|
1 Een psalm, een lied van David, voor de koorleider. |
1 Een psalm, een lied van David, om voor te zingen. (68-2) God staat op, opdat zijne vijanden verstrooid worden, en die Hem haten voor Hem vluchten. |
1 Voor den orkestmeester. Van David. Een psalm. Een lied. (68-2) God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen, zijn haters vluchten voor hem; |
1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Een lied. |
1 Au chef des chantres. De David. Psaume. Cantique. Dieu se lève, ses ennemis se dispersent, Et ses adversaires fuient devant sa face. |
2 God staat op, Zijn vijanden worden overal verspreid; wie Hem haten, vluchten voor Zijn aangezicht. |
2 (68-3) Verdrijf hen gelijk de rook verdreven wordt; gelijk was versmelt voor het vuur, zo mogen de goddelozen omkomen voor God. |
2 (68-3) gelijk rook wegdrijft drijven zij weg; gelijk was voor het vuur smelt gaan de bozen te gronde voor God. |
2 God staat op, zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aangezicht. |
2 Comme la fumée se dissipe, tu les dissipes; Comme la cire se fond au feu, Les méchants disparaissent devant Dieu. |
3 U verdrijft hen, zoals rook verdreven wordt; zoals was smelt voor vuur komen de goddelozen om voor Gods aangezicht. |
3 (68-4) Maar de rechtvaardigen mogen zich verblijden, en vrolijk zijn voor God, en zich van harte verheugen. |
3 (68-4) Maar de rechtschapenen jubelen blijde voor Gods aangezicht, zijn verblijd met vreugdebetoon. |
3 Gelijk rook verdreven wordt, verdrijft Gij hen; gelijk was smelt voor het vuur, zo vergaan de goddelozen voor Gods aangezicht. |
3 Mais les justes se réjouissent, ils triomphent devant Dieu, Ils ont des transports d'allégresse. |
4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij springen op van vreugde voor Gods aangezicht en zijn van blijdschap vrolijk. |
4 (68-5) Zingt Gode, looft zijnen naam: maakt een gebaanden weg voor Hem, die door de woestijn daar heenvaart: zijn naam is Heer; en verheugt u voor Hem, |
4 (68-5) Zingt Gode ter eer, roemt met stem en snaren zijn naam; baant een weg voor hem die rijdt door de wildernis, verheugt u in den Heer en jubelt voor zijn aangezicht, |
4 Maar de rechtvaardigen verheugen zich, zij juichen voor Gods aangezicht en zijn blijde met vreugdebetoon. |
4 Chantez à Dieu, célébrez son nom! Frayez le chemin à celui qui s'avance à travers les plaines! L'Eternel est son nom: réjouissez-vous devant lui! |
5 Zing voor God, zing psalmen voor Zijn Naam; baan de wegen voor Hem Die door de vlakten rijdt, want HEERE is Zijn Naam; spring op van vreugde voor Zijn aangezicht. |
5 (68-6) die een vader der wezen is en een rechter der weduwen; Hij is God, in zijne heilige woning, een God, |
5 (68-6) voor der wezen vader, der weduwen rechter, voor God in zijn heilige woning, |
5 Zingt Gode, psalmzingt zijn naam, baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht. |
5 Le père des orphelins, le défenseur des veuves, C'est Dieu dans sa demeure sainte. |
6 Vader van de wezen en Rechter van de weduwen: dát is God in Zijn heilige woning; |
6 (68-7) die den eenzamen het huis vol kinderen geeft, die de gevangenen uitvoert ter rechter tijd, en de afvalligen laat blijven in het dorre. |
6 (68-7) voor God, die aan de eenzamen een tehuis geeft, die gevangenen in welstand uitleidt--terwijl de weerspannigen in een barre woestenij blijven. |
6 Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen, God in zijn heilige woning; |
6 Dieu donne une famille à ceux qui étaient abandonnés, Il délivre les captifs et les rend heureux; Les rebelles seuls habitent des lieux arides. |
7 een God Die eenzamen in een huisgezin plaatst, Die gevangenen uitleidt in voorspoed; maar de opstandigen wonen in een dor land. |
7 (68-8) God, toen Gij voor uw volk uittrokt, toen Gij daarheen gingt in de woestijn, sela, |
7 (68-8) God, toen gij uittoogt voor uw volk uit, voortschreedt in de wildernis, |
