Psalmen 55
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Louis Segond
1 Een onderwijzing van David, voor de koorleider, bij snarenspel. 1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een leerdicht van David. 1 Au chef des chantres. Avec instruments à cordes. Cantique de David. O Dieu! prête l'oreille à ma prière, Et ne te dérobe pas à mes supplications!
2 O God, neem mijn gebed ter ore, verberg U niet voor mijn smeken, 2 Neem, o God, mijn gebed ter ore, verberg U niet voor mijn smeking. 2 Ecoute-moi, et réponds-moi! J'erre çà et là dans mon chagrin et je m'agite,
3 sla acht op mij en verhoor mij. Ik zwerf rond in mijn klagen en kreun, 3 Sla acht op mij en antwoord mij; in mijn onrust zwerf ik kreunend rond, 3 A cause de la voix de l'ennemi et de l'oppression du méchant; Car ils font tomber sur moi le malheur, Et me poursuivent avec colère.
4 vanwege het schreeuwen van de vijand, vanwege de goddeloze die angst aanjaagt. Want zij storten onrecht over mij uit, in toorn haten zij mij. 4 Vanwege het geschreeuw van de vijand, vanwege de kwelling van de goddeloze; want zij storten onheil over mij uit, en bestoken mij in toorn. 4 Mon coeur tremble au dedans de moi, Et les terreurs de la mort me surprennent;
5 Mijn hart beeft in mijn binnenste, dodelijke schrik heeft mij overvallen. 5 Mijn hart krimpt in mijn binnenste ineen, verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen, 5 La crainte et l'épouvante m'assaillent, Et le frisson m'enveloppe.
6 Vrees en beven komen over mij, huiver bedekt mij. 6 Vrees en beving komen over mij, schrik overstelpt mij, 6 Je dis: Oh! si j'avais les ailes de la colombe, Je m'envolerais, et je trouverais le repos;
7 Daarom zeg ik: Och, gaf iemand mij vleugels als van een duif! Ik zou wegvliegen naar waar ik blijven kon. 7 Zodat ik zeg: O, had ik vleugelen als een duif, ik zou wegvliegen en een woonplaats zoeken; 7 Voici, je fuirais bien loin, J'irais séjourner au désert; -Pause.
8 Zie, ik zou ver wegzwerven, ik zou overnachten in de woestijn. 8 Zie, ver zou ik heenvlieden, ik zou vernachten in de woestijn. [sela] 8 Je m'échapperais en toute hâte, Plus rapide que le vent impétueux, que la tempête.
9 Ik zou mij haasten zodat ik zou ontkomen aan de rukwind, aan de storm. 9 Ik zou mij haastig een wijkplaats zoeken tegen de rukwind, tegen de storm. 9 Réduis à néant, Seigneur, divise leurs langues! Car je vois dans la ville la violence et les querelles;
10 Verslind hen, Heere, verwar hun taal, want ik zie geweld en onenigheid in de stad. 10 Verwar hen, Here, verdeel hun spraak. Want ik zie geweld en twist in de stad, 10 Elles en font jour et nuit le tour sur les murs; L'iniquité et la malice sont dans son sein;
11 Die omringen haar op haar muren, dag en nacht; onrecht en onheil zijn binnen in haar. 11 Dag en nacht waren zij om haar rond, op haar muren; daarbinnen zijn onheil en moeite, 11 La méchanceté est au milieu d'elle, Et la fraude et la tromperie ne quittent point ses places.
12 Enkel verderf is binnen in haar; list en bedrog wijken niet van haar plein. 12 Verderf is daarbinnen, van haar plein wijken verdrukking noch bedrog. 12 Ce n'est pas un ennemi qui m'outrage, je le supporterais; Ce n'est pas mon adversaire qui s'élève contre moi, Je me cacherais devant lui.
13 Immers, het is geen vijand die mij hoont, anders zou ik het verdragen hebben; het is niet mijn hater die zich tegen mij verheft, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben. 13 Want het is geen vijand, die mij smaadt; dat zou ik dragen; het is niet mijn hater, die zich over mij verheft; voor hem zou ik mij verbergen. 13 C'est toi, que j'estimais mon égal, Toi, mon confident et mon ami!
