|
1 Een lied op Alamoth, voor de koorleider, van de zonen van Korach. |
1 Voor de koorleider. Van de Korachieten. Op de wijze van: De jonkvrouwen. Een lied. |
1 Ein Lied der Kinder Korah von der Jugend, vorzusingen. |
2 God is ons een toevlucht en vesting; Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden. |
2 God is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden. |
2 Gott ist unsere Zuversicht und Stärke, eine Hilfe in den großen Nöten, die uns getroffen haben. |
3 Daarom zullen wij niet bevreesd zijn, al veranderde de aarde van plaats en werden de bergen verzet naar het hart van de zeeën. |
3 Daarom zullen wij niet vrezen, al verplaatste zich de aarde, al wankelden de bergen in het hart van de zee. |
3 Darum fürchten wir uns nicht, wenngleich die Welt unterginge und die Berge mitten ins Meer sänken, |
4 Laat haar water bruisen, laat het schuimen, laat de bergen beven door haar onstuimigheid. |
4 Laat bruisen, laat schuimen haar wateren, laat de bergen beven door haar onstuimigheid. [sela] |
4 wenngleich das Meer wütete und wallete und von seinem Ungestüm die Berge einfielen. Sela. |
5 De beekjes van de rivier verblijden de stad van God, het heiligdom, de woningen van de Allerhoogste. |
5 Een rivier; haar stromen verheugen de stad Gods, de heiligste onder de woningen des Allerhoogsten. |
5 Dennoch soll die Stadt Gottes fein lustig bleiben mit ihren Brünnlein, da die heiligen Wohnungen des Höchsten sind. |
6 God is in haar midden, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. |
6 God is in haar midden, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. |
6 Gott ist bei ihr drinnen, darum wird sie wohl bleiben; Gott hilft ihr frühe. |
7 De heidenvolken tierden, de koninkrijken wankelden; Hij liet Zijn stem klinken: de aarde smolt weg. |
7 Volkeren woedden, koninkrijken wankelden, Hij verhief zijn stem, de aarde versmolt. |
7 Die Heiden müssen verzagen und die Königreiche fallen; das Erdreich muß vergehen, wenn er sich hören läßt. |
8 De HEERE van de legermachten is met ons; de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. |
8 De Here der heerscharen is met ons, een burcht is ons de God van Jakob. [sela] |
8 Der HERR Zebaoth ist mit uns, der Gott Jakobs ist unser Schutz. Sela. |
9 Kom, zie de daden van de HEERE, Die verwoestingen op de aarde aanricht; |
9 Komt, aanschouwt de werken des Heren, die verwoesting op aarde aanricht, |
9 Kommt her und schauet die Werke des HERRN, der auf Erden solch Zerstören anrichtet, |
10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog breekt en de speer in stukken slaat, de wagens met vuur verbrandt. |
10 Die oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde, de boog verbreekt, de lans stukslaat, de strijdwagens met vuur verbrandt. |
10 der den Kriegen steuert in aller Welt, der Bogen zerbricht, Spieße zerschlägt und Wagen mit Feuer verbrennt. |
11 Geef het op en weet dat Ik God ben; Ik zal geroemd worden onder de heidenvolken, Ik zal geroemd worden op de aarde. |
11 Laat af en weet, dat Ik God ben; Ik ben verheven onder de volken, verheven op de aarde. |
11 Seid stille und erkennet, daß ich Gott bin! Ich will Ehre einlegen unter den Heiden, ich will Ehre einlegen auf Erden. |
12 De HEERE van de legermachten is met ons; de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. |
12 De Here der heerscharen is met ons, een burcht is ons de God van Jakob. [sela] |
|