7 God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen, die gevangenen uitleidt in voorspoed; doch weerspannigen wonen in een dor land. |
7 O Dieu! quand tu sortis à la tête de ton peuple, Quand tu marchais dans le désert, -Pause. |
8 O God, toen U voor Uw volk uittrok, toen U voortschreed door de wildernis, |
8 toen beefde de aarde, (68-9) en de hemelen dropen voor God, deze Sinaï voor dien God, die Israëls God is. |
8 (68-9) beefde de aarde, en deed de hemel het stromen voor God, den God van Israel. |
8 O God, toen Gij voor uw volk uittoogt, toen Gij in de wildernis voortschreedt, [sela] |
8 La terre trembla, les cieux se fondirent devant Dieu, Le Sinaï s'ébranla devant Dieu, le Dieu d'Israël. |
9 beefde de aarde, ook droop de hemel voor Gods aangezicht; zelfs deze Sinaï beefde, voor het aangezicht van God, de God van Israël. |
9 (68-10) Maar Gij gaaft, o God, een genadigen regen, en uw erfdeel, dat dor is, verkwiktet Gij, |
9 (68-10) Met een milden regen besproeit gij, o God, uw erfdeel, en is het uitgeput, gij herstelt het; |
9 Beefde de aarde, ook dropen de hemelen voor het aangezicht van God; zelfs de Sinai voor het aangezicht van God, de God van Israel. |
9 Tu fis tomber une pluie bienfaisante, ô Dieu! Tu fortifias ton héritage épuisé. |
10 U hebt zeer milde regen doen druipen, o God; Ú hebt Uw eigendom versterkt, toen het uitgeput raakte. |
10 (68-11) opdat uwe kudde daarin kon wonen; God, Gij laafdet de ellendigen met uwe goederen. |
10 (68-11) uw kudde heeft er zich in nedergezet; in uw goedheid, God, bereidt gij het voor den ellendige. |
10 Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God, Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput; |
10 Ton peuple établit sa demeure dans le pays Que par ta bonté, ô Dieu! tu avais préparé pour les malheureux. |
11 Uw kudde woonde daar; U maakte Uw eigendom door Uw goedheid gereed voor de ellendige, o God. |
11 (68-12) De Heer gaf het woord door grote scharen van verkondigers ener blijde boodschap. |
11 (68-12) De Heer doet een woord weerklinken; talrijk is de vrouwenschaar die blijde tijding brengt; |
11 Uw schare zette zich daarin neder, Gij bereiddet het in uw goedheid voor de ellendige, o God. |
11 Le Seigneur dit une parole, Et les messagères de bonnes nouvelles sont une grande armée: - |
12 De Heere gaf stof tot spreken; de boodschapsters van goede tijding vormden een groot leger. |
12 (68-13) De koningen der heirscharen zijn weggedreven; en zij, die tehuis bleven, deelden den buit uit. |
12 (68-13) de koningen der heirscharen, vlieden, vlieden, en de leden des gezins verdelen buit. |
12 De Here deed het machtwoord weerklinken; de boodschapsters van goede tijding waren een grote schare. |
12 Les rois des armées fuient, fuient, Et celle qui reste à la maison partage le butin. |
13 De koningen van de legermachten vluchtten weg, zij vluchtten weg; maar zij die thuis bleef, deelde de buit uit. |
13 (68-14) Wanneer gijlieden tussen de omheiningen nederlaagt, glinsterde het als de vleugels der duiven, die als zilver en goud blinken. |
13 (68-14) Zoudt gij nederliggen tussen de schuttingen--de vleugels der duif zijn met zilver bedekt, haar wieken met goudgelen glans-- |
13 De koningen der legerscharen vluchtten, zij vluchtten, en de vrouwe des huizes verdeelde de buit. |
13 Tandis que vous reposez au milieu des étables, Les ailes de la colombe sont couvertes d'argent, Et son plumage est d'un jaune d'or. - |
14 Al lag u tussen twee rijen ovenstenen, toch zult u schitteren als vleugels van een duif, overtrokken met zilver en zijn veren met bewerkt groenglanzend goud. |
14 (68-15) Toen de Almachtige de koningen in het land verstrooide, werd het helder waar het donker was. |
14 (68-15) terwijl de Machtige koningen verstrooit, als sneeuw op den Salmon? |
14 Laagt gij niet neer tussen de kooien? (de vleugelen der duiven waren overtogen met zilver, haar slagpennen met glanzend goud) |
14 Lorsque le Tout-Puissant dispersa les rois dans le pays, La terre devint blanche comme la neige du Tsalmon. |
