Spreuken 8
King James
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
Louis Segond
BasisBijbel
1 Doth not wisdom cry? and understanding put forth her voice? 1 Roept de wijsheid niet, en laat de wetenschap zich niet horen? 1 Roept de wijsheid niet, verheft het verstand de stem niet? 1 La sagesse ne crie-t-elle pas? L'intelligence n'élève-t-elle pas sa voix? 1 Hoor de Wijsheid roepen! De Verstandigheid roept luid!
2 She standeth in the top of high places, by the way in the places of the paths. 2 Openlijk aan den weg en aan de straten staat zij; 2 Op den top der hoogten aan den weg, midden op de paden heeft zij zich geplaatst; 2 C'est au sommet des hauteurs près de la route, C'est à la croisée des chemins qu'elle se place; 2 De Wijsheid is gaan staan op de heuvels langs de weg, daar, waar de wegen elkaar kruisen.
3 She crieth at the gates, at the entry of the city, at the coming in at the doors. 3 aan de poorten bij de stad, waar men ter deur ingaat, daar roept zij overluid: 3 ter zijde van de poorten, aan den ingang der stad, waar de toegang openstaat, laat zij zich luide vernemen: 3 A côté des portes, à l'entrée de la ville, A l'intérieur des portes, elle fait entendre ses cris: 3 In de poorten van de stad, waar de mensen de stad binnen gaan, roept ze luid:
4 Unto you, O men, I call; and my voice [is] to the sons of man. 4 O mannen, ik roep tot u, en verhef mijne stem tot de kinderen der mensen. 4 Tot u, mannen, roep ik, ik richt mij tot de mensenkinderen. 4 Hommes, c'est à vous que je crie, Et ma voix s'adresse aux fils de l'homme. 4 "Mensen, ik roep jullie. Ik spreek tot jullie allemaal.
5 O ye simple, understand wisdom: and, ye fools, be ye of an understanding heart. 5 Leert, gij eenvoudigen, kloekzinnigheid: en gij dwazen, neemt het ter harte. 5 Leert, onervarenen, voorzichtigheid verstaan, dwazen, let goed op. 5 Stupides, apprenez le discernement; Insensés, apprenez l'intelligence. 5 Als je onverstandig bent, leer dan van mij hoe je verstandig kan worden. Als je een dwaas bent, leer dan begrijpen wat ik zeg.
6 Hear; for I will speak of excellent things; and the opening of my lips [shall be] right things. 6 Hoort, want ik zal spreken hetgeen edel is, en leren wat recht is; 6 Hoort toe; want ik ga voortreffelijke dingen zeggen, mijn lippen openen zich tot wat behoorlijk is; 6 Ecoutez, car j'ai de grandes choses à dire, Et mes lèvres s'ouvrent pour enseigner ce qui est droit. 6 Luister, want wat ik ga zeggen is belangrijk. Wat ik ga zeggen is de waarheid. Ik zal niet liegen.
7 For my mouth shall speak truth; and wickedness [is] an abomination to my lips. 7 want mijn mond zal de waarheid spreken, en mijne lippen zullen haten hetgeen goddeloos is; 7 want mijn gehemelte spreekt waarheid, mijn lippen verafschuwen goddeloosheid; 7 Car ma bouche proclame la vérité, Et mes lèvres ont en horreur le mensonge; 7 Ik spreek altijd de waarheid. Want ik vind het verschrikkelijk om te liegen.
8 All the words of my mouth [are] in righteousness; [there is] nothing froward or perverse in them. 8 alle redenen mijns monds zijn rechtvaardig, er is niets verkeerds noch bedriegelijks in; 8 alwat mijn mond uitspreekt is recht, er is niets arglistigs en verkeerds in; 8 Toutes les paroles de ma bouche sont justes, Elles n'ont rien de faux ni de détourné; 8 Alles wat ik zeg is waar. Geen woord ervan is gelogen.
9 They [are] all plain to him that understandeth, and right to them that find knowledge. 9 zij zijn alle onbewimpeld voor degenen, die haar willen aannemen. 9 het is alles treffend voor den verstandige, duidelijk voor hen die kennis hebben verkregen. 9 Toutes sont claires pour celui qui est intelligent, Et droites pour ceux qui ont trouvé la science. 9 Verstandige mensen geloven wat ik zeg. Ze zien dat mijn woorden zijn te vertrouwen.
