Psalmen 91
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige. 1 Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. 1 Wer unter dem Schirm des Höchsten sitzt und unter dem Schatten des Allmächtigen bleibt,
2 Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht, mijn God, op Wie ik vertrouw! 2 Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw. 2 der spricht zu dem HERRN: Meine Zuversicht und meine Burg, mein Gott, auf den ich hoffe!
3 Want Híj zal u redden van de strik van de vogelvanger, van de zeer verderfelijke pest. 3 Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest. 3 Denn er errettet mich vom Strick des Jägers und von der schädlichen Pestilenz.
4 Hij zal u beschutten met Zijn vlerken, onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen, Zijn trouw is een schild en een pantser. 4 Met zijn vlerken beschermt Hij u, en onder zijn vleugelen vindt gij een toevlucht; zijn trouw is schild en pantser. 4 Er wird dich mit seinen Fittichen decken, und deine Zuversicht wird sein unter seinen Flügeln. Seine Wahrheit ist Schirm und Schild,
5 U zult niet vrezen voor het beangstigende van de nacht, voor de pijl die overdag aan komt vliegen, 5 Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht, voor de pijl, die des daags vliegt; 5 daß du nicht erschrecken müssest vor dem Grauen des Nachts, vor den Pfeilen, die des Tages fliegen,
6 voor de pest, die in het donker rondgaat, voor het verderf dat midden op de dag verwoest. 6 Voor de pest, die in het duister rondwaart, voor het verderf, dat op de middag vernielt. 6 vor der Pestilenz, die im Finstern schleicht, vor der Seuche, die im Mittag verderbet.
7 Al zullen er duizend vallen aan uw zijde en tienduizend aan uw rechterhand – bij u zal het onheil niet komen. 7 Al vallen er duizend aan uw zijde, en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; 7 Ob tausend fallen zu deiner Seite und zehntausend zu deiner Rechten, so wird es doch dich nicht treffen.
8 Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen, u zult de vergelding aan de goddelozen zien. 8 Slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien. 8 Ja, du wirst mit deinen Augen deine Lust sehen und schauen, wie es den Gottlosen vergolten wird.
9 Want U, HEERE, bent mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt. 9 Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; 9 Denn der HERR ist deine Zuversicht, der Höchste ist deine Zuflucht.
10 Geen onheil zal u overkomen, geen plaag zal uw tent naderen. 10 Geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; 10 Es wird dir kein Übels begegnen, und keine Plage wird zu deiner Hütte sich nahen.
11 Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven dat zij u bewaren op al uw wegen. 11 Want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; 11 Denn er hat seinen Engeln befohlen über dir, daß sie dich behüten auf allen deinen Wegen,
12 Zij zullen u op de handen dragen, zodat u uw voet aan geen steen stoot. 12 Op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. 12 daß sie dich auf den Händen tragen und du deinen Fuß nicht an einen Stein stößest.
13 Op de felle leeuw en de adder zult u trappen, u zult de jonge leeuw en de slang vertrappen. 13 Op leeuw en adder zult gij treden, jonge leeuw en slang zult gij vertrappen. 13 Auf den Löwen und Ottern wirst du gehen und treten auf den jungen Löwen und Drachen.
14 Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam. 14 Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent. 14 Er begehrt mein, so will ich ihm aushelfen; er kennet meinen Namen, darum will ich ihn schützen;
15 Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren, in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn, Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken. 15 Roept hij Mij aan, Ik zal hem antwoorden; Ik zal in de benauwdheid bij hem zijn, Ik zal hem uitredden en tot ere brengen. 15 er rufet mich an, so will ich ihn erhören. Ich bin bei ihm in der Not; ich will ihn herausreißen und zu Ehren machen.
16 Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen, Ik zal hem Mijn heil doen zien. 16 Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien. 16 Ich will ihn sättigen mit langem Leben und ihm zeigen mein Heil.