15 Toen de Almachtige de koningen in het land overal verspreidde, sneeuwde het op de berg Zalmon. |
15 (68-16) Een gebergte Gods is het Bazangebergte, een groot gebergte is het Bazangebergte. |
15 (68-16) Een goddelijke berg is het gebergte van Bazan, een veeltoppige berg het gebergte van Bazan. |
15 Toen de Almachtige de koningen uiteendreef, sneeuwde het door haar op de Salmon. |
15 Montagnes de Dieu, montagnes de Basan, Montagnes aux cimes nombreuses, montagnes de Basan, |
16 De berg Basan is een machtige berg, de berg Basan is een berg met vele toppen. |
16 (68-17) Wat ziet gij vol nijd, gij grote bergen, op den berg, waarop God lust heeft om te wonen? En de Heer blijft daar ook altijd. |
16 (68-17) Waarom, gij veeltoppig gebergte, ziet gij afgunstig naar den berg dien God tot woonplaats begeerd heeft, en waarop de Heer ook wonen zal voor altijd? |
16 Een gebergte Gods: het gebergte van Basan. Gebergte van Basan, veeltoppig gebergte, |
16 Pourquoi, montagnes aux cimes nombreuses, avez-vous de l'envie Contre la montagne que Dieu a voulue pour résidence? L'Eternel n'en fera pas moins sa demeure à perpétuité. |
17 Waarom, gebergte met al uw toppen, kijkt u met afgunst naar deze berg, die God als Zijn woning heeft begeerd? Ja, de HEERE zal er voor altijd wonen. |
17 (68-18) De wagens Gods zijn vele duizendmaal duizenden; de Heer is onder hen, heilig als op Sinaï. |
17 (68-18) Gods wagenen zijn tienduizenden, duizenden bij duizenden; de Heer komt van den Sinai in het heiligdom. |
17 Waarom ziet gij afgunstig, gij veeltoppige bergen, naar de berg die God Zich ter woning begeerde? Waarlijk, de Here zal er voor eeuwig wonen. |
17 Les chars de l'Eternel se comptent par vingt mille, Par milliers et par milliers; Le Seigneur est au milieu d'eux, le Sinaï est dans le sanctuaire. |
18 De strijdwagens van God zijn tweemaal tienduizend, ontelbare duizenden. De Heere is bij hen, een Sinaï in heiligheid. |
18 (68-19) Gij zijt in de hoogte gevaren, en hebt de gevangenis gevangen genomen; Gij hebt gaven ontvangen voor de mensen, ook de afvalligen, opdat God de Heer aldaar wone. |
18 (68-19) Gij zijt in den hooge opgestegen, hebt gevangenen meegevoerd, geschenken ontvangen onder de mensen; zelfs weerspannigen moeten wonen bij den Heere God. |
18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, duizenden bij duizenden; de Here is van de Sinai het heiligdom binnengegaan. |
18 Tu es monté dans les hauteurs, tu as emmené des captifs, Tu as pris en don des hommes; Les rebelles habiteront aussi près de l'Eternel Dieu. |
19 U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd, U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God! |
19 (68-20) Geloofd zij de Heer dagelijks. God legt ons een last op, maar Hij helpt ons ook. Sela. |
19 (68-20) Geloofd zij de Heer; dag aan dag draagt hij ons, God is ons heil. |
19 Gij zijt opgevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen, ja ook van weerspannigen; om daar te wonen, o Here God. |
19 Béni soit le Seigneur chaque jour! Quand on nous accable, Dieu nous délivre. -Pause. |
20 Geloofd zij de Heere; dag aan dag overlaadt Hij ons. Die God is onze zaligheid. |
20 (68-21) Wij hebben een God, die helpt; en bij den Heere Heere is uitkomst tegen den dood. |
20 (68-21) God is ons een God die heil aanbrengt, God de Heer heeft uitkomsten tegen den dood. |
20 Geprezen zij de Here. Dag aan dag draagt Hij ons; die God is ons heil. [sela] |
20 Dieu est pour nous le Dieu des délivrances, Et l'Eternel, le Seigneur, peut nous garantir de la mort. |
21 Die God is ons een God van volkomen zaligheid; bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood. |
21 (68-22) Maar God zal den kop zijner vijanden in stukken breken, den harigen schedel dergenen, die in hunne zonden voortgaan. |
21 (68-22) Ja, God verplettert den kop zijner vijanden, den schedel van den boze, die in zijn zonden leeft. |
21 Die God is ons een God van uitreddingen, bij de Here Here zijn uitkomsten tegen de dood. |
