelt het niet. 28 Graan moet voor brood worden fijngemalen; maar een boer blijft niet eindeloos dorsen: hij stuurt zijn paarden en het wagenrad eroverheen, maar hij laat het niet verpletteren.
29 Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid. 29 Ook dit gaat van de Here der heerscharen uit; Hij is wonderbaar van raad, groot van beleid. 29 Ook dit vindt zijn oorsprong bij de HEER van de hemelse machten: zijn beleid is wonderbaarlijk, zijn wijsheid is groot.