Psalmen 79
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Een psalm van Asaf. O God, heidenvolken zijn in Uw eigendom gekomen, zij hebben Uw heilige tempel verontreinigd, zij hebben Jeruzalem tot een puinhoop gemaakt. 1 Een psalm van Asaf. O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen, zij hebben uw heilige tempel ontwijd, Jeruzalem tot puinhopen gemaakt. 1 Ein Psalm Assaphs. HERR, es sind Heiden in dein Erbe gefallen, die haben deinen heiligen Tempel verunreiniget und aus Jerusalem Steinhaufen gemacht.
2 Zij hebben de dode lichamen van Uw dienaren aan de vogels in de lucht tot voedsel gegeven, het vlees van Uw gunstelingen aan de wilde dieren van het land. 2 Zij hebben de lijken van uw knechten gegeven tot spijze aan het gevogelte des hemels, het vlees van uw gunstgenoten aan het gedierte des velds. 2 Sie haben die Leichname deiner Knechte den Vögeln unter dem Himmel zu fressen gegeben und das Fleisch deiner Heiligen den Tieren im Lande.
3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten en er was niemand die hen begroef. 3 Zij hebben hun bloed als water vergoten rondom Jeruzalem, en er was niemand die begroef. 3 Sie haben Blut vergossen um Jerusalem her wie Wasser; und war niemand, der begrub.
4 Wij zijn voor onze buren tot smaad geworden, tot spot en schimp voor wie ons omringen. 4 Wij zijn onze naburen tot smaad geworden, hun die ons omringen, tot spot en hoon. 4 Wir sind unsern Nachbarn eine Schmach worden, ein Spott und Hohn denen, die um uns sind.
5 Hoelang nog, HEERE? Zult U voor altijd toornig zijn? Hoelang zal Uw na-ijver branden als vuur? 5 Hoelang nog, o Here? Zult Gij voortdurend toornen, zal uw naijver branden als een vuur? 5 HERR, wie lange willst du so gar zürnen und deinen Eifer wie Feuer brennen lassen?
6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenvolken, die U niet kennen; over de koninkrijken die Uw Naam niet aanroepen. 6 Stort uw grimmigheid uit over de volken die U niet kennen, en over de koninkrijken die uw naam niet aanroepen; 6 Schütte deinen Grimm auf die Heiden, die dich nicht kennen, und auf die Königreiche, die deinen Namen nicht anrufen.
7 Want men heeft Jakob verslonden, zij hebben zijn lieflijke woning verwoest. 7 Want zij hebben Jakob verslonden en zijn woonstede verwoest. 7 Denn sie haben Jakob aufgefressen und seine Häuser verwüstet.
8 Denk niet aan onze vroegere misdaden, haast U, laat Uw barmhartigheid ons te hulp komen, want wij zijn volledig uitgeteerd. 8 Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe, uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet, want wij zijn zeer verzwakt. 8 Gedenke nicht unserer vorigen Missetat; erbarm dich unser bald, denn wir sind fast dünne worden.
9 Help ons, o God van ons heil, omwille van de eer van Uw Naam; red ons en doe verzoening over onze zonden, omwille van Uw Naam. 9 Help ons, o God van ons heil, om de heerlijkheid van uw naam; red ons en doe verzoening over onze zonden om uws naams wil. 9 Hilf du uns, Gott, unser Helfer, um deines Namens Ehre willen; errette uns und vergib uns unsere Sünde um deines Namens willen!
10 Waarom zouden de heidenvolken zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak voor het vergoten bloed van Uw dienaren bekend worden voor onze ogen onder de heidenvolken. 10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat voor onze ogen onder de heidenen bekend worden de wraak over het vergoten bloed van uw knechten. 10 Warum lässest du die Heiden sagen: Wo ist nun ihr Gott? Laß unter den Heiden vor unsern Augen kund werden die Rache des Bluts deiner Knechte, das vergossen ist.
11 Laat het gekerm van de gevangenen voor Uw aangezicht komen, laat wie ten dode zijn opgeschreven, overeenkomstig de grootheid van Uw arm het leven behouden. 11 Het zuchten der gevangenen kome voor uw aangezicht, doe de ten dode gedoemden overblijven naar de grootheid van uw arm. 11 Laß vor dich kommen das Seufzen der Gefangenen; nach deinem großen Arm behalte die Kinder des Todes.
12 Vergeld onze buren zevenvoudig de smaad in hun boezem die zij U, Heere, aangedaan hebben. 12 Vergeld onze naburen in hun boezem zevenvoudig de smaad waarmee zij U bejegenen, o Here. 12 Und vergilt unsern Nachbarn siebenfältig in ihren Busen ihre Schmach, damit sie dich, HERR, geschmähet haben.
13 Dan zullen wíj, Uw volk en de schapen van Uw weide, U voor eeuwig loven; van generatie op generatie zullen wij van Uw roem vertellen. 13 Dan zullen wij, uw volk, en de schapen die Gij weidt, U voor altoos loven, van geslacht tot geslacht uw roem verkondigen. 13 Wir aber, dein Volk und Schafe deiner Weide, danken dir ewiglich und verkündigen deinen Ruhm für und für.