Psalmen 79
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Louis Segond
1 Een psalm van Asaf. O God, heidenvolken zijn in Uw eigendom gekomen, zij hebben Uw heilige tempel verontreinigd, zij hebben Jeruzalem tot een puinhoop gemaakt. 1 Een psalm van Asaf. O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen, zij hebben uw heilige tempel ontwijd, Jeruzalem tot puinhopen gemaakt. 1 Psaume d'Asaph. O Dieu! les nations ont envahi ton héritage, Elles ont profané ton saint temple, Elles ont fait de Jérusalem un monceau de pierres.
2 Zij hebben de dode lichamen van Uw dienaren aan de vogels in de lucht tot voedsel gegeven, het vlees van Uw gunstelingen aan de wilde dieren van het land. 2 Zij hebben de lijken van uw knechten gegeven tot spijze aan het gevogelte des hemels, het vlees van uw gunstgenoten aan het gedierte des velds. 2 Elles ont livré les cadavres de tes serviteurs En pâture aux oiseaux du ciel, La chair de tes fidèles aux bêtes de la terre;
3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten en er was niemand die hen begroef. 3 Zij hebben hun bloed als water vergoten rondom Jeruzalem, en er was niemand die begroef. 3 Elles ont versé leur sang comme de l'eau Tout autour de Jérusalem, Et il n'y a eu personne pour les enterrer.
4 Wij zijn voor onze buren tot smaad geworden, tot spot en schimp voor wie ons omringen. 4 Wij zijn onze naburen tot smaad geworden, hun die ons omringen, tot spot en hoon. 4 Nous sommes devenus un objet d'opprobre pour nos voisins, De moquerie et de risée pour ceux qui nous entourent.
5 Hoelang nog, HEERE? Zult U voor altijd toornig zijn? Hoelang zal Uw na-ijver branden als vuur? 5 Hoelang nog, o Here? Zult Gij voortdurend toornen, zal uw naijver branden als een vuur? 5 Jusques à quand, Eternel! t'irriteras-tu sans cesse, Et ta colère s'embrasera-t-elle comme le feu?
6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenvolken, die U niet kennen; over de koninkrijken die Uw Naam niet aanroepen. 6 Stort uw grimmigheid uit over de volken die U niet kennen, en over de koninkrijken die uw naam niet aanroepen; 6 Répands ta fureur sur les nations qui ne te connaissent pas, Et sur les royaumes qui n'invoquent pas ton nom!
7 Want men heeft Jakob verslonden, zij hebben zijn lieflijke woning verwoest. 7 Want zij hebben Jakob verslonden en zijn woonstede verwoest. 7 Car on a dévoré Jacob, Et ravagé sa demeure.
8 Denk niet aan onze vroegere misdaden, haast U, laat Uw barmhartigheid ons te hulp komen, want wij zijn volledig uitgeteerd. 8 Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe, uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet, want wij zijn zeer verzwakt. 8 Ne te souviens plus de nos iniquités passées! Que tes compassions viennent en hâte au-devant de nous! Car nous sommes bien malheureux.
9 Help ons, o God van ons heil, omwille van de eer van Uw Naam; red ons en doe verzoening over onze zonden, omwille van Uw Naam. 9 Help ons, o God van ons heil, om de heerlijkheid van uw naam; red ons en doe verzoening over onze zonden om uws naams wil. 9 Secours-nous, Dieu de notre salut, pour la gloire de ton nom! Délivre-nous, et pardonne nos péchés, à cause de ton nom!
10 Waarom zouden de heidenvolken zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak voor het vergoten bloed van Uw dienaren bekend worden voor onze ogen onder de heidenvolken. 10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat voor onze ogen onder de heidenen bekend worden de wraak over het vergoten bloed van uw knechten. 10 Pourquoi les nations diraient-elles: Où est leur Dieu? Qu'on sache, en notre présence, parmi les nations, Que tu venges le sang de tes serviteurs, le sang répandu!
11 Laat het gekerm van de gevangenen voor Uw aangezicht komen, laat wie ten dode zijn opgeschreven, overeenkomstig de grootheid van Uw arm het leven behouden. 11 Het zuchten der gevangenen kome voor uw aangezicht, doe de ten dode gedoemden overblijven naar de grootheid van uw arm. 11 Que les gémissements des captifs parviennent jusqu'à toi! Par ton bras puissant sauve ceux qui vont périr!
12 Vergeld onze buren zevenvoudig de smaad in hun boezem die zij U, Heere, aangedaan hebben. 12 Vergeld onze naburen in hun boezem zevenvoudig de smaad waarmee zij U bejegenen, o Here. 12 Rends à nos voisins sept fois dans leur sein Les outrages qu'ils t'ont faits, Seigneur!
13 Dan zullen wíj, Uw volk en de schapen van Uw weide, U voor eeuwig loven; van generatie op generatie zullen wij van Uw roem vertellen. 13 Dan zullen wij, uw volk, en de schapen die Gij weidt, U voor altoos loven, van geslacht tot geslacht uw roem verkondigen. 13 Et nous, ton peuple, le troupeau de ton pâturage, Nous te célébrerons éternellement; De génération en génération nous publierons tes louanges.