14 Maar u bent het, o sterveling, als mijn gelijke, mijn leidsman en mijn bekende. 14 Maar gij zijt het, een mens; mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: 14 Ensemble nous vivions dans une douce intimité, Nous allions avec la foule à la maison de Dieu!
15 Wij die zeer aangenaam en vertrouwelijk met elkaar omgingen, wij wandelden in gezelschap van velen naar Gods huis! 15 Wij, die samen vertrouwelijke omgang genoten, die in het feestgewoel gingen naar Gods huis. 15 Que la mort les surprenne, Qu'ils descendent vivants au séjour des morts! Car la méchanceté est dans leur demeure, au milieu d'eux.
16 Laat de dood hen als een schuldeiser overvallen, laat hen levend in het graf neerdalen; want kwaad heerst in hun woning, in hun binnenste. 16 De dood overvalle hen, laten zij levend in het dodenrijk neerdalen; want boosheid is in hun woning, in hun binnenste. 16 Et moi, je crie à Dieu, Et l'Eternel me sauvera.
17 Ik echter, ik zal tot God roepen en de HEERE zal mij verlossen. 17 Maar ik, ik roep tot God, de Here zal mij verlossen. 17 Le soir, le matin, et à midi, je soupire et je gémis, Et il entendra ma voix.
18 's Avonds, en 's morgens, en 's middags zal ik klagen en kermen, en Hij zal mijn stem horen. 18 Des avonds, des morgens en des middags klaag en kreun ik; Hij hoort mijn stem. 18 Il me délivrera de leur approche et me rendra la paix, Car ils sont nombreux contre moi.
19 Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van de strijd tegen mij, want met velen waren zij tegen mij. 19 Hij verlost mijn ziel in vrede van de strijd tegen mij, want met velen zijn zij tegen mij. 19 Dieu entendra, et il les humiliera, Lui qui de toute éternité est assis sur son trône; -Pause. Car il n'y a point en eux de changement, Et ils ne craignent point Dieu.
20 God zal horen en hen vernederen – Hij, Die van oudsher troont – omdat bij hen geen enkele verandering is en zij God niet vrezen. 20 God hoort en Hij zal hen vernederen (Hij, die van oudsher troont) [sela]; hen, die onbekeerlijk zijn en God niet vrezen. 20 Il porte la main sur ceux qui étaient en paix avec lui, Il viole son alliance;
21 Hij slaat zijn handen aan wie vrede met hem had, hij ontheiligt zijn verbond. 21 Hij strekt zijn handen uit tegen hen met wie hij vrede had, hij schendt zijn verbond; 21 Sa bouche est plus douce que la crème, Mais la guerre est dans son coeur; Ses paroles sont plus onctueuses que l'huile, Mais ce sont des épées nues.
22 Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart wil strijd; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar het zijn getrokken zwaarden. 22 Zijn mond is gladder dan boter, maar strijd is in zijn hart; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar het zijn ontblote klingen. 22 Remets ton sort à l'Eternel, et il te soutiendra, Il ne laissera jamais chanceler le juste.
23 Werp uw zorg op de HEERE, en Híj zal u onderhouden; Hij zal voor eeuwig niet toelaten dat de rechtvaardige wankelt. 23 Werp uw bekommernis op de Here, Hij zal voor u zorgen; Hij zal nimmermeer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt. 23 Et toi, ô Dieu! tu les feras descendre au fond de la fosse; Les hommes de sang et de fraude N'atteindront pas la moitié de leurs jours. C'est en toi que je me confie.
24 Maar U, o God, U zult de mannen van bloed en bedrog doen neerdalen in de put van het verderf; zij zullen nog niet de helft van hun dagen bereiken. Ik echter vertrouw op U. 24 Maar Gij, o God, zult hen doen neerdalen in de kuil van het verderf; de mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet ter helfte volbrengen. Ik echter vertrouw op U.