10 Receive my instruction, and not silver; and knowledge rather than choice gold. 10 Neemt mijne tucht liever aan dan zilver, en acht de leer hoger dan kostelijk goed. 10 Neemt tucht aan, en niet geld, kennis liever dan uitgelezen goud. 10 Préférez mes instructions à l'argent, Et la science à l'or le plus précieux; 10 Mijn goede raad is beter dan zilver. Wat ik zeg is meer waard dan zuiver goud.
11 For wisdom [is] better than rubies; and all the things that may be desired are not to be compared to it. 11 Want de wijsheid is beter dan paarlen, en alles wat men wensen mag is bij haar niet te vergelijken. 11 Want wijsheid is kostelijker dan koralen, geen kleinodien evenaren haar. 11 Car la sagesse vaut mieux que les perles, Elle a plus de valeur que tous les objets de prix. 11 Wijsheid is meer waard dan edelstenen. Het is het kostbaarste wat je maar bezitten kan.
12 I wisdom dwell with prudence, and find out knowledge of witty inventions. 12 Ik, de wijsheid, woon bij de schranderheid, en ik weet goeden raad te geven. 12 Ik, wijsheid, bezit voorzichtigheid, en tref schrandere kennis aan. 12 Moi, la sagesse, j'ai pour demeure le discernement, Et je possède la science de la réflexion. 12 Ik ben de Wijsheid, en ik woon bij de Verstandigheid. Door goed na te denken, ben ik wijs geworden,
13 The fear of the LORD [is] to hate evil: pride, and arrogancy, and the evil way, and the froward mouth, do I hate. 13 De vreze des Heren haat het kwade, de hoovaardigheid, den hoogmoed en allen kwaden weg; en ik ben den verkeerden mond vijandig. 13 Bestaat de vrees voor den Heer in het haten van het kwaad, van hoogmoed en hoovaardij, een slechten weg en een slinkschen mond haat ik. 13 La crainte de l'Eternel, c'est la haine du mal; L'arrogance et l'orgueil, la voie du mal, Et la bouche perverse, voilà ce que je hais. 13 Diep ontzag voor de Heer hebben, betekent: ver weg blijven van het kwaad, van trots en van misdaad. Ik haat ook alle leugens.
14 Counsel [is] mine, and sound wisdom: I [am] understanding; I have strength. 14 Bij mij is beide raad en daad, ik heb verstand en macht. 14 Ik heb raad en beleid, ik heb doorzicht, ik heb kracht: 14 Le conseil et le succès m'appartiennent; Je suis l'intelligence, la force est à moi. 14 Door mij leer je goed na te denken en naar goede raad te luisteren. Door mij word je machtig.
15 By me kings reign, and princes decree justice. 15 Door mij regeren de koningen en maken de vorsten rechtvaardige wetten, 15 door mij regeren de koningen, verordenen de gebieders wat recht is; 15 Par moi les rois règnent, Et les princes ordonnent ce qui est juste; 15 Door mij heersen de koningen. Door mij weten leiders wat rechtvaardig is.
16 By me princes rule, and nobles, [even] all the judges of the earth. 16 door mij heersen de vorsten en alle overheden op aarde. 16 door mij heersen de heerschers, de aanzienlijken, ja, alle bestuurders der aarde. 16 Par moi gouvernent les chefs, Les grands, tous les juges de la terre. 16 Door mij regeren de bestuurders en de rechters van de aarde.
17 I love them that love me; and those that seek me early shall find me. 17 Ik heb lief wie mij liefhebben; en wie mij vroeg zoeken vinden mij. 17 Ik voor mij, wie mij liefhebben heb ik lief, en wie naar mij uitzien zullen mij vinden. 17 J'aime ceux qui m'aiment, Et ceux qui me cherchent me trouvent. 17 Ik houd van de mensen die van mij houden. Mensen die mij zoeken, zullen me ook vinden.
18 Riches and honour [are] with me; [yea], durable riches and righteousness. 18 Rijkdom en eer zijn bij mij, duurzaam goed en gerechtigheid. 18 Rijkdom en eer zijn bij mij, kostelijke schatten en heil. 18 Avec moi sont la richesse et la gloire, Les biens durables et la justice. 18 Door mij krijg je rijkdom en eer. Door mij gaat het goed met je en leef je zoals God het wil.
