Psalmen 22
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Louis Segond
1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De hinde van de dageraad’. 1 Voor de koorleider. Op de wijze van: De hinde van de dageraad. Een psalm van David. 1 Au chef des chantres. Sur Biche de l'aurore. Psaume de David. Mon Dieu! mon Dieu! pourquoi m'as-tu abandonné, Et t'éloignes-tu sans me secourir, sans écouter mes plaintes?
2 Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten, bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht? 2 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht? 2 Mon Dieu! je crie le jour, et tu ne réponds pas; La nuit, et je n'ai point de repos.
3 Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet, en 's nachts, maar ik vind geen stilte. 3 Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte. 3 Pourtant tu es le Saint, Tu sièges au milieu des louanges d'Israël.
4 Maar U bent heilig, U troont op de lofzangen van Israël. 4 Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israels. 4 En toi se confiaient nos pères; Ils se confiaient, et tu les délivrais.
5 Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd. 5 Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd, en Gij deedt hen ontkomen; 5 Ils criaient à toi, et ils étaient sauvés; Ils se confiaient en toi, et ils n'étaient point confus.
6 Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. 6 Tot U hebben zij geroepen en zij werden gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. 6 Et moi, je suis un ver et non un homme, L'opprobre des hommes et le méprisé du peuple.
7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk. 7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. 7 Tous ceux qui me voient se moquent de moi, Ils ouvrent la bouche, secouent la tête:
8 Allen die mij zien, bespotten mij; zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen: 8 Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: 8 Recommande-toi à l'Eternel! L'Eternel le sauvera, Il le délivrera, puisqu'il l'aime! -
9 Hij heeft zijn zaak aan de HEERE toevertrouwd – laat Die hem bevrijden! Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is. 9 Wentel het op de Here; laat die hem verlossen, hem redden, Hij heeft immers welgevallen aan hem! 9 Oui, tu m'as fait sortir du sein maternel, Tu m'as mis en sûreté sur les mamelles de ma mère;
10 U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken, Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag. 10 Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deedt mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; 10 Dès le sein maternel j'ai été sous ta garde, Dès le ventre de ma mère tu as été mon Dieu.
11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God. 11 Aan U werd ik overgegeven bij mijn geboorte, van de moederschoot af zijt Gij mijn God. 11 Ne t'éloigne pas de moi quand la détresse est proche, Quand personne ne vient à mon secours!
12 Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij; er is immers geen helper. 12 Wees dan niet verre van mij, want nabij is de nood, en er is geen helper. 12 De nombreux taureaux sont autour de moi, Des taureaux de Basan m'environnent.
13 Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld. 13 Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; 13 Ils ouvrent contre moi leur gueule, Semblables au lion qui déchire et rugit.
14 Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd als een verscheurende en brullende leeuw. 14 Zij sperren hun muil tegen mij open; een verscheurende, brullende leeuw. 14 Je suis comme de l'eau qui s'écoule, Et tous mes os se séparent; Mon coeur est comme de la cire, Il se fond dans mes entrailles.
15 Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste. 15 Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste; 15 Ma force se dessèche comme l'argile, Et ma langue s'attache à mon palais; Tu me réduis à la poussière de la mort.
16 Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood. 16 Verdroogd als een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof des doods legt Gij mij neer. 16 Car des chiens m'environnent, Une bande de scélérats rôdent autour de moi, Ils ont percé mes mains et mes pieds.
17 Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. 17 Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld, die mijn handen en voeten doorboren. 17 Je pourrais compter tous mes os. Eux, ils observent, ils me regardent;
18 Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij. 18 Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij. 18 Ils se partagent mes vêtements, Ils tirent au sort ma tunique.
19 Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad. 19 Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad. 19 Et toi, Eternel, ne t'éloigne pas! Toi qui es ma force, viens en hâte à mon secours!
20 Maar U, HEERE, blijf niet ver weg; mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp. 20 Maar Gij, Here, wees niet verre; mijn sterkte, haast U mij ter hulpe. 20 Protège mon âme contre le glaive, Ma vie contre le pouvoir des chiens!
21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame ziel van het geweld van de hond. 21 Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond. 21 Sauve-moi de la gueule du lion, Délivre-moi des cornes du buffle!
22 Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de horens van de wilde ossen. Ja, U hebt mij verhoord. 22 Verlos mij uit de muil van de leeuw, en van de horens der woudossen. Gij hebt mij geantwoord! 22 Je publierai ton nom parmi mes frères, Je te célébrerai au milieu de l'assemblée.
23 Ik zal Uw Naam mijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal ik U loven. 23 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. 23 Vous qui craignez l'Eternel, louez-le! Vous tous, postérité de Jacob, glorifiez-le! Tremblez devant lui, vous tous, postérité d'Israël!
24 U die de HEERE vreest, loof Hem; alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem; wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël. 24 Gij, die de Here vreest, looft Hem, verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israel. 24 Car il n'a ni mépris ni dédain pour les peines du misérable, Et il ne lui cache point sa face; Mais il l'écoute quand il crie à lui.
25 Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende niet veracht en niet verafschuwd; Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. 25 Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. 25 Tu seras dans la grande assemblée l'objet de mes louanges; J'accomplirai mes voeux en présence de ceux qui te craignent.
26 Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente, mijn geloften zal ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen. 26 Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen. 26 Les malheureux mangeront et se rassasieront, Ceux qui cherchent l'Eternel le célébreront. Que votre coeur vive à toujours!
27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven. Uw hart zal voor eeuwig leven. 27 De ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden, wie de Here zoeken, zullen Hem loven, uw hart leve op, voor immer. 27 Toutes les extrémités de la terre penseront à l'Eternel et se tourneront vers lui; Toutes les familles des nations se prosterneront devant ta face.
28 Alle einden der aarde zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren: alle geslachten van de heidenvolken zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen. 28 Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. 28 Car à l'Eternel appartient le règne: Il domine sur les nations.
29 Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken. 29 Want het koninkrijk is des Heren, Hij is heerser over de volken. 29 Tous les puissants de la terre mangeront et se prosterneront aussi; Devant lui s'inclineront tous ceux qui descendent dans la poussière, Ceux qui ne peuvent conserver leur vie.
30 Alle groten der aarde zullen eten en zich neerbuigen. Allen die in het stof neerdalen en hun ziel niet in het leven kunnen behouden, zullen voor Zijn aangezicht neerbukken. 30 Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen, en wie zijn ziel niet in leven kan houden. 30 La postérité le servira; On parlera du Seigneur à la génération future.
31 Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties. 31 Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; 31 Quand elle viendra, elle annoncera sa justice, Elle annoncera son oeuvre au peuple nouveau-né.
32 Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan. 32 Zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft.