|
1 De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is. |
1 Beter een arme die in zijn oprechtheid zijn weg gaat, dan iemand die verkeerd van lippen en bovendien een dwaas is. |
1 Gelukkiger een arme wiens wandel deugdzaam is dan een verdraaide van lippen die een dwaas is. |
1 Een arme die zuiver leeft, is beter dan een dwaas die vuile taal uitslaat. |
1 Een arme, die in zijne vroomheid wandelt, is beter dan een verkeerde van lippen, die toch een dwaas is. |
2 Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt. |
2 Ja, bezieling zonder kennis is niet goed, en wie haastig is met de voeten, zondigt. |
2 Zonder kennis deugt zelfs ijver niet, wie te haastig loopt doet een mistred. |
2 Als iemand graag iets wil ondernemen, maar het inzicht ervoor mist, leidt het tot niets. Wie niet uitkijkt waar hij loopt, zondigt maar al te snel. |
2 Waar men niet handelt met verstand, daar gaat het niet wel; en wie snel is met de voeten, die valt licht. |
3 De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen. |
3 De dwaasheid van een mens verdraait zijn weg, en dan is zijn hart nog woedend op de HEERE ook! |
3 Eens mensen eigen zotheid bederft zijn weg, maar op den Heer is zijn hart vergramd. |
3 De dwaasheid van een mens zal hem opbreken, waarna hij de Here de schuld daarvan geeft. |
3 De dwaasheid eens mensen verkeert zijnen weg, zodat zijn hart tegen den, Heer toornig wordt. |
4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. |
4 Bezit voegt veel vrienden toe, maar een arme wordt van zijn vriend gescheiden. |
4 Welstand brengt veel vrienden aan, maar de geringe--weg gaat zijn vriend. |
4 Rijkdom bezorgt een mens veel vrienden, maar een arme raakt vaak zelfs zijn laatste vriend kwijt. |
4 Rijkdom maakt vele vrienden, maar de arme wordt van zijnen vriend verlaten. |
5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen. |
5 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden, en wie leugens blaast, zal niet ontkomen. |
5 Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast ontkomt niet. |
5 Een valse getuige blijft niet ongestraft, een leugenaar zal zijn straf niet ontlopen. |
5 Een valse getuige blijft niet ongestraft; en wie vermetel leugens spreekt, die zal het niet ontlopen. |
6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. |
6 Velen trachten het gezicht van aanzienlijken gunstig te stemmen, en iedereen is een vriend van wie vrijgevig is. |
6 Velen zoeken den aanzienlijke gunstig te stemmen, en wie geschenken geeft heeft elk tot vriend. |
6 Velen richten hun smeekbeden aan het adres van een mild en vriendelijk mens, want iedereen is een vriend van hem die geschenken geeft. |
6 Velen vleien den persoon des vorsten, en een ieder is een vriend desgenen, die geschenken geeft. |
7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na [met] woorden, die niets zijn. |
7 Alle broers van een arme haten hem, hoeveel te meer blijven zijn vrienden ver van hem! Achtervolgt hij hen met woorden, dan zijn zij er niet. |
7 Geen van de broeders des armen houdt van hem, hoeveel te meer trekken zijn vrienden zich van hem terug! |
7 Als de broeders van een arme hem al snel de rug toekeren, hoe gemakkelijk zullen zijn vrienden hem dan in de steek laten! Hij loopt hen achterna en probeert met hen te praten, maar krijgt bij hen geen gehoor. |
7 De arme wordt gehaat van al zijne broeders, ja zelfs zijne vrienden verwijderen zich van hem; en wie zich op woorden verlaat, verkrijgt niets. |
8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. |
8 Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief, wie inzicht bewaart, vindt het goede. |
8 Wie verstand verwerft heeft zijn leven lief, wie doorzicht bewaart zal geluk vinden. |
8 Wie verstandig wil worden, heeft het goede met zichzelf voor, hij gebruikt zijn verstand om het goede te vinden. |
8 Wie verstandig is, heeft zijne ziel lief; en de schrandere vindt wat goeds. |
9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan. |
9 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden, wie leugens blaast, zal omkomen. |
9 Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast komt om. |
9 Een valse getuige ontloopt zijn straf niet en een leugenaar wordt in het verderf gestort. |
9 Een valse getuige blijft niet ongestraft; en wie vermetel leugen spreekt zal omkomen. |
10 De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! |
10 Weelde past niet bij een dwaas, hoeveel te minder past het een dienaar om te heersen over vorsten! |
10 Den dwaas past de weelde niet, hoeveel te minder past het een knecht over vorsten te heersen! |
