|
1 Zing vrolijk, gij onvruchtbare, [die] niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, [die] geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. |
1 Juich, gij onvruchtbare, gij, die niet hebt gebaard; verblijd u met roem en juich, gij, die niet zwanger werdt; want de eenzame heeft meer kinderen dan die een man heeft, spreekt de Heer. |
1 Jubel, onvruchtbare, die niet gebaard hebt, barst los in gejubel en juich, gij die geen weeen hebt gehad! want de kinderen der eenzame zullen talrijk zijn, talrijker dan die der gehuwde, zegt de Heer. |
1 Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeen gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Here. |
1 Réjouis-toi, stérile, toi qui n'enfantes plus! Fais éclater ton allégresse et ta joie, toi qui n'as plus de douleurs! Car les fils de la délaissée seront plus nombreux Que les fils de celle qui est mariée, dit l'Eternel. |
2 Maak de plaats uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang, en steek uw pinnen vast in. |
2 Maak de ruimte uwer hutten wijder, en breid de gordijnen uwer tenten verder uit; ontzie het niet; rek uwe koorden langer uit, en sla uwe pennen vaster in. |
2 Neem een ruime plaats voor uw tent, en span met kwistige hand de gordijnen uwer woning uit; maak uw koorden lang en sla uw pinnen stevig in. |
2 Maak de plaats voor uw tent wijd, en men spanne de kleden uwer woningen uit, wees er niet karig mee, maak uw touwen lang en sla uw pinnen vast. |
2 Elargis l'espace de ta tente; Qu'on déploie les couvertures de ta demeure: Ne retiens pas! Allonge tes cordages, Et affermis tes pieux! |
3 Want gij zult uitbreken ter rechter [hand] en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen. |
3 Want gij zult u uitbreiden ter rechter [hand] en ter linkerhand, en uw zaad zal de heidenen erven, en in de verwoeste steden wonen. |
3 Want rechts en links zult gij u uitbreiden, en uw kroost zal natien in bezit nemen, verwoeste steden weer bevolken. |
3 Want naar rechts en links zult gij uitbreiden en uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de verwoeste steden bevolken. |
3 Car tu te répandras à droite et à gauche; Ta postérité envahira des nations, Et peuplera des villes désertes. |
4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte uwer jonkheid vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken. |
4 Vrees niet, want gij zult niet te schande worden; word niet schaamrood, want gij zult niet tot spot worden; maar gij zult de schande van uw jonkvrouwschap vergeten, en aan den smaad van uw weduwschap niet meer gedenken. |
4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan, ducht geen schande, want gij zult niet behoeven te blozen, maar de schande uwer jonkheid vergeten, den smaad van uw weduwstaat niet meer gedenken. |
4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan; word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; ja, gij zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken. |
4 Ne crains pas, car tu ne seras point confondue; Ne rougis pas, car tu ne seras pas déshonorée; Mais tu oublieras la honte de ta jeunesse, Et tu ne te souviendras plus de l'opprobre de ton veuvage. |
5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israels is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. |
5 Want, die u gemaakt heeft, wordt uw man: Heer Zebaôth is zijn naam; en uw Verlosser is de Heilige van Israël, die de God der ganse aarde genoemd wordt. |
5 Want uw maker is uw gemaal--Heer der heirscharen is zijn naam; Israels Heilige is uw losser--de god der ganse aarde heet hij. |
5 Want uw man is uw Maker, Here der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israels, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. |
5 Car ton créateur est ton époux: L'Eternel des armées est son nom; Et ton rédempteur est le Saint d'Israël: Il se nomme Dieu de toute la terre; |
6 Want de HEERE heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. |
6 Want de Heer heeft u laten roepen als ene verlatene en van harte bedroefde vrouw, en gelijk ene jonge vrouw, die verstoten is, spreekt uw God. |
6 Want evenals een verlaten vrouw, een diep verslagene, heeft de Heer u geroepen, als een gade der jeugd die versmaad is, zegt uw god. |
6 Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de Here geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd, zegt uw God. |
6 Car l'Eternel te rappelle comme une femme délaissée et au coeur attristé, Comme une épouse de la jeunesse qui a été répudiée, dit ton Dieu. |
7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. |
7 Ik heb u een klein ogenblik verlaten, maar met grote barmhartigheid neem Ik u weder tot mij; |
7 Een klein ogenblik heb ik u verlaten, maar met groot erbarmen neem ik u weder tot mij; |
7 Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; |
7 Quelques instants je t'avais abandonnée, Mais avec une grande affection je t'accueillerai; |
8 In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser. |
8 Ik heb mijn aangezicht in een ogenblik van toorn een weinig voor u verborgen, maar met eeuwige genade zal Ik Mij over u ontfermen, spreekt de Heer, uw Verlosser. |
8 in gramschap heb ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwigdurende gunst heb ik mij uwer erbarmd, zegt uw losser, de Heer. |
8 In een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here. |
8 Dans un instant de colère, je t'avais un moment dérobé ma face, Mais avec un amour éternel j'aurai compassion de toi, Dit ton rédempteur, l'Eternel. |
9 Want dat zal Mij zijn [als] de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet [meer] op u toornen, noch u schelden zal. |
9 Want het zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over den aardbodem zouden gaan: alzo heb Ik gezworen, dat Ik op u niet meer toornig zijn, noch u schelden zal. |
