Psalmen 32
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Een onderwijzing van David. Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is. 1 Van David. Een leerdicht. Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; 1 Gelukkig de mens wiens ontrouw wordt vergeven, wiens zonden worden bedekt.
2 Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. 2 Welzalig de mens, wie de Here de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. 2 Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt, als in zijn geest geen spoor van bedrog is.
3 Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag. 3 Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg onder mijn gejammer de ganse dag; 3 Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag.
4 Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte. 4 Want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte. [sela] 4 Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. sela
5 Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. 5 Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de Here mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden. [sela] 5 Toen beleed ik U mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela
6 Daarom zal iedere heilige tot U bidden ten tijde dat U Zich laat vinden. Voorzeker, een overstroming van machtige wateren zal hem niet bereiken. 6 Daarom bidde iedere vrome tot U ten tijde dat Gij U laat vinden; zelfs bij een stortvloed van geweldige wateren zullen die hem niet bereiken. 6 Laten uw getrouwen dus tot U bidden als zij in zichzelf een zonde vinden. Stormt dan een vloed van water aan, die zal hen niet bereiken.
7 U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor benauwdheid, U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. 7 Gij zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding. [sela] 7 Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela
8 Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u. 8 Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u. 8 ‘Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog.
9 Wees niet als een paard, als een muildier, dat geen verstand heeft. Zijn bek houdt men in toom met bit en toom; dan kan hij u niet te na komen. 9 Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome. 9 Wees niet redeloos als paarden of ezels, die met bit en toom worden bedwongen, dan zal geen kwaad je treffen.’
10 De goddeloze heeft veel smarten, maar wie op de HEERE vertrouwt, hem zal de goedertierenheid omringen. 10 Talrijk zijn de smarten van de goddeloze, maar wie op de Here vertrouwt, die omringt Hij met goedertierenheid. 10 Een slecht mens heeft veel leed te verduren, maar wie op de HEER vertrouwt wordt met liefde omringd.
11 Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart! 11 Verheugt u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen; jubelt allen, gij oprechten van hart. 11 Verheug u in de HEER, rechtvaardigen, en juich, zing het uit, u die oprecht bent van hart.