21 Oui, Dieu brisera la tête de ses ennemis, Le sommet de la tête de ceux qui vivent dans le péché. |
22 Ja, God zal de kop van Zijn vijanden verpletteren, de harige schedel van wie met zijn schuldige wandel doorgaat. |
22 (68-23) De Heer heeft gezegd: Uit Bazan zal Ik hen terug halen; uit de diepte der zee zal Ik hen halen; |
22 (68-23) De Heer heeft gezegd: Ik zal hen terugbrengen uit den smeltoven, terugbrengen uit de kolken der zee; |
22 Waarlijk, God verplettert het hoofd van zijn vijanden, de harige schedel van wie volhardt in zijn schuldige daden. |
22 Le Seigneur dit: Je les ramènerai de Basan, Je les ramènerai du fond de la mer, |
23 De Heere heeft gezegd: Ik breng u terug uit Basan; Ik breng u terug uit de diepten van de zee, |
23 (68-24) daarom zal uw voet in het bloed der vijanden geverfd worden, en uwe honden zullen het likken. |
23 (68-24) opdat gij uw voet moogt wassen in bloed, de tong uwer honden er van roodgeverfd worde. |
23 De Here heeft gezegd: Uit Basan breng Ik weder, Ik breng weder uit de diepten der zee, |
23 Afin que tu plonges ton pied dans le sang, Et que la langue de tes chiens ait sa part des ennemis. |
24 opdat u uw voet kunt baden in bloed, en de tong van uw honden zijn deel krijgt van de vijanden. |
24 (68-25) Men ziet, o God, hoe Gij daarheen trekt; hoe Gij, mijn God en koning, daarheen trekt in het heiligdom. |
24 (68-25) Men ziet uw optocht, o God, den optocht van mijn God, mijn koning, in het heiligdom. |
24 Opdat gij uw voet baadt in bloed, de tong uwer honden haar deel krijge van de vijanden. |
24 Ils voient ta marche, ô Dieu! La marche de mon Dieu, de mon roi, dans le sanctuaire. |
25 O God, zij hebben Uw intocht gezien, de intocht van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom. |
25 (68-26) De zangers gaan vooruit, daarna de speellieden, te midden der trommelende maagden. |
25 (68-26) Voorop gaan zangers, daarachter muzikanten, te midden van vrouwen met tamboerijnen. |
25 Men ziet uw feeststoet, o God, de feeststoet van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom. |
25 En tête vont les chanteurs, puis ceux qui jouent des instruments, Au milieu de jeunes filles battant du tambourin. |
26 De zangers gingen voorop, de snarenspelers daarachter, in het midden de trommelende meisjes. |
26 (68-27) Looft God den Heer, in de vergadering, gij van de fontein van Israël. |
26 (68-27) Zij loven God in de volle gemeente, den Heer op Israels feestgetijden. |
26 Voorop gaan zangers, daarachter snarenspelers, in het midden jonkvrouwen, die de tamboerijn slaan. |
26 Bénissez Dieu dans les assemblées, Bénissez le Seigneur, descendants d'Israël! |
27 Loof God in de samenkomsten, loof de Heere, u die voortkomt uit de bron van Israël. |
27 (68-28) Daar heerst onder hen de kleine stam Benjamin, de vorsten van Juda met hunne scharen; de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. |
27 (68-28) Daar zijn: Benjamin, de geringe, als aanvoerder, de vorsten van Juda in drommen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. |
27 In koren prijzen zij God, de Here, die immers de springader Israels is. |
27 Là sont Benjamin, le plus jeune, qui domine sur eux, Les chefs de Juda et leur troupe, Les chefs de Zabulon, les chefs de Nephthali. |
28 Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste, daar zijn de vorsten van Juda, hun gezelschap, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. |
28 (68-29) Uw God heeft uw rijk opgericht; wil ons dat, o God, bevestigen, want het is uw werk. |
28 (68-29) Betoon, o God, uw sterkte, wees sterk o God, die voor ons hebt gewerkt, |
28 Daar is Benjamin, de jongste, hun heerser, de vorsten van Juda in drommen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. |
28 Ton Dieu ordonne que tu sois puissant; Affermis, ô Dieu, ce que tu as fait pour nous! |
29 Uw God heeft uw kracht aan u geboden; versterk, o God, wat U aan ons gedaan hebt! |