19 My fruit [is] better than gold, yea, than fine gold; and my revenue than choice silver. 19 Mijne vrucht is beter dan goud, dan het fijnste goud, en mijne opbrengst is beter dan uitgelezen zilver. 19 Mijn vrucht is meer waard dan goud en edel metaal, mijn opbrengst meer dan uitgelezen zilver. 19 Mon fruit est meilleur que l'or, que l'or pur, Et mon produit est préférable à l'argent. 19 Wat ik je kan geven, is meer waard dan het zuiverste goud. Het is meer waard dan zuiver zilver.
20 I lead in the way of righteousness, in the midst of the paths of judgment: 20 Ik doe wandelen op den rechten weg, op de straten des rechts, 20 Op den weg der rechtschapenheid treed ik, midden op de paden der betamelijkheid; 20 Je marche dans le chemin de la justice, Au milieu des sentiers de la droiture, 20 Door mij leef je rechtvaardig en eerlijk.
21 That I may cause those that love me to inherit substance; and I will fill their treasures. 21 opdat ik aan hen, die mij liefhebben, schenke wat bestendig is, en hunne schatten vol make. 21 om hen die mij liefhebben te verrijken en hun schatkamers te vullen. 21 Pour donner des biens à ceux qui m'aiment, Et pour remplir leurs trésors. 21 De mensen die van mij houden, krijgen blijvende rijkdommen. Ik zal hun schatkamers vullen.
22 The LORD possessed me in the beginning of his way, before his works of old. 22 De Heer bezat mij in het begin zijner wegen; eer Hij iets maakte, was ik er. 22 De Heer schiep mij als de eersteling zijner wegen, voor zijn werken in den voortijd; 22 L'Eternel m'a créée la première de ses oeuvres, Avant ses oeuvres les plus anciennes. 22 De Heer heeft mij als eerste gemaakt, vóórdat Hij al het andere maakte.
23 I was set up from everlasting, from the beginning, or ever the earth was. 23 Ik ben voortgebracht van eeuwigheid, van den aanvang, eer de wereld was. 23 in het grijs verleden ben ik gemaakt, in den aanvang, voordat de aarde er was; 23 J'ai été établie depuis l'éternité, Dès le commencement, avant l'origine de la terre. 23 Ik ben er altijd al geweest, al voordat de tijd begon. Ik was er al voordat de aarde bestond.
24 When [there were] no depths, I was brought forth; when [there were] no fountains abounding with water. 24 Toen de diepten nog niet waren, was ik geboren, toen aan de fonteinen nog geen water ontsprong; 24 toen er nog geen oceanen waren ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water; 24 Je fus enfantée quand il n'y avait point d'abîmes, Point de sources chargées d'eaux; 24 Ik werd geboren toen er nog geen oceanen waren, geen bronnen vol water,
25 Before the mountains were settled, before the hills was I brought forth: 25 eer de bergen gegrondvest waren, Vóór alle heuvelen was ik geboren: 25 voordat de bergen waren neergelaten, voor de heuvelen ben ik geboren; 25 Avant que les montagnes soient affermies, Avant que les collines existent, je fus enfantée; 25 toen de bergen nog niet bestonden, en de heuvels nog niet waren gemaakt,
26 While as yet he had not made the earth, nor the fields, nor the highest part of the dust of the world. 26 Hij had de aarde nog niet gemaakt en wat daarop is, noch de bergen des aardbodems. 26 eer hij land en velden gemaakt had, al het stof der wereld bij elkander. 26 Il n'avait encore fait ni la terre, ni les campagnes, Ni le premier atome de la poussière du monde. 26 toen Hij de aarde en de velden nog niet had gevormd, toen er nog niet één stofje bestond.
27 When he prepared the heavens, I [was] there: when he set a compass upon the face of the depth: 27 Toen Hij de hemelen bereidde, was ik aldaar; toen Hij de diepte met zijn perk omvatte, 27 Toen hij den hemel grondvestte was ik daarbij, toen hij een kring trok op het vlak van den oceaan, 27 Lorsqu'il disposa les cieux, j'étais là; Lorsqu'il traça un cercle à la surface de l'abîme, 27 Ik was erbij toen Hij de hemel maakte, de horizon als een kring op de oceaan zette,
28 When he established the clouds above: when he strengthened the fountains of the deep: 28 toen Hij de wolken daarboven vestigde, toen Hij de fonteinen der diepte grondvestte, 28 toen hij de wolken daarboven bevestigde, en de bronnen van den oceaan met kracht losbraken, 28 Lorsqu'il fixa les nuages en haut, Et que les sources de l'abîme jaillirent avec force, 28 de wolken aan de hemel hing en de bronnen van de oceaan liet stromen.
