|
1 Mijn zoon, als je mijn woorden aanneemt, en mijn geboden bij je opbergt, |
1 Mijn zoon, wilt gij mijne redenen aannemen en mijne geboden bij u behouden, |
1 Mijn zoon, och of gij mijn woorden aannaamt, mijn geboden bij u weglegdet, |
1 Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, |
1 Mon fils, si tu reçois mes paroles, Et si tu gardes avec toi mes préceptes, |
2 om je oor acht te doen slaan op de wijsheid, als je je hart neigt naar het inzicht, |
2 zo laat uwe oren op de wijsheid achtgeven, en neig uw hart met vlijt daartoe. |
2 zodat gij uw oor te luisteren legdet naar de wijsheid, uw hart neigdet tot het verstand! |
2 Zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstandigheid, |
2 Si tu rends ton oreille attentive à la sagesse, Et si tu inclines ton coeur à l'intelligence; |
3 ja, als je roept om het verstand, je stem laat klinken om inzicht, |
3 Want zo gij daar vlijtig om roept en om bidt, |
3 Want indien gij tot het doorzicht roept, tot het verstand uw stem verheft, |
3 Ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; |
3 Oui, si tu appelles la sagesse, Et si tu élèves ta voix vers l'intelligence, |
4 als je het zoekt als zilver, het naspeurt als verborgen schatten, |
4 zo gij haar zoekt als zilver, en haar naspoort als schatten, |
4 indien gij daarnaar zoekt als naar geld, er naar vorst als naar schatten, |
4 Indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, |
4 Si tu la cherches comme l'argent, Si tu la poursuis comme un trésor, |
5 dan zul je de vreze des HEEREN begrijpen, de kennis van God vinden. |
5 dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennisse Gods vinden. |
5 dan zult gij de vreze voor den Heer verstaan, de kennis van God vinden. |
5 Dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden. |
5 Alors tu comprendras la crainte de l'Eternel, Et tu trouveras la connaissance de Dieu. |
6 De HEERE geeft immers wijsheid, uit Zijn mond komen kennis en inzicht. |
6 Want de Heer geeft wijsheid, en uit zijnen mond komt kennis en verstand. |
6 Want de Heer geeft wijsheid, uit zijn mond komt kennis en verstand; |
6 Want de Here geeft wijsheid, uit zijn mond komen kennis en verstandigheid; |
6 Car l'Eternel donne la sagesse; De sa bouche sortent la connaissance et l'intelligence; |
7 Hij houdt voor de oprechten wijsheid gereed, Hij is een schild voor hen die in oprechtheid hun weg gaan, |
7 Hij laat het den oprechten gelukken en beschermt de vromen; Hij behoedt degenen, die recht doen, |
7 hij legt voor de braven beleid weg, een schild voor hen die onberispelijk wandelen; |
7 Hij bewaart hulp voor de oprechten, Hij is een schild voor wie onberispelijk wandelen, |
7 Il tient en réserve le salut pour les hommes droits, Un bouclier pour ceux qui marchent dans l'intégrité, |
8 opdat zij de paden van het recht in acht nemen. Hij bewaart de weg van Zijn gunstelingen. |
8 en bewaart den weg zijner heiligen. |
8 zodat hij waakt over de paden des rechts, den weg zijner vromen behoedt. |
8 Terwijl Hij waakt over de paden van het recht en de weg zijner gunstgenoten beschermt. |
8 En protégeant les sentiers de la justice Et en gardant la voie de ses fidèles. |
9 Dan zul je gerechtigheid en recht begrijpen, en billijkheid, op elk goed spoor. |
9 Dan zult gij kennen gerechtigheid en recht en vroomheid, en allen goeden weg. |
9 Dan zult gij verstaan wat recht, betamelijk, behoorlijk is, elken weg van het goede. |
9 Dan zult gij gerechtigheid en recht verstaan, ook rechtschapenheid, elke goede weg. |
9 Alors tu comprendras la justice, l'équité, La droiture, toutes les routes qui mènent au bien. |
10 Ja, in je hart zal wijsheid komen en kennis zal aangenaam zijn voor je ziel. |
10 Want wijsheid zal u ter harte gaan, dat gij gaarne leert, |
10 Want wijsheid zal komen in uw hart, en kennis u zielslief zijn. |
10 Want de wijsheid zal in uw hart komen en de kennis zal voor uw ziel liefelijk zijn; |
10 Car la sagesse viendra dans ton coeur, Et la connaissance fera les délices de ton âme; |
11 Bedachtzaamheid zal over jou waken, inzicht zal je beschermen, |
11 goede raad zal u bewaren, en het verstand zal u behoeden: |
11 Omzichtigheid zal de wacht over u houden, verstand over u waken |
11 Bedachtzaamheid zal over u waken, verstandigheid zal u behoeden, |
11 La réflexion veillera sur toi, L'intelligence te gardera, |
12 om je te redden van de verkeerde weg, van de man die verderfelijke dingen spreekt, |
12 dat gij niet geraakt op den weg der bozen, noch onder hen, die verkeerdheid spreken, |
