|
1 Een psalm van David, voor de koorleider. |
1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm. |
1 Au chef des chantres. De David. Psaume. J'avais mis en l'Eternel mon espérance; Et il s'est incliné vers moi, il a écouté mes cris. |
2 Lang heb ik de HEERE verwacht, en Hij boog Zich naar mij toe en hoorde mijn hulpgeroep. |
2 Vurig verwachtte ik de Here; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, |
2 Il m'a retiré de la fosse de destruction, Du fond de la boue; Et il a dressé mes pieds sur le roc, Il a affermi mes pas. |
3 Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast. |
3 Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, |
3 Il a mis dans ma bouche un cantique nouveau, Une louange à notre Dieu; Beaucoup l'ont vu, et ont eu de la crainte, Et ils se sont confiés en l'Eternel. |
4 Hij legde mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Velen zullen het zien en vrezen, en op de HEERE vertrouwen. |
4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen. |
4 Heureux l'homme qui place en l'Eternel sa confiance, Et qui ne se tourne pas vers les hautains et les menteurs! |
5 Welzalig de man die op de HEERE zijn vertrouwen stelt, en zich niet wendt tot wie hoogmoedig zijn of afdwalen naar leugen. |
5 Welzalig de man, die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. |
5 Tu as multiplié, Eternel, mon Dieu! Tes merveilles et tes desseins en notre faveur; Nul n'est comparable à toi; Je voudrais les publier et les proclamer, Mais leur nombre est trop grand pour que je les raconte. |
6 HEERE, mijn God, veel zijn Uw wonderen, die Ú hebt gedaan, en Uw gedachten, die U over ons hebt. Men kan ze voor U niet uiteenzetten. Zou ik ze verkondigen en uitspreken, dan zijn ze zó machtig veel dat ik ze niet kan tellen. |
6 Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen. |
6 Tu ne désires ni sacrifice ni offrande, Tu m'as ouvert les oreilles; Tu ne demandes ni holocauste ni victime expiatoire. |
7 U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist. |
7 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen,, Gij hebt mij geopende oren gegeven), brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. |
7 Alors je dis: Voici, je viens Avec le rouleau du livre écrit pour moi. |
8 Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. |
8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; |
8 Je veux faire ta volonté, mon Dieu! Et ta loi est au fond de mon coeur. |
9 Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste. |
9 Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. |
9 J'annonce la justice dans la grande assemblée; Voici, je ne ferme pas mes lèvres, Eternel, tu le sais! |
10 Ik breng de blijde boodschap van de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen belet ik niet. Ú, HEERE, weet het! |
10 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het. |
10 Je ne retiens pas dans mon coeur ta justice, Je publie ta vérité et ton salut; Je ne cache pas ta bonté et ta fidélité Dans la grande assemblée. |
11 Uw gerechtigheid verberg ik niet diep in mijn hart, Uw waarheid en Uw heil verkondig ik. Uw goedertierenheid en Uw trouw verzwijg ik niet in de grote gemeente. |
11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente. |
11 Toi, Eternel! tu ne me refuseras pas tes compassions; Ta bonté et ta fidélité me garderont toujours. |
12 HEERE, Ú zult mij Uw barmhartigheid niet onthouden; laat Uw goedertierenheid en Uw trouw mij voortdurend beschermen. |
12 Gij, Here, onthoud mij uw erbarming niet; uw goedertierenheid en uw waarheid mogen mij bestendig bewaren. |
12 Car des maux sans nombre m'environnent; Les châtiments de mes iniquités m'atteignent, Et je ne puis en supporter la vue; Ils sont plus nombreux que les cheveux de ma tête, Et mon courage m'abandonne. |
13 Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen; mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen, en ik heb ze niet kunnen overzien. Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart heeft mij verlaten. |
13 Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. |
13 Veuille me délivrer, ô Eternel! Eternel, viens en hâte à mon secours! |
14 Laat het U behagen, HEERE, mij te redden; HEERE, kom mij spoedig te hulp. |
14 Het behage U, Here, mij te redden; Here, haast U mij ter hulpe. |
14 Que tous ensemble ils soient honteux et confus, Ceux qui en veulent à ma vie pour l'enlever! Qu'ils reculent et rougissent, Ceux qui désirent ma perte! |
15 Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden wie mij naar het leven staan om dat te vernielen; laat terugwijken en te schande worden wie vreugde vinden in mijn onheil. |
15 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, wie mij het leven zoeken te benemen; terugdeinzen en te schande worden, wie mijn onheil begeren. |
15 Qu'ils soient dans la stupeur par l'effet de leur honte, Ceux qui me disent: Ah! ah! |
16 Laat als loon voor hun smaad verwoest worden wie tegen mij zeggen: Haha! |
16 Laten verstommen van schaamte, wie over mij roepen: Ha, ha! |
16 Que tous ceux qui te cherchent Soient dans l'allégresse et se réjouissent en toi! Que ceux qui aiment ton salut Disent sans cesse: Exalté soit l'Eternel! |
17 Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen die U zoeken; laat wie Uw heil liefhebben, voortdurend zeggen: De HEERE is groot! |
17 Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De Here is groot! |
17 Moi, je suis pauvre et indigent; Mais le Seigneur pense à moi. Tu es mon aide et mon libérateur: Mon Dieu, ne tarde pas! |
18 Ík ben wel ellendig en arm, maar de Heere denkt aan mij. U bent mijn Helper en mijn Bevrijder; mijn God, wacht niet langer! |
18 Al ben ik ellendig en arm, de Here gedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God, vertoef niet. |
|