29 When he gave to the sea his decree, that the waters should not pass his commandment: when he appointed the foundations of the earth: 29 toen Hij aan de zee haar perk stelde, dat de wateren zijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondslagen der aarde vestte: 29 toen hij der zee haar perken stelde, en de wateren zijn bevel niet mochten overtreden, toen hij de grondvesten der aarde vaststelde-- 29 Lorsqu'il donna une limite à la mer, Pour que les eaux n'en franchissent pas les bords, Lorsqu'il posa les fondements de la terre, 29 Ik was erbij toen Hij de grenzen van de zee vaststelde, het water zijn bevelen gaf en de fundamenten van de aarde neerzette.
30 Then I was by him, [as] one brought up [with him]: and I was daily [his] delight, rejoicing always before him; 30 toen was ik werkmeesteres bij Hem, en verlustigde Hem dagelijks en vermaakte mij voor zijn aangezicht altoos, 30 te dien tijde stond ik als kunstenares hem ter zijde, mij verlustigend dag aan dag, voortdurend voor zijn aangezicht dartelend, 30 J'étais à l'oeuvre auprès de lui, Et je faisais tous les jours ses délices, Jouant sans cesse en sa présence, 30 Ik was zijn troetelkind. Elke dag genoot Hij van mij. Elke dag was ik verrukt van zijn aanwezigheid.
31 Rejoicing in the habitable part of his earth; and my delights [were] with the sons of men. 31 en speelde op zijnen aardbodem, en mijn lust was aan de mensenkinderen. 31 dartelend op zijn wereldrond, mij verlustigend bij de mensenkinderen. 31 Jouant sur le globe de sa terre, Et trouvant mon bonheur parmi les fils de l'homme. 31 Ik genoot van de aarde, en was blij met de mensen.
32 Now therefore hearken unto me, O ye children: for blessed [are they that] keep my ways. 32 Zo hoort nu naar mij, mijne kinderen. Welgelukzalig zijn zij, die mijne wegen bewaren! 32 Derhalve, zonen, hoort naar mij, 32 Et maintenant, mes fils, écoutez-moi, Et heureux ceux qui observent mes voies! 32 Mensen, luister naar mij. Het zal heerlijk voor je zijn als je doet wat ik je leer.
33 Hear instruction, and be wise, and refuse it not. 33 Hoort de tucht en wordt wijs, en laat ze niet varen. 33 luistert naar terechtwijzing en wordt wijs; slaat ze niet in den wind. (8-32b) Gelukkig wie mijn wegen bewaren, 33 Ecoutez l'instruction, pour devenir sages, Ne la rejetez pas. 33 Doe wat ik je zeg, dan word je wijs. Schuif mijn woorden niet aan de kant.
34 Blessed [is] the man that heareth me, watching daily at my gates, waiting at the posts of my doors. 34 Welgelukzalig is de mens, die naar mij hoort, dat hij dagelijks aan mijne poort waakt, dat hij wacht houdt aan de posten mijner deur. 34 gelukkig de mens die naar mij hoort; zodat hij dag aan dag waakt aan mijn deuren, aan de posten mijner ingangen de wacht houdt. 34 Heureux l'homme qui m'écoute, Qui veille chaque jour à mes portes, Et qui en garde les poteaux! 34 Het zal heerlijk voor je zijn als je elke dag naar mijn huis komt en bij de deur op mij wacht.
35 For whoso findeth me findeth life, and shall obtain favour of the LORD. 35 Wie mij vindt, vindt het leven, en zal welbehagen bij den Heer verkrijgen; 35 Want wie mij vindt heeft het leven gevonden, en welbehagen van den Heer verkregen; 35 Car celui qui me trouve a trouvé la vie, Et il obtient la faveur de l'Eternel. 35 Want als je mij vindt, heb je het leven gevonden. De Heer zal blij met je zijn.
36 But he that sinneth against me wrongeth his own soul: all they that hate me love death. 36 maar wie tegen mij zondigt, die kwetst zijne ziel; allen, die mij haten, hebben den dood lief. 36 maar wie mij misloopt benadeelt zichzelf; alwie mij haten hebben den dood lief. 36 Mais celui qui pèche contre moi nuit à son âme; Tous ceux qui me haïssent aiment la mort. 36 Maar met de mensen die mij niet zoeken, loopt het slecht af. Iedereen die mij haat, houdt van de dood."