12 om u te redden van den weg des slechten, van den mens die slinksche dingen zegt, |
12 Om u te redden van de boze weg, van de man die verkeerde dingen spreekt, |
12 Pour te délivrer de la voie du mal, De l'homme qui tient des discours pervers, |
13 van hen die de rechte paden verlaten om op de wegen van de duisternis te gaan, |
13 die de rechte baan verlaten en op duistere wegen wandelen, |
13 van hen die de paden der braafheid verlaten hebben om de wegen der duisternis te bewandelen, |
13 Van hen die de rechte paden verlaten, om op duistere wegen te gaan; |
13 De ceux qui abandonnent les sentiers de la droiture Afin de marcher dans des chemins ténébreux, |
14 van hen die zich verblijden in kwaad te doen, zich verheugen in verderfelijk kwaad, |
14 die zich verblijden in kwaaddoen, en vrolijk zijn in hun kwaad, verkeerd gedrag; |
14 die zich verheugen in kwaaddoen, juichen in slinksche streken; |
14 Die in kwaaddoen zich verheugen, juichen over boze draaierijen, |
14 Qui trouvent de la jouissance à faire le mal, Qui mettent leur plaisir dans la perversité, |
15 van wie de paden slinks zijn, die afwijken in hun sporen, |
15 die hunnen weg verkeren, en afwijken in hunne sporen; |
15 mensen wier paden krom zijn, de doolwegen betreden; |
15 Wier paden krom zijn en die op hun dwaalwegen gaan; |
15 Qui suivent des sentiers détournés, Et qui prennent des routes tortueuses; |
16 om je te redden van de vreemde vrouw, de onbekende die met haar woorden vleit, |
16 dat gij niet geraakt aan eens anders vrouw, die de uwe niet is, die gladde woorden spreekt, |
16 om u te redden van de vreemde vrouw, van de boeleerster met haar gladde woorden, |
16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende die gladde woorden spreekt, |
16 Pour te délivrer de la femme étrangère, De l'étrangère qui emploie des paroles doucereuses, |
17 die de leidsman van haar jeugd verlaat, en het verbond van haar God vergeet. |
17 en den man harer jeugd verlaat, en het verbond haars Gods vergeet; |
17 die den echtvriend harer jeugd heeft verlaten, het verbond van haar God vergeten-- |
17 Die de echtvriend van haar jeugd verlaat en het verbond van haar God vergeet; |
17 Qui abandonne l'ami de sa jeunesse, Et qui oublie l'alliance de son Dieu; |
18 Haar huis helt immers over naar de dood, en haar sporen naar de gestorvenen. |
18 want haar huis helt naar den dood, en hare gangen tot de schimmen: |
18 want haar huis zinkt naar den dood, en naar de schimmen leidt haar weg: |
18 Want haar huis zinkt weg naar de dood, haar paden voeren naar de schimmen; |
18 Car sa maison penche vers la mort, Et sa route mène chez les morts: |
19 Allen die bij haar komen, zullen niet terugkomen en de paden van de levenden niet bereiken. |
19 allen, die tot haar ingaan, komen niet weder terug, en vinden den weg des levens niet meer. |
19 alwie bij haar hun intrek nemen keren niet terug, bereiken de paden ten leven niet. |
19 Niet een van allen die tot haar gaan, keert weder, en zij bereiken de paden des levens niet; |
19 Aucun de ceux qui vont à elle ne revient, Et ne retrouve les sentiers de la vie. |
20 Opdat je zult gaan op de weg van wie goed zijn, en je de paden van de rechtvaardigen in acht zult nemen. |
20 Wandel dus op den goeden weg, en blijf op de rechte baan. |
20 Opdat gij de wegen der deugdzamen moogt bewandelen, de paden der rechtschapenen houden; |
20 Opdat gij de weg der goeden bewandelt en de paden der rechtvaardigen bewaart. |
20 Tu marcheras ainsi dans la voie des gens de bien, Tu garderas les sentiers des justes. |
21 De vromen zullen immers de aarde bewonen, en de oprechten zullen erop overblijven. |
21 Want de rechtvaardigen zullen in het land wonen, en de vromen zullen daarin blijven; |
21 want de braven zullen het land bewonen, de onberispelijken daarop overblijven; |
21 Want de oprechten zullen het land bewonen en de vromen zullen daarin overblijven, |
21 Car les hommes droits habiteront le pays, Les hommes intègres y resteront; |
22 De goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden, trouwelozen zullen ervan weggerukt worden. |
22 maar de goddelozen worden uit het land uitgeroeid, en de afvalligen worden daaruit verdelgd. |
22 terwijl de bozen uit het land worden uitgeroeid, de trouwlozen daaruit weggerukt. |
22 Maar de goddelozen zullen uit het land worden uitgeroeid en de trouwelozen zullen eruit worden weggerukt. |
22 Mais les méchants seront retranchés du pays, Les infidèles en seront arrachés. |