29 (68-30) Om uws tempels wil te Jeruzalem zullen de koningen U geschenken brengen. |
29 (68-30) uit uw paleis ten bate van Jeruzalem. Mogen koningen u geschenken brengen: |
29 Uw God gebood uw macht; toon uw macht, o God, Gij, die voor ons gewrocht hebt. |
29 De ton temple tu règnes sur Jérusalem; Les rois t'apporteront des présents. |
30 Omwille van Uw tempel in Jeruzalem zullen koningen U geschenken brengen. |
30 (68-31) Scheld het gedierte in het riet, de menigte der stieren met hunne kalveren, de volken, die vertreden ter wille van het geld. Hij verstrooit de volken, die gaarne oorlogen. |
30 (68-31) een schat van kalmus, een kudde stieren, Met runderen uit Pathros, zilverstaven van volkeren, wier gaven welgevallig zijn. |
30 Vanwege uw tempel, ter wille van Jeruzalem bieden koningen u geschenken. |
30 Epouvante l'animal des roseaux, La troupe des taureaux avec les veaux des peuples, Qui se prosternent avec des pièces d'argent! Disperse les peuples qui prennent plaisir à combattre! |
31 Bestraf de wilde dieren in het riet, de horde stieren onder de kalveren van de volken, hem die zich onderwerpt met stukken zilver. Hij heeft de volken uitgestrooid die vreugde vinden in oorlog. |
31 (68-32) De vorsten van Egypte zullen komen, Morenland zal zijne handen uitstrekken tot God. |
31 (68-32) Mogen aanzienlijken uit Egypte komen, Ethiopie ijlings zijn hand naar God uitstrekken. |
31 Bedreig het gedierte in het riet, de stierenbende met de kalveren der volken, Gij, die u werpt op hen die belust zijn op zilver, verstrooi de volken die behagen scheppen in strijd. |
31 Des grands viennent de l'Egypte; L'Ethiopie accourt, les mains tendues vers Dieu. |
32 Vorstelijke gezanten zullen uit Egypte komen, Cusj zal zich haasten zijn handen naar God uit te strekken. |
32 (68-33) Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode lof; prijst den Heer, (sela) |
32 (68-33) Koninkrijken der aarde, zingt Gode ter eer, roemt den Heer met stem en snaren, |
32 Aanzienlijken naderen uit Egypte, Ethiopie strekt haastig de handen uit tot God. |
32 Royaumes de la terre, chantez à Dieu, Célébrez le Seigneur! -Pause. |
33 Koninkrijken van de aarde, zing voor God; zing psalmen voor de Heere, |
33 Hem, (68-34) die door den hemel vaart, welke is van den beginne af aan; zie, Hij zal zijnen donder kracht geven. |
33 (68-34) hem die rijdt in den overouden hemel der hemelen, die, hoort! met zijn stem een machtig geluid geeft. |
33 Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode, psalmzingt de Here; [sela] |
33 Chantez à celui qui s'avance dans les cieux, les cieux éternels! Voici, il fait entendre sa voix, sa voix puissante. |
34 Die rijdt door de aloude hemel der hemelen; zie, Hij laat Zijn stem klinken, een stem met macht. |
34 (68-35) Geeft Gode eer! Zijne heerlijkheid is in Israël, en zijne macht is in de wolken. |
34 (68-35) Geeft sterkte Gode, wiens majesteit over Israel is, en wiens sterkte zetelt in het zwerk. |
34 Hem, die door de aloude hemel der hemelen rijdt. Hoor, Hij laat zijn machtige stem weerklinken! |
34 Rendez gloire à Dieu! Sa majesté est sur Israël, et sa force dans les cieux. |
35 Geef macht aan God; Zijn majesteit is over Israël en Zijn macht tot in de wolken. |
35 (68-36) God is wonderbaar in zijn heiligdom; Hij is de God van Israël, Hij zal zijn volk macht en kracht geven. Geloofd zij God. |
35 (68-36) Geducht is God uit zijn heiligdom, Israels God; hij verleent aan het volk sterkte en macht. Geloofd zij God! |
35 Geeft Gode sterkte; zijn majesteit is over Israel, zijn sterkte in de wolken. |
35 De ton sanctuaire, ô Dieu! tu es redoutable. Le Dieu d'Israël donne à son peuple la force et la puissance. Béni soit Dieu! |
36 O God, U bent ontzagwekkend vanuit Uw heiligdommen; de God van Israël, Hij geeft het volk kracht en sterkte. Geloofd zij God! |
|
|
36 Geducht zijt Gij, o God, uit uw heiligdom; Hij, Israels God, verleent sterkte en volheid van kracht aan zijn volk. Geprezen zij God! |
|