Jesaja 11
© Herziene Statenvertaling
© NBG
King James
1 Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen. 1 En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. 1 And there shall come forth a rod out of the stem of Jesse, and a Branch shall grow out of his roots:
2 Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN. 2 En op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; 2 And the spirit of the LORD shall rest upon him, the spirit of wisdom and understanding, the spirit of counsel and might, the spirit of knowledge and of the fear of the LORD;
3 Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN. Hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen. 3 Ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; 3 And shall make him of quick understanding in the fear of the LORD: and he shall not judge after the sight of his eyes, neither reprove after the hearing of his ears:
4 Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid en de zachtmoedigen van het land zal Hij met rechtvaardigheid vonnissen. Maar Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden. 4 Want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. 4 But with righteousness shall he judge the poor, and reprove with equity for the meek of the earth: and he shall smite the earth with the rod of his mouth, and with the breath of his lips shall he slay the wicked.
5 Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn, en de waarheid de gordel om Zijn middel. 5 Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. 5 And righteousness shall be the girdle of his loins, and faithfulness the girdle of his reins.
6 Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 6 The wolf also shall dwell with the lamb, and the leopard shall lie down with the kid; and the calf and the young lion and the fatling together; and a little child shall lead them.
7 Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. 7 De koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 7 And the cow and the bear shall feed; their young ones shall lie down together: and the lion shall eat straw like the ox.
8 Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn hand steken. 8 Dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 8 And the sucking child shall play on the hole of the asp, and the weaned child shall put his hand on the cockatrice' den.
9 Men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. 9 They shall not hurt nor destroy in all my holy mountain: for the earth shall be full of the knowledge of the LORD, as the waters cover the sea.
10 Want op die dag zal de Wortel van Isaï er zijn, Die zal staan als banier voor de volken. Naar Hém zullen de heidenvolken vragen. Zijn rustplaats zal heerlijk zijn. 10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isai zullen zoeken, die zal staan als een banier der natien, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn. 10 And in that day there shall be a root of Jesse, which shall stand for an ensign of the people; to it shall the Gentiles seek: and his rest shall be glorious.
11 En het zal op die dag gebeuren dat de Heere opnieuw, voor de tweede keer, met Zijn hand de rest van Zijn volk zal verwerven, die overgebleven zal zijn in Assyrië en Egypte, in Pathros, Cusj, Elam, en in Sinear, Hamath en op de eilanden in de zee. 11 En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopie, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. 11 And it shall come to pass in that day, [that] the Lord shall set his hand again the second time to recover the remnant of his people, which shall be left, from Assyria, and from Egypt, and from Pathros, and from Cush, and from Elam, and from Shinar, and from Hamath, and from the islands of the sea.
12 Hij zal een banier omhoogheffen onder de heidenvolken en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en hen die vanuit Juda overal verspreid zijn, bijeenbrengen van de vier hoeken van de aarde. 12 En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israel verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde. 12 And he shall set up an ensign for the nations, and shall assemble the outcasts of Israel, and gather together the dispersed of Judah from the four corners of the earth.
13 Dan zal de afgunst van Efraïm verdwijnen, en wie Juda in het nauw drijven, zullen uitgeroeid worden. Efraïm zal niet langer jaloers zijn op Juda, en Juda zal Efraïm niet meer in het nauw drijven. 13 Dan zal de afgunst van Efraim verdwijnen en zij die Juda benauwen, zullen uitgeroeid worden; Efraim zal niet afgunstig zijn op Juda en Juda zal Efraim niet benauwen. 13 The envy also of Ephraim shall depart, and the adversaries of Judah shall be cut off: Ephraim shall not envy Judah, and Judah shall not vex Ephraim.
14 Zij zullen op de schouder van de Filistijnen neerstrijken in het westen, samen zullen zij de mensen van het oosten uitplunderen. Zij zullen hun hand uitstrekken tegen Edom en Moab, en de Ammonieten zullen hun gehoorzaam zijn. 14 Westwaarts zullen zij de Filistijnen op de schouder vliegen, samen zullen zij de stammen van het Oosten plunderen; naar Edom en Moab zullen zij hun hand uitstrekken en de Ammonieten zullen hun onderhorig zijn. 14 But they shall fly upon the shoulders of the Philistines toward the west; they shall spoil them of the east together: they shall lay their hand upon Edom and Moab; and the children of Ammon shall obey them.
15 Dan zal de HEERE de inham van de zee van Egypte met de ban slaan, en Hij zal Zijn hand opheffen tegen de rivier de Eufraat door Zijn sterke wind. Hij zal haar uiteenslaan in zeven stromen, en maken dat men er met zijn schoenen doorheen kan gaan. 15 Dan zal de Here de zeeboezem van Egypte met de ban slaan en Hij zal zijn hand tegen de Rivier bewegen met de gloed van zijn adem, en Hij zal haar tot zeven beken uiteenslaan en maken, dat men geschoeid daardoor kan gaan. 15 And the LORD shall utterly destroy the tongue of the Egyptian sea; and with his mighty wind shall he shake his hand over the river, and shall smite it in the seven streams, and make [men] go over dryshod.
16 Er zal een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk, die overgebleven zal zijn in Assyrië, zoals het met Israël gebeurde op de dag dat het wegtrok uit het land Egypte. 16 Dan zal er een heerbaan zijn voor de rest van zijn volk, die in Assur overblijven zal, zoals er voor Israel geweest is ten dage, toen het optrok uit het land Egypte. 16 And there shall be an highway for the remnant of his people, which shall be left, from Assyria; like as it was to Israel in the day that he came up out of the land of Egypt.