10 Weelde en overvloed horen niet bij een dwaas, dat is net zoiets als een dienaar die over koningen heerst. |
10 Voor den dwaas past het niet goede dagen te hebben: veel minder een knecht, te heersen over vorsten. |
11 Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan. |
11 Het verstand van een mens doet hem zijn toorn uitstellen, het is zijn sieraad aan een overtreding voorbij te gaan. |
11 Eens mensen gezond verstand maakt hem lankmoedig, en het siert hem een misslag door de vingers te zien. |
11 Een verstandig mens wordt niet snel kwaad, het siert hem dat hij over onrecht heen kan stappen. |
11 Wie lankmoedig is, is een wijs mens; en het is hem ene eer, dat hij ongelijk verdragen kan. |
12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. |
12 De toorn van een koning is als het brullen van een jonge leeuw, maar zijn welgevallen is als dauw op het gras. |
12 Als het gegrom van een leeuw is des konings gramschap, maar als dauw op het kruid is zijn welbehagen. |
12 De woede van een koning lijkt op het brullen van een jonge leeuw, maar is die koning iemand goedgezind, dan is hij mild als zachte dauw. |
12 De ongenade des konings is als het brullen van een jongen leeuw, maar zijne genade is als dauw op het gras. |
13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw [als] een gestadig druipen. |
13 Een dwaze zoon is een ramp voor zijn vader, en het geruzie van een vrouw een gestadig druppelen. |
13 Een dwaze zoon is een ongeluk voor zijn vader, en het gekijf ener vrouw is als een gestadig druppelend lek. |
13 Een dwaze zoon is een ramp voor zijn vader en het gekijf van een vrouw is een aanhoudende kwelling. |
13 Een onverstandige zoon is zijns vaders hartzeer, en ene kijfachtige vrouw is als een gestadig druipend lek. |
14 Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. |
14 Huis en have zijn een erfelijk bezit van de vaderen, maar een verstandige vrouw is van de HEERE. |
14 Huis en vermogen zijn een voorvaderlijk erfdeel, maar van den Heer komt een verstandige vrouw. |
14 Huis en goederen zijn een erfenis van de ouders, maar een verstandige vrouw is een gave van de Here . |
14 Huis en goed erft men van de ouders, maar ene verstandige vrouw komt van den Heer. |
15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. |
15 Luiheid doet in diepe slaap vallen, een bedrieglijke persoon zal hongerlijden. |
15 Luiheid doet in diepen slaap vallen, en de trage moet honger lijden. |
15 Luiheid maakt een mens steeds slaperiger en wie niets uitvoert, zal honger lijden. |
15 Luiheid doet in diepen slaap vallen, en ene trage ziel zal honger lijden. |
16 Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven. |
16 Wie het gebod in acht neemt, bewaart zijn leven, wie zijn wegen veracht, zal sterven. |
16 Wie het gebod houdt behoudt zichzelf, wie niet past op zijn wandel zal sterven. |
16 Wie naar Gods geboden leeft, beschermt zichzelf. Wie zijn leefregels de rug toekeert, zal sterven. |
16 Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven; maar wie zijnen weg veronachtzaamt, zal sterven. |
17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. |
17 Wie zich ontfermt over de arme, leent uit aan de HEERE. Hij zal hem zijn weldaad vergelden. |
17 Wie zich ontfermt over een behoeftige leent aan den Heer, die hem zijn daad vergelden zal. |
17 Wie de arme mensen helpt, is een vreugde voor de Here , Hij zal hem daarvoor belonen. |
17 Wie zich over den arme ontfermt, leent den Heer; die zal hem het goede wedervergelden. |
18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. |
18 Breng uw zoon gehoorzaamheid bij wanneer er nog hoop is, maar laat het niet in u opkomen hem te doden. |
18 Tuchtig uw zoon, want er is hoop, maar laat u niet vervoeren tot drift. |
18 Straf uw zoon, zolang dat nog helpt, maar laat het uit uw hoofd hem te doden. |
18 Kastijd uwen zoon, terwijl er nog hoop is, maar laat uwe ziel niet bewogen worden om hem te doden. |
19 Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij [hem] uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren. |
19 Wie door het dolle heen is, moet daarvoor boeten, want als u hem ervan redt, moet u daarmee nog doorgaan. |
19 Een doldriftige moet boeten; want komt gij tussenbeide, dan maakt gij het nog erger. |
19 Iemand die onbeheerst is, zal zelf zijn straf moeten dragen. Probeert u hem te helpen, dan wordt het alleen maar erger. |
19 Een doldriftige moet boeten; want komt gij tussenbeide, dan maakt gij het nog erger. |
20 Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. |