9 Als in de dagen van Noach is het mij thans: gelijk ik zwoer dat Noachs wateren nimmermeer de aarde zouden overstelpen, zo heb ik gezworen, niet meer op u vergramd te zijn noch u te bestraffen. |
9 Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen. |
9 Il en sera pour moi comme des eaux de Noé: J'avais juré que les eaux de Noé ne se répandraient plus sur la terre; Je jure de même de ne plus m'irriter contre toi Et de ne plus te menacer. |
10 Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer. |
10 Want bergen mogen wijken, en heuvelen wankelen; maar mijne genade zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, spreekt de Heer uw Ontfermer. |
10 Want bergen mogen wijken, heuvelen wankelen, mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, mijn vredebond zal niet wankelen, zegt uw erbarmer, de Heer. |
10 Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. |
10 Quand les montagnes s'éloigneraient, Quand les collines chancelleraient, Mon amour ne s'éloignera point de toi, Et mon alliance de paix ne chancellera point, Dit l'Eternel, qui a compassion de toi. |
11 Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. |
11 Gij ellendige, over wie alle onweders gaan, gij troosteloze, zie, Ik zal uwe stenen tot een sieraad leggen, en zal uwen grond met saffieren bedekken, |
11 Gij arme, voortgezweepte, ongetrooste! zie, ik ga uw stenen leggen in blinkend erts, en zal u grondvesten met saffieren; |
11 Gij, ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste, zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, |
11 Malheureuse, battue de la tempête, et que nul ne console! Voici, je garnirai tes pierres d'antimoine, Et je te donnerai des fondements de saphir; |
12 En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse landpale van aangename stenen. |
12 en uwe vensters van kristal maken, en uwe poorten van robijnen, en al uwe grenspalen van uitgezochte stenen. |
12 ik maak uw tinnen van jaspis, uw poorten van karbonkels, ik vat u geheel in edelgesteenten. |
12 Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen. |
12 Je ferai tes créneaux de rubis, Tes portes d'escarboucles, Et toute ton enceinte de pierres précieuses. |
13 En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. |
13 En al uwe kinderen zullen van den Heer geleerd, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. |
13 Allen die u bouwen zijn door den Heer onderwezen, en groot zal zijn de welvaart uwer zonen. |
13 Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn; |
13 Tous tes fils seront disciples de l'Eternel, Et grande sera la prospérité de tes fils. |
14 Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en [verre] van verschrikking, want zij zal tot u niet naken. |
14 Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; gij zult verre zijn van geweld en onrecht, zodat gij daarvoor niet behoeft te vrezen, en van verschrikking, want tot u zal zij niet genaken. |
14 Zegevierend zult gij bevestigd worden: gevrijwaard tegen verdrukking, want gij hebt niets te vrezen, en tegen verschrikking, want zij zal u niet genaken. |
14 Door gerechtigheid zult gij bevestigd worden. Weet u verre van onderdrukking, want gij hebt niet te vrezen, en van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen. |
14 Tu seras affermie par la justice; Bannis l'inquiétude, car tu n'as rien à craindre, Et la frayeur, car elle n'approchera pas de toi. |
15 Ziet, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, [doch] niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen. |
15 Zie, wie wil tegen u samenrotten en u overvallen, als zij zonder Mij samenrotten? |
15 Schoolt men samen, het is niet van mijnentwege; alwie tegen u is samengeschoold zal vallen. |
15 Valt men heftig aan, dan gaat dat van Mij niet uit; wie u aanvalt, zal over u vallen. |
15 Si l'on forme des complots, cela ne viendra pas de moi; Quiconque se liguera contre toi tombera sous ton pouvoir. |
16 Zie, Ik heb den smid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, en die het instrument voortbrengt tot zijn werk; ook heb Ik den verderver geschapen, om te vernielen. |
16 Zie, Ik heb den smid geschapen, die de kolen in het vuur aanblaast, en een wapentuig maakt door zijn werk; maar Ik schep ook den verdelger ter vernieling. |
16 Zie, ik heb den smid geschapen, die het kolenvuur aanblaast en een wapen als zijn werk te voorschijn brengt; en ik schep den verderver om te teisteren, |
16 Zie, Ik ben het, die de smid geschapen heb, welke het kolenvuur aanblaast en naar zijn kunst het wapen vervaardigt, maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen. |
16 Voici, j'ai créé l'ouvrier qui souffle le charbon au feu, Et qui fabrique une arme par son travail; Mais j'ai créé aussi le destructeur pour la briser. |
17 Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, [die] in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. |
17 Want alle wapentuig, dat tegen u bereid wordt, zal niet slagen; en elke tong, die zich tegen u verheft in het gericht, zult gij veroordelen: dit is het erfdeel van de knechten des Heren, en hunne rechtvaardiging door Mij, spreekt de Heer. |
17 maar geen wapen dat tegen u gemaakt wordt zal iets uitrichten, elke tong die tegen u opstaat in het gericht zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van 's Heeren dienaren, en hun zege van mijnentwege, spreekt de Heer. |
17 Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren. |
17 Toute arme forgée contre toi sera sans effet; Et toute langue qui s'élèvera en justice contre toi, Tu la condamneras. Tel est l'héritage des serviteurs de l'Eternel, Tel est le salut qui leur viendra de moi, Dit l'Eternel. |