20 Luister naar raad en neem vermaning aan, opdat u uiteindelijk wijs wordt. |
20 Hoor naar raad en neem tucht aan; opdat gij later wijs moogt worden. |
20 Luister naar raad en berisping, zodat u uiteindelijk toch verstandig wordt. |
20 Hoor naar raad en neem onderwijs aan, opdat gij eindelijk wijs moogt worden. |
21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. |
21 In het hart van de mens zijn veel plannen, maar de raad van de HEERE, die houdt stand. |
21 Talrijk zijn de plannen in des mensen hart, maar de raadslag van den Heer, die komt tot stand. |
21 In het hart van een mens leven vele verborgen gedachten, maar wat de Here besluit gebeurt. |
21 Vele ontwerpen zijn in het hart eens mans, maar de raad des Heren houdt stand. |
22 De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man. |
22 Het verlangen van de mens is zijn goedertierenheid, maar een arme is beter dan een leugenachtige man. |
22 Gewin voor een mens is zijn liefdebetoon, maar beter arm dan een bedrieger. |
22 Ieder mens wil wel graag goeddoen, het is beter arm te zijn dan een leugenaar. |
22 Des mensen begeerte is zijne weldadigheid, en de arme is beter dan de leugenaar. |
23 De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. |
23 De vreze des HEEREN is ten leven, verzadigd overnacht men, door geen kwaad bezocht. |
23 De vreze voor den Heer is ten leven: verzadigd overnacht men, niet door rampspoed bezocht. |
23 Eerbiedig ontzag voor de Here geeft leven, want wie daarvan vol is, kan voldaan en rustig leven, hij hoeft nergens bang voor te zijn. |
23 De vreze des Heren bevordert het leven; en hij zal vergenoegd blijven, zodat geen kwaad hem bezoeken zal. |
24 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. |
24 Een luiaard steekt zijn hand in de schotel, maar brengt hem niet meer aan zijn mond. |
24 Zelfs al heeft de luiaard zijn hand in den schotel gestoken, hij brengt ze niet terug naar zijn mond. |
24 Een luiaard houdt zijn handen liever in zijn zakken, hij is nog te lui om ermee te eten. |
24 De luiaard steekt zijne hand in den pot, en brengt haar niet weder tot den mond. |
25 Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
25 Sla een spotter, dan zal die onverstandige schrander worden, en wijs een verstandige terecht, en hij zal inzicht krijgen. |
25 Slaat gij den spotter, de onervarene leert er uit, maar wijst gij den verstandige terecht, hij doet er kennis door op. |
25 Bestraf een spotter, want dat is een les voor anderen. Als je een verstandige berispt, dan krijgt hij inzicht. |
25 Slaat men den spotter, zo wordt de onverstandige wijs; bestraft men een verstandige, zo verkrijgt hij nog meer wetenschap. |
26 Wie den vader verwoest, [of] de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. |
26 Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder wegjaagt, is een zoon die beschaamd maakt en schandelijk handelt. |
26 Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder wegjaagt is een zoon die schimp en schande aanbrengt. |
26 Wie zijn eigen vader ruïneert en zijn moeder verjaagt, maakt zichzelf en zijn ouders te schande. |
26 Wie den vader in het verderf brengt en de moeder verjaagt, is een kind, dat beschaamd maakt en tot schande strekt. |
27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. |
27 Houd maar op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren, als je toch van de woorden van de kennis afdwaalt. |
27 Houd op, mijn zoon, terechtwijzing aan te horen en dan af te dolen van verstandige woorden. |
27 Mijn zoon, als je toch niet van plan bent om verstandige raad op te volgen, luister dan maar helemaal niet. |
27 Laat gij na, mijn zoon, de onderrichting te horen, zo dwaalt gij geheel van verstandige lering af. |
28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. |
28 Een verdorven getuige spot met het recht, en de mond van de goddelozen verslindt onrecht. |
28 Een deugniet, die getuigenis aflegt, spot met de rechtspraak, en der bozen mond zwelgt onrecht in. |
28 Een boosdoener laat zich niets gelegen liggen aan de wet, de goddeloze slobbert gretig van de ongerechtigheid. |
28 Een valse getuige bespot het recht, en de mond der goddelozen verslindt het onrecht. |
29 Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten. |
29 Strafgerichten zijn bereid voor de spotters, en slagen voor de rug van dwazen. |
29 Voor de spotters liggen straffen gereed, en slagen voor den rug der dwazen. |
29 De spotters staat straf te wachten en het zal slagen regenen op de ruggen van dwaze mensen. |
29 Den spotter zijn straffen bereid, en slagen voor den rug der dwazen. |